Plenair Bikker bij behandeling Afschaffen mogelijkheid van lijstencombinaties



Verslag van de vergadering van 20 juni 2017 (2016/2017 nr. 32)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 14.24 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Voorzitter. Wat nut ons de lijstverbinding? De indieners van de aan dit wetsvoorstel ten grondslag liggende motie waren daar stellig over. De toegevoegde waarde van de lijstverbinding aan onze representatieve democratie is er niet meer. De minister neemt die redenering over en gaat voorbij aan het advies van de Raad van State bij een eerder amendement met dezelfde strekking. Uit dat advies werd één ding glashelder: het afschaffen van lijstencombinaties kan niet los worden gezien van de restzetelverdeling. De minister kiest nu wel voor het schrappen van het een, zonder maatregelen te nemen voor de effecten bij het ander.

Geeft de huidige manier van werken dan problemen? Heeft het huidige stelsel eigenlijk niet lange tijd naar tevredenheid gefunctioneerd? In 2013 was de minister zelf in ieder geval nog wel tevreden. Welke problemen heeft hij sindsdien geconstateerd? Zijn er ook niet belangrijker issues als er gezocht wordt naar mogelijkheden tot versterking van het democratische stelsel? In elk geval ervaart mijn fractie een onterechte verenging in de argumentatie voor de invoering van de mogelijkheid tot de lijstencombinatie, te weten het verlangen naar een fusie van partijen.

Het tweede argument voor de lijstverbinding bij de invoering was dat dit een kleine compensatie is voor de negatieve effecten van het stelsel van restzetelverdeling. Dat verdient meer gewicht dan het in dit wetsvoorstel krijgt. Het afschaffen heeft immers effect op de grootte van partijen, zowel Europees als landelijk, provinciaal en lokaal. De VVD citeerde in de schriftelijke voorbereiding terecht uit de grote Van der Pot/Donner dat het stelsel van grootste gemiddelden ten nadele werkt van kleine partijen.

De minister houdt nu vol dat een eventuele correctie niet het oogmerk was bij het aangaan van de lijstencombinatie bij het opheffen van het verbod, maar slechts een bijgevolg. Graag vraagt mijn fractie hem juist daarom om een reactie op het advies van de Raad van State over de afschaffing van de lijstencombinatie en de verhouding tot het systeem van restzetelverdeling. De Raad van State schreef: "Het aangaan van lijstencombinaties kan voor kleinere partijen een manier zijn om hiervoor te compenseren. Bij de invoering van de lijstencombinaties in 1973 werd dit nadrukkelijk erkend. De regering overwoog hierbij op grond van het advies van de Kiesraad over het voorstel: "dat de samenwerking voor de verkiezingen door lijstverbindingen tot gevolg kan hebben, dat de samenwerkende partijen één of meer zetels meer krijgen dan bij gescheiden optreden het geval zou zijn geweest, moet naar het oordeel van deze leden niet enkel als een premie op of stimulans tot die samenwerking worden beschouwd, maar kan tevens een op zichzelf gelukkige correctie opleveren op het geldende stelsel van toekenning van restzetels.""

Dit is een materieel gevolg van de lijstencombinatie, destijds "een gelukkige correctie" genoemd. Waarom wil de minister die gelukkige correctie niet? Waarom kiezen de grote partijen hier niet voor wat meer terughoudendheid? Hoeveel klachten heeft de minister ontvangen van kiezers over de huidige gang van zaken? De correctiefactor is namelijk wel erkend bij de herziening van de Kieswet van 1989 en destijds door een grote meerderheid van de Kamer tot uitdrukking gebracht bij het afwijzen van een amendement dat de lijstencombinatie wilde schrappen. Zijn er nu nieuwe argumenten? Dit voorstel doet zich met name bij kleinere partijen voelen. Het effect voor hen op lokaal en provinciaal niveau is te weinig gewogen.

Zijdelings noemt de minister nog dat dit voorstel verheldering betekent voor de kiezer. De fractie van D66 wees in de schriftelijke voorbereiding al op de mogelijkheid dat partijen een gezamenlijke lijst opstellen en na de verkiezingen als gescheiden fracties plaatsnemen in het volksvertegenwoordigende orgaan. Wat zou de minister daarvan vinden? Is de gewenste helderheid daarmee niet geheel in rook opgegaan? Is ideologische verwantschap tot uitdrukking brengen middels een lijstverbinding dan niet veel helderder? Waar heeft de kiezer meer aan?

De mogelijkheid van een lijstencombinatie is op advies van de Staatscommissie-Cals/Donner in 1973 onderdeel van het Nederlandse kiesstelsel geworden. Destijds was het eerste argument de aanmoediging tot het samengaan van partijen. Daar kent onze parlementaire geschiedenis ook voorbeelden van: in 1980 het CDA, 1990 GroenLinks en in 2001 mijn eigen partij, de ChristenUnie. Nu zijn er pessimisten en optimisten — we hebben het al eerder gemerkt vandaag — maar sindsdien zijn er toch met enige regelmaat geluiden over een linkse lente en een eventuele samenwerking van partijen ter linkerzijde geweest. De minister weet daarvan en heeft er een opvatting over, maar toch acht hij de lijstverbinding niet meer nodig om dat te stimuleren. Ik zou hem willen vragen waar hij dat op baseert. Hij zou de raadsverkiezingen van 2018 ook als proeftuin kunnen zien voor zijn favoriete nieuwe fusie tussen de PvdA en GroenLinks. Hoe weet hij dat dit instrument lokaal is uitgewerkt? Uit de lokale praktijk weet ik in elk geval dat de lijstverbinding juist als georganiseerd contactmoment werkt en dat die behulpzaam is in de groei van het vertrouwen dat nodig is om ooit wellicht de eventuele sprong van samenwerking naar samengaan te maken.

Nederland is altijd trots geweest op het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Het begrip "evenredig" is verschillend uit te leggen. Dat blijkt bij de overwegingen achter de keuze voor een stelsel van restzetelverdeling. Maar niet ontkend kan worden dat dit voorstel uiteindelijk de kleine partijen raakt. Nu heeft de minister nog een kans om een pas op de plaats te maken en een denkpauze in te lassen, om na te gaan of het wel wijs is om het een te doen en het ander te laten, juist ook omdat ik hem ken als een liefhebber van ons stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Het is al opgebracht door de PvdA-fractie in de schriftelijke ronde en het is ook erkend door de minister dat dit een voorstel is dat binnen het bereik van de taak van de staatscommissie valt. Juist over de toekomst van het parlementaire stelsel, de positie van partijen en de inrichting van verkiezingen zal deze commissie zich buigen. Klopt het dat de minister vooral vaart wil houden, maar dat er verder geen belemmeringen zijn om dit voorstel aan te houden tot het advies van de staatscommissie er ligt?

Over snelheid gesproken: de raadsverkiezingen van maart 2018 zijn zeer dichtbij en juist lokaal is er, blijkens de consultatieronde, veel weerstand tegen het voorstel. Wil de minister, gezien het moment van de verkiezingen en het lokale draagvlak, overwegen om het voorstel, indien het wordt aangenomen, pas in april 2018 van kracht te laten worden?

Ik begon met: wat nut ons de lijstverbinding? Het kan een instrument zijn om een ontluikende liefde tussen partijen verder te voorzien van een vertrouwensbasis; het tegendeel is mij nog niet gebleken. Het is in elk geval een gelukkige correctie op ons stelsel van restzetelverdeling middels grootste gemiddelden. Daarmee heeft het afschaffen van de lijstverbinding effect op de omvang van partijen en met name de kleine partijen. Nu juist de toekomst van ons parlementair stelsel voorwerp van onderzoek is van de staatscommissie, vindt mijn fractie het van wijsheid getuigen om dat advies eerst eens af te wachten. Ik zie daarom zeer uit naar de reactie van de minister.