Plenair Knip bij behandeling Vierde anti-witwasrichtlijn



Verslag van de vergadering van 9 juli 2018 (2017/2018 nr. 37)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 18.56 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Knip i (VVD):

Mevrouw de voorzitter, mijn fractie dankt de minister voor zijn antwoorden op de door ons schriftelijk gestelde vragen en ook voor de wijze waarop hij daarbij is ingegaan op de door ons aangedragen voorbeelden. De VVD, dat zal duidelijk zijn, juicht een straffe aanpak van het witwassen en van facilitering van terrorisme zeer toe en is van mening dat het daarbij niet gauw genoeg is. Immers, de ontwikkelingen staan niet stil en de volgende versie van de anti-witwasrichtlijn is alweer onderweg.

De regering heeft heel duidelijk gemaakt dat het implementatievoorstel naar zijn inhoud geheel wordt bepaald door enerzijds het vereiste van minimumharmonisatie en anderzijds de standaarden opgesteld door de Financial Action Task Force. Dat maakt de speelruimte voor de nationale wetgever klein. De VVD-fractie begrijpt dat, maar heeft zich wel afgevraagd of de regering bij het ontwerpen van dit wetsvoorstel ter implementatie voldoende oog heeft getoond voor de eis van proportionaliteit bij de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van degenen die worden onderworpen aan een zogenaamd verscherpt cliëntenonderzoek, hierna VCO genoemd.

De eis van minimumharmonisatie staat aan regels ter waarborging van proportionaliteit zeker niet in de weg. In tal van verdragen, wetten en andere regelgeving en in de jurisprudentie worden terecht zeer strenge normen gehanteerd waar geraakt wordt aan de persoonlijke levenssfeer van mensen, zie bijvoorbeeld de recent ingevoerde Algemene verordening gegevensbescherming. Inbreuken op die levenssfeer kunnen nodig zijn, bijvoorbeeld voor de bestrijding van witwaspraktijken, maar moeten altijd kunnen worden gemotiveerd. Zij dienen proportioneel te zijn en behoren tegelijkertijd onderhevig te zijn aan strakke grenzen. Waar een politieagent zonder goede reden of vermoeden nog geen autokenteken kan opvragen, is de financiële instelling niet slechts bevoegd, maar zelfs verplicht om nogal onbepaalde groepen cliënten categoriegewijs onder verscherpt onderzoek te brengen, de politically exposed persons, hierna PEP's, zonder dat daarvoor een concrete aanleiding hoeft te zijn. Deze aanpak is internationaal afgesproken en wordt buiten Nederland al toegepast, maar voor de VVD spreekt vanzelf dat we ook dan precies moeten weten waarmee we bezig zijn.

Daar schort het bij dit wetsvoorstel nogal aan. Allereerst wordt in de memorie van antwoord gesteld dat de definiëring van begrippen als "uiteindelijk belanghebbende", "PEP's" en "familie" zich niet leent voor vastlegging in de wet en daarom bij algemene maatregel van bestuur zal worden ingevuld. Het ontgaat mij waarom dat nou zo zou moeten, waar in tal van andere wetten strakke definities van betrokken personen zijn opgenomen, en waarlijk niet alleen in de strafwet.

Bovendien, als dit niet in een wettekst kan worden vastgesteld, hoe kan dit dan wel in de tekst van een AMvB? Wil de minister dit nader onderbouwen en in het verlengde daarvan ook graag aangeven wat nu precies wordt bedoeld met de tekst "... doel en aard van de beoogde zakelijke relatie overeenkomt met hetgeen redelijkerwijs verwacht mag worden van de PEP."

Het VCO, het cliëntenonderzoek, is naar zijn aard preventief en risicogebaseerd. Vermoedens van strafbare feiten zijn niet nodig en er is geen sprake van opsporingsbevoegdheden. Dat klinkt geruststellend, maar de werkelijkheid is juist een andere. Het betekent gewoon dat degene die een VCO uitvoert, een willekeurige medewerker van een bank of financiële instelling dus, veel meer mag doen dan een opsporingsambtenaar. Dat, in combinatie met de hiervoor genoemde vaagheden, laat voor bepaalde groepen bankcliënten weinig over van de in ons land normale rechtsposities van natuurlijke personen. Nergens wordt in het voorstel of in de toelichting aangegeven hoe wordt voorkomen dat er ruimte ontstaat voor ongebreidelde bemoeizucht en nieuwsgierigheid van willekeurige bankmedewerkers. Dat voorkomen is echter wel nodig. Ook politie en justitie bijvoorbeeld hanteren strenge voorschriften voor hun personeel waar het betreft het omgaan met gevoelige, al dan niet reeds opgeslagen informatie. Dat geldt voor vele groepen van medewerkers, bij vele instellingen. Zonet werden de ziekenhuismedewerkers al even genoemd. Voor hen geldt het ook.

Welke concrete rol, zo vraag ik de minister, ziet de regering hier voor de toezichthouders? Hoe wordt inhoud gegeven aan hun zogenaamde guidance op dit punt en in hoeverre houdt de minister daarbij zelf de vinger aan de pols? Wanneer worden de door De Nederlandsche Bank en de AFM opgestelde regels voor financiële instellingen geëvalueerd? Kan de minister toezeggen dat de Kamer daarover actief wordt geïnformeerd?

Voorzitter. Het zal duidelijk zijn dat de VVD-fractie nogal moeite heeft met wetgeving die niet echt precies is waar het de persoonlijke levenssfeer betreft, met wetgeving die nogal fluïde kan zijn in haar toepassing en daardoor ernstige gevolgen kan hebben voor de personen die het betreft en nota bene hun familie en zelfs schoonfamilie. Wij maken ons bepaald zorgen over de omstandigheid dat grote aantallen willekeurige, niet nader omschreven personeelsleden de bevoegdheid wordt gegeven om die cliëntenonderzoeken uit te voeren. Zeker, er is per concreet geval ook het toestemmingsvereiste van een "senior leidinggevende", maar ik weet niet wat dat is. Wat is de definitie van een "senior leidinggevende"? Directieniveau? Een bureauhoofd met twee personen? Hoeveel zijn dat er eigenlijk per instelling, die leidinggevenden, en wat is minimaal hun niveau in de organisatie?

Voorzitter. Dit is gewoon te makkelijk, om niet te zeggen nonchalant. Voor het omgaan met gevoelige informatie op personeels- en financieel gebied dient volstrekt duidelijk te zijn wie binnen de financiële instelling bevoegd is tot besluitvorming daarover. Het gaat dan om wat vaak de compliance functie wordt genoemd, vervuld door personen die eerstverantwoordelijke zijn binnen de financiële instelling voor zowel het initiatief tot als de correcte uitvoering van de VCO's. De VVD vindt dat deze compliance functie beslist moet worden belegd op directieniveau. Voor mijn fractie is niet duidelijk hoe nu bij de uitvoering van de nieuwe wet aan de compliance op dit punt vorm zal worden gegeven. Het gaat hier immers om een wezenlijk punt. Hoe gaan de toezichthouders bewerkstelligen dat de instellingen hier de juiste aandacht aan geven? Hebben leidraden en guidance-aanwijzingen een voldoende wettelijke grondslag om die aandacht zo nodig ook af te dwingen? Voor de VVD-fractie is essentieel dat de fysieke compliance officers een persoonlijke aanstelling krijgen en dat voor de betrokken cliënten ook duidelijk is wie het zijn. Kan de minister toezeggen dat deze eisen worden opgenomen in de leidraden van de toezichthouders of misschien zelfs wel in de AMvB?

Voorzitter. De fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Knip. Ik geef het woord aan mevrouw Vos.