Plenair Oomen-Ruijten bij behandeling Wet inburgering



Verslag van de vergadering van 13 juni 2017 (2016/2017 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.48 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):

Voorzitter. De wet die we vandaag bespreken heeft twee elementen: het invoeren van de participatieverklaring in het inburgeringsexamen en ook het bij wet vastleggen van de maatschappelijke begeleiding die naar de lokale overheid gaat. Laat me maar beginnen door te melden dat de leden van de CDA-fractie het voorstel dat we vandaag bespreken zullen ondersteunen. Dan heeft de minister daar geen zorgen meer over.

Een inburgeraar die wil slagen in de nieuwe samenleving waarin men wordt opgenomen moet weten hoe wij leven in Nederland, wat onze waarden en normen zijn en hoe wij staan tegenover elkaar. De participatieverklaring zie ik dan ook als een instrument; een instrument dat laat zien dat de inburgeraar de beginselen van onze samenleving kent en onderschrijft. Belangrijker vind ik dat de inburgeraar na het afleggen van de participatieverklaring ook weet en voelt dat hij vanaf dat moment ook aspirant- of aanstaand burger is van de Nederlandse samenleving. Het feit dat in veel gemeenten het behalen van die participatietoets feestelijk wordt omkleed, stimuleert mensen om erbij te horen omdat ze voelen dat ze kansen krijgen. Die kansen zijn niet gratuit, maar die moet men ook benutten.

Ook over het tweede onderdeel van de wet, het aanwijzen van de gemeente als regisseur voor het participatieverklaringstraject of, in het geval van asielmigranten en hun gezinsleden, ook voor de maatschappelijke begeleiding, zijn de leden van de CDA-fractie het principieel eens. De rol van de gemeente is weliswaar te mager ingevuld, maar is ons inziens zeer cruciaal in het slagen van een inburgeringstraject. Wat we echter zien, is dat de resultaten van het inburgeringstraject zoals dat in 2013 bij wet is ingevoerd ronduit slecht zijn. Ik kan daarbij verwijzen naar het rapport van de Rekenkamer van begin dit jaar, maar ook naar de magere resultaten die de minister zelf aangeeft bij de schriftelijke voorbereiding. Het in 2013 bedachte concept was om de verantwoordelijkheid bij de inburgeraar te leggen, deze een zak met geld te lenen en eisen te stellen aan de termijnen voor inburgering. Daarmee zou het rond moeten zijn. Dat concept werkt echt niet. Dat zien we dus ook aan de resultaten. Ik vraag mij af hoe een inburgeraar moet kiezen. Kan een inburgeraar die de taal nog niet machtig is wel een keuze maken? Zou de gemeente als regisseur daartoe niet beter in staat zijn?

Het moet anders, zo vinden wij. Het aantal lange, vaak levenslange, uitkeringen aan nieuwkomers stijgt dramatisch. Kan de minister dat bevestigen? Dat gegeven van die afhankelijkheid van een uitkering raakt niet alleen de inburgeraar zelf, die gedoemd is te zijn aangewezen op die levenslange uitkering, maar leidt zeker ook niet tot een positieve reactie van Nederlandse burgers. Frustratie alom, dus.

Het kan anders. De inburgering moet onzes inziens onderdeel zijn van een proces waarin integratie centraal staat. Het gaat niet alleen om taal en om kennis over Nederland en de waarden en normen van de Nederlandse samenleving. Het gaat ook om het toeleiden naar werk en vakgerichte kwaliteiten, om zo daadwerkelijk te kunnen inburgeren en zelf als inburgeraar hier het hoofd boven water te kunnen houden. Als wij dat willen — de frustratie wegnemen en positieve krachten laten werken — dan moet hetgeen nu voorzien is voor de gemeenten als regisseur van begeleiding in een maatschappelijk domein, naar onze mening in veel bredere zin worden neergelegd bij gemeenten. Gemeenten zijn daarvoor toegerust. Als het om de inburgeraars gaat, heeft men ook met deze wet slechts een heel klein stukje van de verantwoordelijkheid

In de wet lees ik dat er op grond van artikel 18 nog een AMvB gaat komen. Is de minister bereid om nu al te bezien, en mee te nemen in het overleg met de VNG over die aanstaande AMvB, hoe wij kunnen komen tot een aanzet voor een nieuwe aanpak, waarbij bevoegdheden en middelen bij de gemeente worden neergelegd om de inburgering tot een daadwerkelijk succes te maken? Want dat is echt nodig.

De heer Don i (SP):

U constateert dat de huidige inburgeringswet van 2013 in de uitvoering nogal problematisch is. Het aantal inburgeraars dat het examen behaalt blijft stevig achter bij de verwachtingen. Nu gaan we een nieuw onderdeel toevoegen: de participatieverklaring. De huidige wet loopt niet en wordt nu een beetje aangepast. Volgend jaar hebben wij de evaluatie van de wet. Als wij nu een nieuw onderdeel toevoegen, gaat dat dan werken naar uw idee?

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

In de participatieverklaring komt kennis tot de inburgeraar over de waarden en normen en over de manier waarop wij in deze samenleving leven. Dat heeft niets te maken met het proces als zodanig. Ik vind dat het totale proces op de schop moet, in zin dat de inburgeraar iemand, een instantie — de gemeente in mijn geval — meekrijgt om hem te begeleiden naar de toekomst. Nu is er sprake van vrijblijvendheid in die vijf jaar — men moet zelf kiezen — maar de inburgeraar kan die verantwoordelijkheid niet aan. Ik denk dat de participatieverklaring niet het grote probleem is.

De heer Don (SP):

Mevrouw Oomen zegt dat het proces moet worden veranderd. We breken de huidige wet open. Het proces van drie jaar wordt verkort en er komt een participatieverklaring bij. De inburgeraar is nu al een beetje in verwarring over de vraag welke cursus hij moet volgen en hoe het aanbod in elkaar zit. Volgens mij wordt de chaos alleen maar groter.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Dat gevoel heb ik niet. Ik denk dat het goed is dat, terwijl men het inburgeringsexamen nog niet heeft gehaald, er na een jaar al een soort examentje komt waarbij gezegd wordt: nu heb je voldoende kennis over de Nederlandse samenleving, nu ben je een aspirant-burger. Dan gaat men misschien nog gemotiveerder voor de rest van de cursus. Wat de verantwoordelijkheid voor de begeleiding betreft ben ik het met u eens: die zal anders moeten.