Plenair Bikker bij behandeling Nationale veiligheid en terrorismebestrijding



Verslag van de vergadering van 31 januari 2017 (2016/2017 nr. 16)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 15.24 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ik had met liefde mevrouw Strik voor wil laten gaan, maar ik hoor van haar dat ik dat niet hoef te doen. Dan gaan we snel van start.

Voorzitter. Onder de memorie van antwoord van een van de wetsvoorstellen die wij vandaag behandelen, het wetsvoorstel inzake de wijziging van de Paspoortwet, stond minister Blok vermeld als minister van Binnenlandse Zaken. Nu is hij hier bij de behandeling van deze wetsvoorstellen, maar dan als minister van Justitie. Ik wens hem namens mijn fractie graag een goede tijd op het voor hem nieuwe departement, een belangrijk departement. Ik wil zijn voorganger, de heer Van der Steur, hartelijk danken voor de samenwerking. Onze vreugde over de gezonde terugkeer van minister Plasterk hebben wij reeds eerder uitgesproken, maar dat blijft natuurlijk staan.

De wetsvoorstellen die wij vandaag behandelen, hebben helaas niets aan actualiteitswaarde ingeboet. Ze zijn gericht op het versterken van de nationale veiligheid en het voorkomen van aanwas van jihadgangers. In de afweging of deze wetsvoorstellen daartoe een bijdrage zijn, weegt mijn fractie de doeltreffendheid en de effectiviteit maar ook de proportionaliteit. Nieuwe wetten moeten bijdragen tot verbetering van terrorismebestrijding. Ik begin daarom met het wetsvoorstel waar mijn fractie de grootste vragen bij heeft. Dat wetsvoorstel betreft het mogelijk maken van verlies van het Nederlanderschap indien een Nederlander met een dubbele nationaliteit die ouder is dan 16 jaar, zich vrijwillig begeeft in vreemde krijgsdienst of indien het verlies in het belang is van de nationale veiligheid omdat de betreffende persoon zich buiten het Koninkrijk heeft aangesloten bij een organisatie die, huiselijk gezegd, op de nationale terrorismelijst staat. Bij de behandeling van het wetsvoorstel over het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven heeft de fractie van de ChristenUnie al een groot deel van haar afwegingskader bij het toevoegen van die verliesbepaling met de minister gedeeld. De leidraad is het Europees Verdrag inzake nationaliteit, en dan in het bijzonder artikel 7, waarin limitatief wordt opgesomd op grond waarvan verlies van nationaliteit is toegestaan. Vrijwillig in vreemde krijgsdienst treden is een van de gronden die in dit artikel worden genoemd. Dat is goed voorstelbaar. Iemand kiest er immers voor zich in te zetten voor het leger van een vreemde natie en spreekt daarmee zijn loyaliteit uit voor de betreffende natie. De fractie van de ChristenUnie vraagt zich echter af waarom is gekozen voor een beoordeling door de minister in plaats van de huidige situatie dat betrokkene van rechtswege zijn nationaliteit verliest. In welke gevallen is het als knellend ervaren dat dit van rechtswege gebeurde? Waarom is de huidige bepaling beter?

Een tweede aanpassing is dat de nieuwe bepaling niet alleen ziet op meerderjarigen maar ook op minderjarigen in de leeftijd van 16 tot 18 jaar. Dit naar analogie van het strafrecht, waarin soms ook gekozen wordt voor het berechten volgens het volwassenenstrafrecht. Ik merk echter op dat het omgekeerde voor de categorie 18 tot 21 jaar ook gebeurt indien de persoonlijkheid van de dader dit wenselijk maakt of indien er bijzondere omstandigheden gelden. Waarom is de bepaling slechts één kant op verruimd? Hoe oordeelt de minister indien een betrokkene in het strafrecht naar alle waarschijnlijkheid onder artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht zou vallen? Is dat een aspect dat gewogen wordt bij zijn beslissing?

Naar analogie van het treden in vreemde krijgsdienst wordt de aansluiting bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, eraan toegevoegd. Voor mensen die zich aansluiten bij een terroristische organisatie, geldt in zekere mate ook dat zij ervoor kiezen om Nederland en alles waar wij voor staan, de rug toe te keren. Om die reden hebben wij indertijd het voorstel gesteund dat onder andere regelt dat in geval van veroordeling voor terrorisme de strafrechter de mogelijkheid heeft om vervolgens ook het Nederlanderschap in te trekken. Wij zijn voor het intrekken van het Nederlanderschap bij een veroordeling voor terrorisme, voorafgegaan door een goede toets bij de strafrechter. Maar in het huidige voorstel komt er vooraf geen rechter aan te pas. Ook het Europees Verdrag inzake nationaliteit kent een dergelijke bepaling niet. Daarin wordt gesproken over gedrag dat de essentiële belangen van de staat ernstig schaadt. In 2000 schreef een van de ambtsvoorgangers van de minister van Justitie nog dat met een toevoeging van een verliesbepaling aan de wet hoge eisen worden gesteld aan het bewijs, gelet op de vergaande gevolgen van intrekking van de nationaliteit. Om te voldoen aan de eis van proportionaliteit, zal dit niet anders zijn bij de nieuwe bepaling die de minister voorstelt. Of vindt hij dat enkel aansluiting bij een dergelijke organisatie, hoe kort of hoe beperkt ook, altijd al ernstige schade toebrengt aan de essentiële belangen van de Staat? De beantwoording van onze vragen geven die indruk, maar in de voorgestelde bepaling wordt gesuggereerd dat er een individuele toets wordt gedaan. Wordt de dreiging voor de veiligheid wel of niet alleen al door het lidmaatschap aangenomen? Geldt dit bijvoorbeeld ook voor een meisje van 16 jaar dat zich vanwege een relatie die het met een jihadist heeft of denkt te hebben, aansluit bij een terroristische groepering? Wat gebeurt er als dat meisje al snel spijt krijgt of, niet ondenkbeeldig, opgespoord wordt door familie, die zich vervolgens met het meisje bij de Nederlandse ambassade meldt? Welke essentiële belangen worden dan geschaad? Hoe toetst de minister en hoe weegt hij dat deradicalisering hiermee uitgesloten is en dat opsporing en berechting ten minste zeer worden bemoeilijkt, terwijl dat laatste een basale notie is in onze rechtsstaat? Zullen ouders met een kind in het buitenland nog wel melding doen? Heeft de minister inmiddels positieve ervaringen met deze maatregel in het buitenland weten te vinden?

Ik kom op de rechtsbescherming. Hoe kan de rechter nagaan of de informatie klopt als deze uit vertrouwelijke bron, bijvoorbeeld van inlichtingendiensten, komt?

Ik heb nog een laatste punt met betrekking tot dit wetsvoorstel. Sinds 2014 wordt in de Basisregistratie Personen niet meer geregistreerd of mensen een dubbele nationaliteit hebben. Dat zal het op termijn steeds moeilijker maken om na te gaan of überhaupt aan intrekking van de nationaliteit kan worden gedacht. Bovendien wordt opgemerkt dat alleen degenen die hun tweede nationaliteit niet kunnen of willen schrappen, onder deze maatregel vallen.

Ik kom op het wetsvoorstel inzake bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding. De dreiging van teruggekeerde jihadstrijders is er, ook in Nederland. Voor de fractie van de ChristenUnie begint de aanpak van deze groep met de toepassing van het strafrecht. Daartoe zijn in de afgelopen jaren aanvullingen gedaan in het Wetboek van Strafrecht. Meerdere collega's hebben die genoemd. Maar voor personen die nog voornemens zijn om uit te reizen of die terugkeren zonder dat strafrechtelijke vervolging effectief is of op dat moment mogelijk is, is deze wet een vangnet, zo lazen wij ergens. Omdat het strafrecht inmiddels is uitgebreid, hecht mijn fractie eraan nog eens precies te horen waar de aanvullende werking van dit wetsvoorstel zit. Dat wordt in de adviezen namelijk wisselend beoordeeld. Zowel de Raad van State als het College van procureurs-generaal is daar, vriendelijk gezegd, zuinigjes over. Kan de minister voorbeelden geven die juist de meerwaarde van dit wetsvoorstel illustreren? Ik mis dergelijke voorbeelden in de beantwoording.

Een tweede zorg ziet op het uitreisverbod buiten het Schengengebied. Hoe wordt opgetreden als iemand met het paspoort van zijn andere nationaliteit reist? Ik geloof dat de heer Van Dijk daar ook al naar verwees. Heeft de minister er inmiddels vertrouwen in dat een dergelijk verbod handhaafbaar is? Waar baseert hij dit vertrouwen op?

Ik kom tot een afronding. De fractie van de ChristenUnie vindt dat we strijd moeten voeren tegen gewelddadige, terroristische groeperingen en individuen die zich tegen onze samenleving keren en zo ongeveer tegen alle denkbare minderheden, christenen, joden, jezidi's, vrouwen, en medegelovigen die niet gelovig genoeg zouden zijn. Ik zou zo nog even kunnen doorgaan. Ook wetgeving kan zeer behulpzaam zijn in die strijd. Maar over de voorliggende voorstellen heeft mijn fractie nog wel vragen. In het bijzonder bij de ontneming van het Nederlanderschap ziet mijn fractie haken en ogen. Veel kan al met de huidige wet. Het onherroepelijk ontnemen van de nationaliteit, zonder voorafgaande strafrechtelijke veroordeling, wringt naar onze mening met de uitgangspunten van de rechtsstaat. De strijd tegen het terrorisme winnen we trouwens niet alleen met nieuwe wetten, maar juist ook door een stevige inzet op deradicalisering, op het aangaan van de ideeënstrijd. Ik zie daarom zeer uit naar de evaluatie van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, dat beide elementen bevat, de softe aanpak en de stevige aanpak via wetgeving. Ik weet dat de Inspectie Veiligheid en Justitie met de evaluatie is gestart. Ik verzoek de minister ons de uitkomsten ervan te doen toekomen.

Ik zie uit naar de beantwoording.