Plenair Postema bij Algemene financiële beschouwingen en behandeling pakket Belastingplan 2018



Verslag van de vergadering van 12 december 2017 (2017/2018 nr. 12)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 12.41 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Postema i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ook namens de Partij van de Arbeid heten wij de beide nieuwe bewindslieden van Financiën hartelijk welkom in deze Kamer. Wij wensen hen succes met de belangrijke taken waar zij zich voor gesteld zien. Een daarvan is het uitzetten van de hoofdlijnen van het financiële beleid waarop ik nader zal ingaan. Vervolgens zal mijn collega Sent zich richten op het Belastingplan 2018 en de Wet-Hillen. Dat doen we inderdaad als koppel. Samen sterk, zoals we dat binnen de Partij van de Arbeid zeggen.

Voorzitter. Het kabinet-Rutte/Asscher heeft de afgelopen jaren een combinatie van bezuinigingen en structuurversterkende hervormingen doorgevoerd. Hierdoor staan de Nederlandse overheidsfinanciën er goed voor. Uit berekeningen van het CPB blijkt dit, bij ongewijzigd beleid, ook voor de middellange termijn het geval te zijn.

In de begroting voor 2018 heeft het vorige kabinet ruimte gemaakt voor maatregelen om de koopkracht van huishoudens te versterken. Zonder deze maatregelen zou de mediane koopkracht van uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden in 2018 afnemen. Dat kan gegeven de huidige economische groei natuurlijk niet de bedoeling zijn. Voor het kabinet-Rutte/Asscher was een eerlijke verdeling van koopkracht tussen huishoudens cruciaal. Naast het op orde brengen van de overheidsfinanciën en het versterken van de duurzame economische structuur, was dit de derde pijler van het voormalige regeerakkoord. Daarnaast heeft het demissionaire kabinet voor 2018 extra middelen vrijgemaakt voor de verpleeghuiszorg, veiligheid en de salarissen in het primair onderwijs. De Miljoenennota 2018 sluit hierbij aan. In die zin zou ik het vandaag kort kunnen houden, ware het niet dat het nieuwe regeerakkoord op een aantal punten flink afwijkt van het vorige, waarmee de drie genoemde hoofduitgangspunten van het kabinet-Rutte/Asscher onder druk komen te staan. Ik loop ze langs.

De overheidsfinanciën zijn op macroniveau op orde. Bij het nieuwe kabinet ligt aldus de taak dit zo te houden. Opvallend is dat het positieve begrotingssaldo de komende jaren terugloopt, terwijl men toch juist zou verwachten dat de overheid zich in tijden van hoogconjunctuur weet te beheersen. En hoe zit het nu, zo vragen wij de minister, met het houdbaarheidstekort, waar collega De Grave ook al op wees? Dit geeft aan of de overheid in 2060 nog dezelfde voorzieningen kan betalen, bijvoorbeeld ten behoeve van het onderwijs, de sociale zekerheid en de zorg. Het kabinet-Rutte/Asscher heeft dit tekort de afgelopen jaren omgebogen in een overschot, in het bijzonder door ingrepen in de AOW-leeftijd en door het zorgakkoord. Klopt het, zo vragen wij de minister, dat het houdbaarheidstekort recent weer is verslechterd? En, zo ja, welke maatregelen gaat hij nemen om dit niet te laten gebeuren, om er aldus zorg voor te dragen dat de verzorgingsstaat er ook voor de komende generaties zal zijn? Hoe is het met het rentmeesterschap gesteld bij deze nieuwe minister van Financiën?

Voor wat betreft het versterken van de duurzame economische structuur biedt het regeerakkoord een aantal belangrijke voornemens. Wat daarin echter ontbreekt, is een bezinning op globalisering, in het bijzonder op het internationale kapitaal. Te lang is globalisering als onafwendbaar beschouwd, zeker voor een open economie als de onze. Maar wij kunnen nog steeds een handelsnatie zijn, ook wanneer we pal staan voor transparante, eerlijke en duurzame handelspraktijken. Wij kunnen onverkort investeerders aantrekken, ook wanneer we de aasgieren die onze bedrijven opknippen en leeghalen, buiten de deur houden. Het land kán bestuurd worden zonder de hulp van multinationals die zich zo actief in de kabinetsonderhandelingen hebben gemengd. En ook van het aan banden leggen van cryptovaluta zal geen fatsoenlijke burger last hebben. Hoe kijkt de regering tegen deze uitwassen van globalisering aan? Beschouwt zij ze als onontkoombaar of gaat zij ze te lijf?

Voorzitter. In een duurzame economische structuur moet de mens centraal staan en niet het geld, de markt of het kapitaal. Zo blijven de lonen al sinds jaren achter bij de gestegen arbeidsproductiviteit. Collega Van Apeldoorn wees daar ook al op. Het CBS wijt dit aan het toenemende aantal flexwerkers en zelfstandigen. Dat is inderdaad een onacceptabele ontwikkeling. Maar ook voor de werkenden met een vast contract geldt dat de beloning op arbeid ver achter is gebleven bij de beloning op kapitaal. Hoe kijkt de regering aan tegen deze zorgwekkende ontwikkeling? Onderschrijft zij de stelling dat kapitaal ten dienste dient te staan van arbeid en dus van mensen, en niet andersom? Welke maatregelen gaat de regering nemen om ervoor te zorgen dat werken beter loont dan vermogen?

In een duurzame economie waarin niet het financiële kapitaal, maar de mens centraal staat, worden andere keuzes gemaakt dan het nieuwe kabinet in het regeerakkoord doet. Dan heb ik het niet zozeer over de woorden, maar over de daden en de daarbij behorende budgetten. We hebben het immers over de financiële beschouwingen. Ik geloof dat de meeste fracties in dit huis het er wel over eens zijn dat onderwijs een van de meest cruciale factoren is voor een duurzame economie, een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een samenleving waarin iedereen meedoet.

In veel verkiezingsprogramma’s nam onderwijs een prominente plaats in, inclusief bijbehorende uitgaven. Het is dan ook ronduit teleurstellend wat hiervan in het regeerakkoord is terechtgekomen. De minister-president sprak vorige week over een intensivering van 1,6 miljard, maar dan heeft hij het niet over het onderwijs, maar over de integrale OCW-begroting, dus inclusief wetenschappelijk onderzoek, de maatschappelijke diensttijd, cultuur, erfgoed en tal van andere posten. Voor het onderwijs zelf worden, behoudens de al genoemde bedragen voor de basisscholen en geld voor de techniekopleidingen in het vmbo, geen extra middelen beschikbaar gesteld. Erger nog, het onderwijs krijgt een korting opgelegd van structureel 183 miljoen. Dat is de wereld op zijn kop: miljarden beloven in de verkiezingsprogramma’s, gaan onderhandelen en er met een korting voor de sector uitkomen. De fractievoorzitter van D66 zei vorige week hier in dit huis ook al dat kortingen in het onderwijs om doelmatigheid te bevorderen, terwijl er tegelijkertijd in het onderwijs moet worden geïnvesteerd, voor zijn fractie geen noodzakelijke maatregel is, maar een vlek die de onderhandelaars vergaten weg te poetsen. Kunnen wij, zo vraag ik mijn collega’s hier in de Kamer, de regering vandaag oproepen om deze lelijke korting inderdaad weg te poetsen? En zullen wij de minister de suggestie doen deze oplopende korting vanaf 2019 ongedaan te maken? Dat geeft de minister nog een jaar de tijd, ook om te bezien of het nu wel zo ver komt met dat andere dossier dat vrijwel alle fracties in dit huis als een graat in de keel zit: het afschaffen van de dividendbelasting ten behoeve van buitenlandse beleggers.

Voorzitter. Het kabinet lijkt een geheel andere keuze te willen maken dan die van een duurzame economie waarin de mens centraal staat, namelijk primair een keuze voor de multinationals. Dat kan — het zou niet de keuze van mijn partij zijn — maar als je hierop inzet, doe dat dan goed: doeltreffend, doelmatig, uitvoerbaar. Niet voor niets zijn dit voor deze Kamer belangrijke criteria waaraan we de kwaliteit van beleid en wetgeving toetsen. De voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting voldoet hier echter in geen enkel opzicht aan. Er is veel onderzoek gedaan naar vestigingsfactoren. Ik ken er geen die de dividendbelasting als belangrijke factor noemt. Het Centraal Planbureau geeft herhaaldelijk aan geen positief effect te zien voor Nederland als vestigingsland. En het topteam hoofdkantoren, een denktank van de eigen topambtenaren van de minister van Financiën, adviseert in zijn rapport Met hoofdkantoren naar de top zelfs expliciet af te zien van het schrappen ervan. Ik citeer uit hun advies: “Met de afschaffing is een groot budgettair beslag gemoeid dat gedekt moet worden door maatregelen die vooral binnenlandse ondernemingen treffen. Dat is niet verstandig. Specifieke maatregelen gaan vaak ten koste van het algemeen fiscale klimaat.” We hoeven als Kamer dus niet al te ver te zoeken om dit heilloze voorstel van tafel te halen. Ik merkte net ook al in het debat met de collega’s van D66 dat er sowieso al wordt gekeken naar deze maatregel, al dan niet binnen de enveloppe van het bedrijfsleven. Ik kan me voorstellen dat daarbij de btw-voorstellen worden betrokken die zo schadelijk uitpakken voor het mkb, zo is ons althans uit de sector gemeld. Wij vragen de minister dan ook of hij bereid is dit cadeau voor buitenlandse beleggers en buitenlandse overheden te heroverwegen en de middelen die hiermee gemoeid zijn, niet te investeren in buitenlands financieel kapitaal, maar in Nederlands menselijk kapitaal.

Voorzitter, ik kom tot mijn laatste punt. Ook de derde pijler van het kabinet-Rutte/Asscher — een eerlijke verdeling van welvaart — vergt voortgaand onderhoud door het nieuwe kabinet. Dit laat zich niet alleen in koopkrachtplaatjes vangen. De discussie over de btw-verhoging is daar een goed voorbeeld van. De premier wuifde de bezwaren hiertegen weg door te stellen dat uiteindelijk iedereen — of bijna iedereen, corrigeerde hij even daarna — erop vooruit zal gaan. Maar dat is helemaal niet de tegenstelling waarvoor wij aandacht vragen. Onze eerste zorg is dat door de stijgende prijzen van bijvoorbeeld fruit, medicijnen of boeken, mensen andere keuzes gaan maken en deze producten minder gaan afnemen. Is het te veel gevraagd om die gedragseffecten in kaart gebracht te krijgen? En ja, dan mag dat vanuit integraliteit zoals wij dat net hebben besproken.

Onze tweede zorg betreft de effecten van de btw-verhoging voor de concurrentiepositie van zelfstandige winkeliers, met name in grensregio’s, maar ook in krimpgebieden. Die vallen vaak samen maar niet altijd. Juist een extra toets hierop kan inzichtelijk maken hoe serieus dit probleem nu is. Ik verwijs nogmaals naar de motie die mijn fractievoorzitter hierover vorige week heeft ingediend. Een dergelijk onderzoek doet recht aan de vele oproepen die wij van het midden- en kleinbedrijf hebben ontvangen: van bloemisten tot recreatiebedrijven, maar ook, en zeer indringend, van MKB Nederland. Graag krijgen wij een reactie van de minister op dit verzoek.

Voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Postema. Ik kijk even naar de klok. Ik zie dat mevrouw Sent tien minuten nodig zou hebben als er geen interrupties plaatsvinden, maar dat risico durf ik niet helemaal te nemen. Wat doe ik nu? Wat doe ik nu? Ik schors de vergadering.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik heb nog twee mededelingen. De vergadering van de commissie SZW is vervroegd naar de aanvang van de lunchpauze. De vergadering vindt plaats in commissiekamer 2.

Ingekomen is nog een bericht van verhindering van het lid Gerkens wegens persoonlijke omstandigheden.