Plenair Sini bij behandeling Bekostiging levensbeschouwelijk onderwijs



Verslag van de vergadering van 7 februari 2017 (2016/2017 nr. 17)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 15.14 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Sini i (PvdA):

Dank u zeer, voorzitter.

Voorzitter. Allereerst spreekt de fractie van de Partij van de Arbeid haar dank en waardering uit voor de initiatiefnemers, mevrouw Ypma, de heer Voordewind en de heer Rog. Dank ook aan de staatssecretaris. De initiatiefnemers hebben veel werk gestoken in dit mooie voorstel. De Partij van de Arbeid zal dit voorstel steunen. Het mooiste is dat de initiatiefnemers zo veel organisaties hebben gesproken, zowel uit het onderwijsveld als uit het levensbeschouwelijke en religieuze veld.

Mijn fractie is voorstander van een structurele bekostiging van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs en godsdienstonderwijs op openbare scholen. Dit identiteitsgerichte vormingsonderwijs heeft ten doel om kinderen op jonge leeftijd te leren respect te hebben voor andere geloven, levensovertuigingen en culturen. De lessen helpen kinderen om hun eigen kijk op het leven te ontwikkelen, om oog te hebben voor wat geloof voor mensen kan betekenen, kortom om respect te hebben voor mensen die anders in het leven staan dan zijzelf. Dit vormingsonderwijs kan bijdragen aan een samenleving waarin mensen met elkaar verbonden zijn, een samenleving die mededogen kent en waarin iedereen meetelt en ertoe doet, ongeacht afkomst, religie of seksuele geaardheid. Ook gegeven mijn persoonlijke achtergrond voel ik me zeer betrokken bij dit ideaal. Dat is een van mijn belangrijkste drijfveren om in dit mooie huis, de Eerste Kamer, te komen.

Het voorliggende initiatiefvoorstel geeft de bekostiging van godsdienstig en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op openbare scholen een wettelijke grondslag. De beoogde wettelijke verankering biedt betrokken leraren, ouders en scholen meer zekerheid en continuïteit. Het initiatiefvoorstel voorziet duidelijk in een maatschappelijke behoefte, getuige de brief waarin een groot aantal organisaties uit het veld steun aan het initiatiefvoorstel betuigt. De steunbrief draagt handtekeningen van een dertiental organisaties, waaronder de Algemene Onderwijsbond, CNV Onderwijs, de PO-Raad en Verus, vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs.

Zoals de initiatiefnemers stellen, wordt met het onderhavige wetsvoorstel de laatste stap gezet op de lange weg naar het realiseren van een volwaardige wettelijke positie van levensbeschouwelijk en godsdienstig vormingsonderwijs op openbare scholen. Wettelijke verankering van de bekostiging van deze vorm van onderricht brengt echter verplichtingen met zich mee. Zoals de Raad van State opmerkt, worden aan het door de overheid bekostigde onderwijs deugdelijkheidseisen en bekostigingsvoorwaarden verbonden. Ouders die ervoor kiezen om hun kinderen op een openbare school te zetten en tegelijkertijd hun kinderen een levensbeschouwelijke of godsdienstige vorming willen meegeven, mogen rekenen op toezicht op de deugdelijkheid van de lessen en de vakkundigheid van de docenten. Zijn de initiatiefnemers en de staatssecretaris het met mijn fractie eens dat, indachtig het bijzonder onderwijs, een wettelijke grondslag voor dit vormingsonderwijs in het openbaar onderwijs impliceert dat deze lessen ook in het openbaar onderwijs aan het toezicht van de inspectie moeten worden onderworpen? In het bijzonder onderwijs geldt dat de onderwijsinspectie de lessen onder de loep neemt als er op grond van relevante feiten en/of omstandigheden een redelijk vermoeden bestaat dat in de godsdienstles sprake is van het aanzetten van leerlingen tot intolerantie, discriminatie of haat.

De praktijk in het bijzonder onderwijs is nu dat de inspectie het godsdienstonderwijs bij het toezicht betrekt wanneer een school zelf daarom vraagt. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat scholen het levensbeschouwelijk vormingsonderwijs en het godsdienstonderwijs in het schoolplan opnemen. Mijn fractie wijst in dit verband op de brief die na toezegging van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Tweede Kamer, door de inspecteur-generaal in april 2003 aan het bevoegd gezag van alle bijzondere scholen is gestuurd. In voornoemde brief, die ook in afschrift aan openbare scholen is gestuurd, gaat de inspecteur-generaal in op de werkwijze bij het toezicht op het godsdienstonderwijs in het bijzonder onderwijs. In de brief wordt echter gesteld dat de daarin beschreven werkwijze zich niet uitstrekt tot het godsdienstonderwijs op openbare scholen.

De fractie van de Partij van de Arbeid vraagt de initiatiefnemers en de staatssecretaris hoe de Inspectie van het Onderwijs zich gaat verhouden tot het Dienstencentrum GVO en HVO en de openbare scholen die dit onderwijs mogelijk maken. Kunnen de initiatiefnemers ingaan op de vraag wie van beide laatstgenoemde instellingen waarvoor verantwoordelijk is? Bij wie kunnen ouders aankloppen als er iets misgaat? Wie kan dus ook de inspectie verantwoordelijk stellen? Blijft de betrokken openbare school, zoals nu het geval is, slechts verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van lesruimte en lestijd? Of wordt de school hierin in positie gebracht?

Vinden de initiatiefnemers en de staatssecretaris, indachtig de huidige praktijk in het bijzonder onderwijs, dat betrokken openbare scholen ook op eigen initiatief de inspectie kunnen vragen om de aangeboden lessen aan het toezicht te onderwerpen? En hoort bij voornoemd toezicht dat betrokken openbare scholen, naast het verstrekken van informatie aan ouders in de schoolgids, ook het identiteitsgerichte onderwijs in hun schoolplan noemen en toelichten?

Ik rond af. Mijn fractie steunt dit initiatiefvoorstel, maar ziet een paar zorgpunten, die ik in mijn laatste vragen heb verwoord. Wij zijn zeer benieuwd naar de reactie van de initiatiefnemers en de staatssecretaris.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Sini. Mag ik u vragen om even te blijven staan?

Mijnheer Sini. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. In het initiatiefwetsvoorstel waarbij u deze speech uitspreekt, komen twee onderwerpen samen die u na aan het hart liggen: onderwijs en de rol van godsdienst in onze samenleving.

U bent uw werkzame leven begonnen bij de werkeenheid Onderwijs, Educatie en Arbeid van het Centrum Buitenlanders Midden-Nederland. Van hieruit maakte u de overstap naar het multicultureel instituut in Utrecht. Daarnaast hebt u diverse functies bekleed bij ROC Midden Nederland, onder meer die van directeur grotestedenbeleid. Verder bent u acht jaar lang lid geweest van de klachtadviescommissie bij de onderwijsinspectie, en zes jaar lang van de Nationale UNESCO Commissie.

In een interview gaf u aan dat onderwijs niet alleen de sleutel is tot beschaving en welvaart, maar ook tot goede integratie. Zo hebt u dat zelf ook ervaren toen u op 15-jarige leeftijd vanuit Marokko naar Nederland kwam. Al ruim twintig jaar zet u zich als bestuurslid van diverse maatschappelijke organisaties in voor een tolerante en inclusieve samenleving. Voor uw verdiensten voor het onderwijs en uw rol in het integratiedebat bent u in 2009 benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau. Integratie is in uw optiek een tweezijdig proces, waarin immigranten zich de fundamentele waarden en normen eigen maken en de Nederlandse samenleving hun de kans geeft om volwaardige burgers te zijn. De positie van islamitische Nederlanders heeft uw bijzondere aandacht. Zo was u onder meer voorzitter van de stichting Islam en Burgerschap en speelde u een vitale rol bij de oprichting van het Contactorgaan Moslims en Overheid. In die hoedanigheid werd u geprezen om uw rol als diplomatiek bruggenbouwer.

"De toon is belangrijk in het debat", zei u in een interview in 2008. U bent voorstander van een open discussie over waarden en normen, waarin eenieder vrij zijn mening kan verkondigen en waarin respect wordt getoond voor minderheden. Bij diverse gelegenheden hebt u vertegenwoordigers van verschillende levensovertuigingen bijeengebracht om te praten over wat hen verbindt. Het doel hiervan was het creëren van ruimte en begrip voor diversiteit. Dit doel hebt u recentelijk ook nagestreefd in uw rol van strategisch adviseur van de korpsleiding van de nationale politie.

Uw lidmaatschap van dit huis is, na uw lidmaatschap van de gemeenteraad van Utrecht, uw tweede optreden in de actieve politiek. Wij wensen u veel succes bij uw verdere bijdragen aan het werk van deze Kamer.

Ik schors nu de vergadering om de collegae de gelegenheid te geven om u geluk te wensen met uw maidenspeech. Maar, zoals ik altijd zeg: ik mag de eerste zijn om u geluk te wensen. Iedereen moet dus nog even wachten.