Plenair Ester bij behandeling Vierde anti-witwasrichtlijn



Verslag van de vergadering van 9 juli 2018 (2017/2018 nr. 37)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 18.47 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ester i (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. De Panama Papers hebben duidelijk gemaakt dat witwassen een wijd verbreid fenomeen is en dat er tal van gehaaide financiële constructies bestaan om de illegaliteit van geldstromen te maskeren en om via verschillende landen en bedrijven illegaal verkregen geld weg te sluizen en daarmee buiten beeld van de overheid te blijven. FIU Netherlands ontving in 2017 meer dan 360.000 meldingen van verdachte financiële transacties in ons land. Daarvan bleken er na nader onderzoek meer dan 40.000 inderdaad verdacht, met een totale waarde van maar liefst 6,7 miljard euro. De werkelijke omvang is niet te schatten, maar zal zeker een veelvoud van dit bedrag zijn. We hebben het dus over een serieus probleem.

Een probleem ook met serieuze maatschappelijke effecten. Witwassen ondermijnt onze samenleving en economie; het vermengt de boven- en onderwereld. Terrorisme houdt Europese landen in een verstikkende greep en leidt tot een spiraal van angst en onveiligheid. Deze Anti-witwasrichtlijn weerspiegelt het belang van een Europese aanpak van witwassen en terrorismefinanciering. Immers, criminelen en terroristen storen zich niet aan nationale grenzen. Juist daarom moeten Europa en de nationale lidstaten gezamenlijk optrekken. Dat lijkt ons ook de winst van deze richtlijn. Geldt deze richtlijn, zo vraag ik de minister, overigens ook voor Caribisch Nederland?

Voorzitter. In de schriftelijke aanloop naar dit plenaire debat zijn de nodige vragen gesteld, ook door mijn fractie. De antwoorden hebben een aantal zaken verduidelijkt, waarvoor dank, maar een aantal ook niet. Mijn fractie houdt nog vier punten over, die ik graag met de minister wil delen. Deze punten betreffen de focus van het wetsvoorstel, de inzet van cryptovaluta, het beleid rond PPP’s, ofwel politiek prominente personen, en de positie van kerken als "uiteindelijk belanghebbenden".

Allereerst de focus van de implementatiewet. Het gaat in het wetsvoorstel steeds om twee zaken: het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld én voor het financieren van terrorisme. Daarvoor gelden twee kernverplichtingen: de verplichting om cliëntenonderzoek te verrichten en de verplichting om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU. Wat bij bestudering van het dossier direct opvalt, is dat in de toelichting en uitwerking van het wetsvoorstel het primaire accent ligt op het tegengaan van witwassen; het voorkomen van terrorismefinanciering komt in directe zin maar heel zijdelings aan de orde. Dat leidt tot een zekere onbalans. Kan de minister zich vinden in deze vaststelling? En hoe duidt hij in dit licht de relatie met de drie andere richtlijnen?

Die onbalans heeft in de huidige tijd ook de nodige consequenties. Immers, het opsporen van illegale witwaspraktijken appelleert aan andere vaardigheden en competenties dan het opsporen van financiële transacties die van doen hebben met terrorisme. Het overlapt elkaar maar ten dele. Die vaststelling is niet spanningsvrij. Immers, terrorismebestrijding door cliëntenonderzoek vereist een grondige kennis van terrorisme en terroristenprofielen. Het vereist een andere antenne en een andere deskundigheid, zo lijkt mij toch, dan het witwassen van geld om fiscale redenen.

Die vaardigheden en competenties zijn ook niet in huis bij reguliere financiële instellingen. Indien deze constatering van onbalans correct is, dan behoeft dat scherpe regie en onderlinge afstemming van het ministerie van Financiën en het ministerie van Justitie en Veiligheid. Hoe zijn deze kernrollen belegd rond de implementatie van deze vierde richtlijn? Graag een reactie. Voorzitter. Witwassen en terrorismefinanciering zijn onmiskenbaar hightech geworden. Het is allang geen kwestie meer van ongure types die net voor sluitingstijd met een oude sok vol geld bij een bijkantoor van een financiële instelling aankloppen. Het gaat in toenemende mate om complexe transactieroutes die van geavanceerde methoden gebruikmaken om zich te onttrekken aan het oog van de overheid en de samenleving.

Een aantal collega's wees in de schriftelijke aanloop naar dit plenaire debat op het gebruik van virtuele cryptovaluta om geld wit te wassen. De minister is daarop ingegaan, maar mijn fractie heeft behoefte aan een wat scherper antwoord. Dat betreft met name de op zijn departement en bij financiële uitvoeringsorganisaties aanwezige kennis en expertise op het terrein van cryptovaluta. Hoe kwalificeert de minister deze expertise? Is de aanwezige kennis bij de diensten op orde of zijn misschien additionele investeringen in kennis en ervaring nodig? Kunnen de uitvoeringsdiensten de strijd aan met criminelen en terroristen die gebruikmaken van deze virtuele valuta, op een markt die veel weg heeft van een "wildwesteconomie"?

Dan de derde kwestie, die eerder op de avond al uitvoerig aan de orde kwam: het beleid rond politiek prominente personen, kortheidshalve PPP's genaamd. Sommige banken, waaronder die van mij, hebben ons als leden van de Eerste Kamer al laten weten tot de doelgroep te behoren. Laat ik vooropstellen dat mijn fractie geen enkele moeite heeft dat ook wij als landelijke politici in het vizier zijn als het gaat om ongebruikelijke financiële transacties. Wel moet gezegd, en dat is een beetje de makke van dit wetsvoorstel, dat veel, erg veel zelfs, in nadere regelgeving, in AMvB's, zal worden vastgelegd. Niet alleen de PPP zelf, maar ook zijn of haar familie en naast geassocieerden zijn in beeld als het om dergelijke transacties gaat. Het is wel duidelijk waar het begrip familie begint, maar het is niet zo duidelijk waar dat begrip eindigt. Ook dat moet nader worden uitgewerkt, zo wordt ons aangereikt. Tot hoever strekt het begrip "familie van de PPP" zich uit? Vaders, moeders, grootouders, kinderen, partners van kinderen? De mogelijkheden zijn er vele. Dat geldt ook voor het verwante begrip "naast geassocieerden".

Mijn fractie heeft behoefte aan een nadere toelichting op dit belangrijke punt, dat ook een aantal collega's naar voren heeft gebracht. Ik verzoek de minister in zijn antwoord ook in te gaan op de privacyaspecten en op de vraag in hoeverre men familieleden en naast geassocieerden door middel van deze via via-aanpak zo mag belasten. Hoe voorkomen we stigmatisering van onschuldige en nietsvermoedende familieleden? Hoe hebben we de proportionaliteit van het wetsvoorstel op dit punt te wegen?

Voorzitter. Tot slot. De ChristenUnie-fractie heeft in dit licht ook aandacht gevraagd voor de positie van kerken, zoals die wordt aangeduid in het Ontwerp Uitvoeringsbesluit Wwft 2018, artikel 3. Kerken, zo wordt gesteld, kunnen uiteindelijk belanghebbenden (UBO) zijn. Kan de minister, meer dan in de memorie van antwoord het geval is, wat inkleuring geven aan de achterliggende motivatie en redenering van dit artikel? Waarom wordt er zo expliciet ingezoomd op kerken, die in de regel toch vooral christelijke geloofsgemeenschappen zijn? Mijn fractie neemt aan dat de minister doelt op het brede spectrum van georganiseerde westerse en niet-westerse geloofsovertuigingen en levensbeschouwingen, met inbegrip van bijvoorbeeld moskeeën. Graag een bevestiging en uitwerking op dit punt.

Voorzitter, mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister op onze vragen. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Ester. Ik geef het woord aan de heer Knip.