Plenair Oomen-Ruijten bij behandeling Verplichte geestelijke gezondheidszorg



Verslag van de vergadering van 15 januari 2018 (2017/2018 nr. 14)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.55 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):

Voorzitter. Ik was bezig met het uitleggen van de motie op stuk nr. EK 28.979, letter E, van Rob van de Beeten, die hier aanwezig is. Overwogen werd toen dat de detentie van verslaafden met psychische problemen, psychiatrische patiënten en geestelijk gehandicapten in toenemende mate een probleem vormt in het gevangeniswezen en dat bovendien een penitentiair regime voor het merendeel van deze gedetineerden ongeschikt is voor de noodzakelijke behandeling en resocialisatie. Overwogen werd ook dat voor deze groep gedetineerden gerichte samenwerking en afstemming tussen zorginstellingen, hulpverlening, justitie, werkvoorziening — die was er toen nog, heb ik net gezegd — en gemeenten ernstige lacunes vertoont. De interdepartementale werkgroep-Houtman en het bijzonder interessante en heel lezenswaardige parlementair onderzoek tbs (vergaderjaar 2005-2006) poogden een antwoord te geven op die gebreken in de toenmalige systemen.

Mevrouw de voorzitter, het parlementair onderzoek waar ik zonet naar verwees, had in 2005 als aanleiding een incident. Een incident, waarbij een ontsnapte tbs'er een ernstig misdrijf pleegde. Het was de tweede keer dat jaar. Het huidige tbs-systeem, zo werd toen gezegd, is in zijn huidige vorm onvoldoende in staat om de maatschappij te beschermen. Dat was dan tegelijkertijd ook de onderzoeksopdracht voor de parlementaire commissie. Buitengewoon interessant was ook dat in dit rapport uitgebreid is ingegaan op de politiek en de medialogica. Ook nu nog hebben we daarmee te maken, terwijl toch het leren van fouten, het openstaan voor verbeteringen meer dan ooit aan de orde zijn. De wetgeving die vandaag voorligt, probeert de belangen beter af te wegen en probeert het evenwicht te brengen tussen de bescherming van de samenleving enerzijds en de belangen van de patiënt anderzijds.

Ik grijp toch nog eens terug op het verre verleden, zoals dat net ook al even is gedaan. Honderd jaar geleden stonden de voorlopers van de drie wetsvoorstellen alleen op enkele bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en op een voorlopige en summiere regeling volgens het KB van 11 april 1818. In 1841 kwam er een speciale Krankzinnigenwet die in 1992 ten slotte, na een aantal tussentijdse wijzigingen, uitmondde in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). Deze wet werd op zijn beurt uiteindelijk vervangen door de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

Als wij nu naar de wetsgeschiedenis kijken, dan valt heel duidelijk op dat het belang van de patiënt steeds centraler komt te staan. In 1818 was nog het uitgangspunt dat de maatschappij tegen de lijder moest worden beschermd. Er was nauwelijks oog voor de noden en voor het wel en wee van de patiënt. Door de wet van 1841 werd de dagelijkse verzorging van patiënten in belangrijke mate verbeterd en werd er — en dat was nieuw — gesproken over plaatsen om herstel te bevorderen. De opname moest dan gebaseerd zijn op een rechterlijke uitspraak. De patiënt zelf, familie, de officier van justitie en behandelend geneesheer — men noemde dat toen de zenuwarts — kregen een grote rol bij het verzoek tot opname. De verandering in de maatschappelijke opvatting over het belang van de patiënt en zijn behandeling werden langzamerhand zichtbaar. Maar ook toen kwam die wetgeving tot stand na een lang en heel moeizaam incubatieproces, waarin steeds naar oplossingen werd gezocht voor meerdere zwakke punten van bestaande wetten. Het was 1884 toen provincies de verantwoordelijkheid kregen voor de aanwezigheid van voldoende verpleegplaatsen, toen staatstoezicht in de wet werd opgenomen en burgemeesters de bevoegdheid kregen om iemand onmiddellijk in bewaring te stellen wanneer er een ernstig vermoeden bestaat dat iemand zo'n onmiddellijk dreigingsgevaar oplevert, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de openbare orde. Dat was dus de nieuwe wet.

De voorstellen die thans voorliggen hebben eveneens een heel intensief en langdurig traject doorgemaakt, maar naar de mening van de CDA-fractie heeft dat ertoe geleid dat er nu echt in essentie een beter voorstel ligt. De zorg staat centraal en niet langer de gedwongen opname. Gedwongen zorg als ultimum remedium: alleen als alle alternatieven in een vrijwillig kader zijn uitgeput en gedwongen zorg het laatste middel is om ernstig nadeel af te wenden, dan is dwang toegestaan, en deze gedwongen zorg kan nu ook ambulant verleend worden. Dat is het uitgangspunt en de relevantie daarvan wordt door de CDA-fractie onderschreven.

Dan kom ik op het belang van de cliënt, de patiënt, de betrokkene, zoals eerder opgemerkt. Zou het overigens — dat vraag ik even — voor de leesbaarheid in de wetgeving niet goed zijn wanneer in de drie wetsvoorstellen ook een gelijke terminologie gebruikt wordt? Het belang van de patiënt is groot. De wetswijzigingen zorgen ervoor dat er meer nadruk komt op diens welbevinden. Tegelijkertijd is het belang van de veiligheid voor de samenleving als zodanig tenminste net zo groot. Helaas komt het voor dat als gevolg van de stoornis mensen niet alleen zichzelf ernstig nadeel toebrengen, maar ook een bedreiging vormen voor anderen of voor de maatschappelijke veiligheid.

Ik start met de Wet forensische zorg. Het is een kaderwet. De inhoud van de forensische zorg wordt hier niet in beschreven. Patiënten moeten naar de juiste zorg toe geleid worden. Het gaat immers om de juiste plaatsing en ook om zorgen voor eventuele overplaatsing. De doelstellingen van deze wetswijzigingen zijn duidelijk: voldoende beschikbare, tijdige, passende en kwalitatief hoogwaardige forensische zorg — ga daar maar aan staan — zodat echt invulling kan worden gegeven aan een adequate, op de persoon toegesneden persoonlijke aanpak. Juist daardoor wordt recidive verminderd en de veiligheid verbeterd. Kort gezegd: patiënten op een juiste plek met de juiste zorg.

Daarnaast wordt de aansluiting tussen het strafsysteem en de curatieve ggz verbeterd. Door aanpassing van de besturing en ook de financiering van het tbs-stelsel wordt voorkomen dat personen met een psychische stoornis of verstandelijke beperking in een justitiële inrichting komen terwijl zij daar toch niet thuishoren. Dat het gruwelijk mis kan gaan, is onlangs weer gebleken. Aangrijpende gebeurtenissen blijven de publieke druk voeden en wellicht ook de politieke wil om juist de veiligheid van de samenleving voor ogen te houden en minder het individuele belang van de patiënt.

De CDA-fractie heeft in dit licht begrip voor de regeling weigerende observandi. Het is verdedigbaar dat bij een verdachte van een tbs-waardig delict die hetzij op aanraden van de verdediging, hetzij voortvloeiend uit de pathologie van de verdachte weigert om mee te werken aan het pro justitia-onderzoek toch tbs kan worden opgelegd. De in deze wet voorgestelde wijziging van artikel 37a Strafrecht maakt het mogelijk om bestaande medische gegevens van weigerachtige observandi te gebruiken ter beantwoording van de vraag of ten tijde van het plegen van het delict een psychische stoornis bestaan heeft. Deze regeling kan voorzien in een dringende maatschappelijke behoefte, waarbij met het oog op het medisch beroepsgeheim steeds ook wordt gekeken naar de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid, alsmede naar de conformiteit van de regeling met onze grondrechten.

Vrijdag kregen wij een brief van de heer Wolfsen, voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens, die nog een variant bedacht heeft voor de weigerende observandi. Ik zou graag een reactie van de regering daarop willen horen. Op het eerste gezicht zie ik dat er wel erg veel aan de wetgeving veranderd zou moeten worden, maar misschien is dat reden om te zeggen: we hebben een eerste oordeel en we nemen het mee als er een keer een evaluatie komt.

Mevrouw de voorzitter. Ook zagen we dat een veilige en verantwoorde overplaatsing tussen de verschillende domeinen van forensische zorg, gevangeniswezen, forensische ggz en tbs, vraagt om de allergrootste zorgvuldigheid, waarbij de kans op maatschappelijke onrust, ontvluchting en recidive, het benodigde niveau van beveiliging en de aanwezigheid van geschikte plaatsen bij alle instellingen meegewogen dienen te worden. De minister heeft nu aangegeven dat de implementatie van de ketenaanpak van de Wfz minder omvangrijk zal zijn dan die van de andere wetten. Dat is goed, want dat is, juist met het oog op de onrust hierover in de samenleving, van wezenlijk belang.

Mevrouw de voorzitter. Ik sprak al kort over de overgang tussen de verschillende domeinen van de forensische zorg. De CDA-fractie vroeg de minister ook om aandacht voor de continuïteit van de behandeling bij de overgang van strafrechtelijke zorg naar gewone, reguliere zorg en voor de continuïteit van zorg voor mensen met gevaarlijk en ontwrichtend gedrag die zorg nodig hebben maar geen juridische titel meer hebben.

Ook over de samenplaatsing van civielrechtelijk geplaatste jeugdigen en strafrechtelijk geplaatste jeugdigen hebben wij in de schriftelijke inbreng onze zorgen geuit. Hoewel ons ook berichten uit de praktijk bereiken dat het maar toeval is waar je als kwetsbaar verstandelijk beperkt kind terechtkomt, hebben we daar toch aandacht voor gevraagd. We zijn van mening dat de verkenning om bepaalde jeugdigen met een strafrechtelijke titel in een civielrechtelijke jeugdinstelling te laten verblijven zorgvuldig en met de allergrootst mogelijke terughoudendheid dient plaats te vinden.

Voorzitter. Ik kom op de Wet verplichte ggz. Met betrekking tot deze wet kan ik kort zijn. De nieuwe wet is veel meer gericht op het voorkomen van verplichte zorg en het kiezen voor minder dwang. Er is oog voor de onbedoelde, schadelijke effecten van verplichte zorg op de lange termijn. Dat past inderdaad in het huidige tijdsbeeld waarbij aan zelfbeschikking, menselijke integriteit en waardigheid grote waarde wordt gehecht. Het doet recht aan een ontwikkeling die al lang gaande is. Het vergroten van de betrokkenheid van familieleden en andere direct betrokkenen en de verankering van hun inspraak en rechten bij de beslissing of verplichte zorg nodig is, zijn van wezenlijk belang. Familieleden kennen de patiënt vaak als geen ander. Het instellen van een familievertrouwenspersoon kan dit vergemakkelijken.

Mevrouw de voorzitter. Dan de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten. Ook bij dit wetsvoorstel, dat gericht is op personen met dementie, ouderen en personen met een verstandelijke beperking, geldt het uitgangspunt dat dwangmaatregelen niet passen; "nee, tenzij" in plaats van "wie zwijgt, stemt toe". Ook hier moet gedwongen zorg slechts worden toegepast wanneer alle alternatieven voor vrijwillige zorg zijn beproefd en onvrijwillige zorg de enige manier is om ernstig nadeel te voorkomen, en dan alleen onder verantwoord toezicht, niet alleen binnen instellingen maar ook, nu de zorg elders verleend kan worden, bij de oudere, de gehandicapte of de zieke thuis. Een stappenplan dat zorgvuldig wordt doorlopen en waarbij ook een externe deskundige wordt betrokken, zal voor voldoende waarborgen moeten zorgen. De CDA-fractie heeft er kennis van genomen dat de regering een voorstel wenst te gaan doen aan de Tweede Kamer ter aanpassing van de functie van de Wzd-arts. We staan daar positief tegenover, maar we zijn heel benieuwd hoe de overkant daarop zal reageren.

Vanuit het veld maar ook hedenmiddag door de verschillende woordvoerders is steeds gewezen op de bureaucratie en op de praktische bezwaren naar aanleiding van het heel grote aantal betrokkenen bij de te nemen beslissingen in het kader van deze wet. Zorgvuldigheid is absoluut van wezenlijk belang, maar als die leidt tot dergelijke lange procedures, dan benadeelt dat zowel de patiënt als de samenleving. Wij staan positief tegenover het voorstel om het wetsvoorstel waar mogelijk, zoals is aangekondigd, via een nadere wijziging in de Tweede Kamer aan te passen. Er is hier al een keer gezegd: je zou geconsolideerde wetgeving moeten hebben. Waar ik steeds om heb gevraagd, is een stroomschema. Hoe wil je nou aan iemand duidelijk maken wanneer, op welk moment, door wie welke stappen gezet moeten worden? Ik heb het zelf geprobeerd, maar ik krijg dat niet rond. Maar de regering heeft zo veel goede mensen die dat zeker zouden kunnen doen. Ik denk ook dat dat in het kader van de voorlichting belangrijk is. Overigens viel mij op dat er in het rapport over tbs uit 2005 wel een keurig stroomschema stond. Dus het kan wel. Ik vraag dus nogmaals om deze toezegging aan ons te doen.

Nog een paar opmerkingen. De CDA-fractie is verheugd over de toezegging van de bewindslieden om zorg te zullen dragen voor een zorgvuldig implementatietraject. Daarbij zegt men toe dat er daadwerkelijk een vertaalslag wordt gemaakt van wetteksten en toelichtingen naar handleidingen en stroomschema's voor de praktijk. Ik heb het net al even genoemd, maar ik zie het er nog niet uitkomen. Anderzijds hoort daarbij dat geborgd wordt dat de hele keten van zorg en veiligheid voldoende is toegerust voor haar taak. De regelingen zijn niet eenvoudig. Wanneer is er sprake van die ene instelling? Wanneer is er sprake van geen verzet? Is er voldoende ter zake kundige capaciteit om met betrekking tot deze groep kwetsbare mensen op het juiste moment beslissingen te nemen? Is er sprake van voldoende harmonisatie in de rechtsposities? Weet iedereen wat er van hem op welk moment verwacht wordt? Kan informatie tussen het OM, ggz-domein en de gemeenten worden gedeeld? We hebben er ook tijdens de hoorzitting het een en ander over gehoord dat dat niet lukt.

De minister geeft aan dat voor alle drie de wetsvoorstellen het implementatieproject wordt gestart. Ik zou namens de CDA-fractie graag willen weten wanneer de afronding van dat traject wordt verwacht. Wat is het tijdsschema? Kunt u daar iets over zeggen?

Uit de praktijk kwam naar voren dat er niet altijd voldoende opvang en behandelmogelijkheden beschikbaar zijn voor de doelgroepen van deze wet. De minister geeft aan dat de verantwoordelijkheid voor voldoende capaciteit ligt bij de zorgkantoren, gemeenten en de zorgverzekeraars. Maar het is wel goed om te constateren dat hij daarbij voor zichzelf ook een rol als aanjager ziet. Er wordt zogezegd financiële ruimte gecreëerd. En dat die extra financiën nodig zijn, is meermaals namens diverse organisaties naar voren gebracht. Wij zien die inventarisatie van signalen over beddentekort en eventueel benodigde acties met belangstelling tegemoet.

Mevrouw de voorzitter, ik ben bijna klaar. Nu de gedwongen zorg ambulant verleend kan worden, is de blik op de betrokkenen veel minder intensief. Niet alleen de veiligheid van de betrokkenen is onze zorg, maar zeker ook die van de zorgverlener. De AMvB's waarin nadere waarborgen worden geregeld en regels worden gesteld die ertoe strekken de veiligheid van de betrokkenen én van de zorgverlener te waarborgen, zullen — zo heeft de minister aangegeven — op korte termijn voorgehangen worden. De minister geeft aan dat juist door deze bij AMvB vast te leggen flexibiliteit kan worden geleverd, omdat zo snel gereageerd kan worden wanneer dat gewenst is.

De Raad van State ziet dat toch een slag anders, want die was hier toch erg kritisch over. Die ambulante zorg betreft immers een kernonderdeel van de wetgeving, en in die zin past alleen een heel zorgvuldige wetgevingsprocedure. Praktisch als we zijn, hebben we begrip voor de praktische afweging die de minister hier wil maken, maar het is wel goed, zo vragen wij aan hem, om een aanzienlijk aantal professionals en ervaringsdeskundigen te consulteren alvorens met die AMvB's te komen.

Voorzitter. Ondanks alle zorg voor de veiligheid van betrokkenen, patiënt en zorgverlener, mag niet vergeten worden dat niet alleen zij bescherming behoeven, maar zeker ook onschuldigen die toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plaats waren.

De CDA-fractie stelde een aantal vragen over de mogelijkheden voor informatie-uitwisseling tussen OM, politie, gemeenten en ggz, over de positie van de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke, over de rechtsbescherming van cliënt, patiënt, betrokkene en over de onafhankelijkheid van de cliëntenvertrouwenspersoon. Ik moet u zeggen dat de wijze waarop de memorie van antwoord is geschreven, heel goed is. Ik dank u daarvoor.

Tot slot wil ik het volgende opmerken. "Zorg" en "dwang" lijken twee tegengestelde begrippen, maar toch is het duidelijk dat ze in elkaars verlengde kunnen liggen. Het vraagt immers om heel grote zorgvuldigheid door alle betrokkenen. Wij zijn als CDA-fractie van mening dat deze voorstellen echt snel ingevoerd moeten worden en dat er met dit wetskader in elk geval een betere regeling tot stand is gebracht dan de huidige wetgeving die er op dit terrein ligt. De evaluatie, die we over twee of drie jaar zullen krijgen, zal ons gaan leren of het goede evenwicht inderdaad gevonden is.

Ik dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Oomen. Ik geef het woord aan de heer Ganzevoort.