Plenair Van Hattem bij behandeling Implementatie herziening m.e.r.-richtlijn



Verslag van de vergadering van 17 januari 2017 (2016/2017 nr. 14)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.07 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Hattem i (PVV):

Voorzitter. De PVV wordt niet enthousiast van een voorstel dat zich richt op het bevorderen van "duurzame groei in de Europese Unie" door een EU-richtlijn te implementeren die onder andere als doelstelling heeft om "een actualisering door te voeren die aansluit op ecologische en sociaaleconomische veranderingen en uitdagingen"; het in overeenstemming brengen van de MER-richtlijn met de "beginselen van slimme regelgeving van de EU" en het codificeren van de uitspraken van het Hof van Justitie van de EU. Kortom, nog meer stalorders uit Brussel.

Uit de Tweede Kamerbehandeling bleek dat tot dan toe alleen Polen deze richtlijn heeft geïmplementeerd. Kan de minister aangeven wat de actuele stand van zaken is, of is Nederland weer een van de braafste jongetjes van Junckers klas?

De Brusselse bemoeizucht blijkt weer exemplarisch uit de wijzigingen in artikel 12 van de richtlijn. Hierin is nieuw vastgelegd dat verplicht moet worden gerapporteerd aan de Europese Commissie. De lidstaten moeten "om de zes jaar, voor zover de informatie beschikbaar is, aangeven hoeveel activiteiten een MER-procedure hebben doorlopen, wat voor soort activiteiten dit betrof, hoeveel MER-beoordelingen zijn uitgevoerd, hoe lang het MER-proces gemiddeld duurde en een schatting van de gemiddelde kosten van milieueffectrapportage".

Hetzelfde geldt voor de wijzigingen in artikel 7 van de richtlijn betreffende bepalingen voor de MER-procedures voor activiteiten met mogelijk grensoverschrijdende effecten: "De bepaling dat lidstaten afspraken kunnen maken over de uitvoering van dit artikel wordt omgezet naar een verplichting"; "lidstaten moeten afspraken maken over de uitvoering". Aldus de memorie van toelichting. De EU legt weer een verplichting op en zorgt ondertussen voor de nodige regelgeving waarover verplicht afspraken gemaakt zullen moeten worden, zoals het desastreuse Natura 2000-beleid. Daarmee wringt Brussel zich in op steeds meer nationale beleidsterreinen, zo ook richting een Europees ruimtelijk beleid. Immers, al deze maatregelen zullen effecten hebben op het ruimtelijk beleid van de nationale lidstaten waar Brussel helemaal niet over gaat en ook niet over hoort te gaan.

Terwijl de overheid grossiert in dergelijke regelgeving, schuift zij de uitvoeringskosten van deze regels weer deels door naar de particuliere sector. In dit voorstel wordt de uitvoering van eventuele monitoringsmaatregelen verschoven van het bevoegd gezag naar de initiatiefnemer. Daarbij wordt gesteld dat ook nog vaker dan nu het geval is milieueffecten gemonitord zullen moeten worden. De onderbouwing van de regering voor deze kostenverschuiving is op eurofiele gronden: ook andere lidstaten zullen kiezen voor deze kostenverschuiving naar de initiatiefnemer en daarmee wordt bijgedragen aan een level playing field binnen de EU. De ondernemers van dit land krijgen zo door deze VVD-minister de rekening van EU-regelzucht gepresenteerd.

De newspeak van de eurocratische beleidsagenda's klinkt ook door op pagina 3 van de memorie van toelichting als zogenaamd "moderner taalgebruik": "plant en dier" is vervangen door "biodiversiteit". De nieuwe bewoordingen hebben de bedoeling om "in moderner taalgebruik beter te duiden". De vraag is of dit louter een semantische aanpassing is, of dat dit ook inhoudelijk een koppeling betekent met biodiversiteitsbeleidsdoelstellingen, waar een veel breder kader aan verbonden is dan "plant en dier" veronderstelt. Dit kan immers de nodige consequenties hebben voor potentiële onderbouwingen in bezwaar- en beroepsprocedures. Graag een reactie.

Daarnaast zorgen nog enkele bepalingen voor wellicht meer appellabele mogelijkheden die bezwaar- en beroepsprocedures verder zouden kunnen verlengen of vertragen. De in dit voorstel toegevoegde bepalingen ter verbetering van de kwaliteit van een m.e.r. richten zich op het opstellen door "bekwame deskundigen", waarbij de regering stelt dat er voldoende financiële prikkels zouden zijn om tot een goede selectie van een MER-adviseur te komen: "zowel de kosten van de procedure op zich, waaronder de inhuur van een adviseur, als kosten door het later kunnen starten en realiseren van het project." Juist die kosten kunnen hoog oplopen voor een initiatiefnemer en voor het bevoegd gezag als in bezwaar- en beroepsprocedures de mate van deskundigheid van een adviseur als bezwaargrond wordt aangevoerd. Of wanneer een MER-commissie wel — al dan niet verplicht — wordt ingeschakeld, maar bezwaarmakers de deskundigheid van de MER-commissie in twijfel kunnen trekken en daarmee — denk aan rijkelijk gesubsidieerde milieuorganisaties — een potentieel krachtig instrument in handen krijgen in hun rol als hindermacht. Zeker bij organisaties met duurbetaalde deskundigen kan dit een risicofactor zijn, zoals ook te zien was bij de Urgenda-zaak. De rechterlijke macht blijkt hier gevoelig, zelfs hypersensitief voor. Ziet de minister het risico van deze potentiële bezwaargrond ook? Graag een reactie.

In de MER-richtlijn is verder bepaald dat in een m.e.r. de onderzochte "redelijke alternatieven die relevant zijn voor de activiteit" moeten worden beschreven. Alleen die alternatieven hoeven te worden onderzocht die voldoen aan de doelstelling van het project en waarvan de milieugevolgen wezenlijk onderscheidend zijn. De vraag is hoe ver deze bepaling strekt. Daarbij willen we op de volgende punten graag een reactie van de minister horen. Stel dat het initiatief een windpark betreft, kan dan ook een andere vorm van energieopwekking als "redelijk alternatief" in aanmerking worden genomen? De doelstelling van het project blijft immers energieopwekking, dat hoeft dus niet noodzakelijkerwijs middels een windpark. In hoeverre moet bij een m.e.r. voor de aanleg van een weg, een tracébesluit, ook eerst worden onderzocht of bijvoorbeeld e-bikes of smart-mobility-appjes als een "redelijk alternatief" kunnen worden aangemerkt? Kan duidelijk worden of zulke schijnoplossingen buiten beschouwing kunnen worden gelaten?

Dan de mogelijkheid voor drempelwaarden, in het bijzonder de drempelwaarde voor MER-plichtige windparken. Hoe houdbaar is deze nog? "Aanzienlijke negatieve milieugevolgen" van windparken voor omwonenden zijn immers evident, ook onder de drempelwaarde. Initiatiefnemers kunnen de maximaal op te stellen capaciteit tot het uiterste invullen met 14,99 van de 15 MW, wat echter vooral een tekentafelwaarde is. Ook is er soms sprake van een cumulatief effect van meerdere windparkinitiatieven, die middels salamitactiek worden ontwikkeld. Zelfstandige projecten zijn dan niet MER-plichtig, maar verspreid over een iets groter gebied liggen meerdere windparken, waardoor alles bij elkaar toch het beeld ontstaat van één groot windpark, met alle overlast en landschapsvervuiling van dien.

In de beantwoording van de schriftelijke vragen van de PVV-fractie stelt de minister ten aanzien van de monitoring van windparken: "Het bevoegd gezag moet hier per geval een besluit over nemen en zal dat doen afhankelijk van de aard, de locatie en de omvang van de activiteit en de aard en omvang van de milieueffecten." Zorgt dit niet voor een behoorlijke aantasting van de rechtszekerheid en de nodige mate van willekeur, waarbij mogelijk per gemeente of zelfs per project windparken anders gemonitord zullen worden? Graag een reactie. Kan de minister ook aangeven hoe de belangen van omwonenden van windparken in MER-beoordelingen gewogen zullen worden ten opzichte van het gestelde belang van beperking van CO2-uitstoot? Is de minister bereid om de belangen van de leefomgeving van bewoners altijd zwaarder te laten wegen dan veronderstelde klimaateffecten? Graag een reactie.

Voorzitter, de PVV-fractie zal tegen dit wetsvoorstel stemmen.