Plenair Bikker bij behandeling Versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen



Verslag van de vergadering van 7 juni 2016 (2015/2016 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.35 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Voorzitter. Wie kan er nu tegen het versterken van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen zijn? Met de titel van voorliggend wetsvoorstel zit het wel goed. Die bestuurskracht moet volgens mijn fractie tot doel hebben dat het onderwijs van goede kwaliteit is, dat leerlingen en studenten tot bloei komen en dat docenten vooral bezig kunnen zijn met hun belangrijkste werk: het doorgeven van hun vakkennis en de vorming van hun leerlingen. In de afgelopen jaren hebben we incidenten gezien waar de bestuurslaag duidelijk losgezongen was van deze kern van het onderwijs. Gebouwen en prestige leken belangrijker dan goed onderwijs. Het is dan ook helemaal niet verkeerd om werk te blijven maken van de versterking van de bestuurskracht en van de horizontale verantwoording aan ouders, leerlingen en vooral ook docenten.

Tegelijk moet dat wel vanuit een helder perspectief. De school of instelling gaat allereerst zelf over het onderwijs dat geboden wordt en over de manier waarop daaraan vormgegeven wordt. In Nederland kennen we de rijke traditie dat instellingen daar vanuit hun eigen identiteit vorm aan kunnen geven en dat een school van de ouders blijft en geen staatsinstituut is. Dat leidt tot goede resultaten, getuige het laatste OESO-rapport.

Juist daarom bracht het lezen in de wetsgeschiedenis eerlijk gezegd gevoelens van opluchting te boven bij de constatering dat het amendement-Bruins/Rog (stuk nr. 10), dat de meldplicht van de interne toezichthouder bij de onderwijsinspectie schrapt, door de Tweede Kamer is aangenomen. De vermenging van rollen en het te snel binnenstappen van de inspectie, die nog niet de verantwoordelijkheid heeft, zou afbreuk doen aan de goede traditie die Nederland kent. Het zou ook versluierend werken voor de wettelijke mogelijkheden die de inspectie al heeft. Daar wees de Raad van State terecht ook naar. De bewindslieden hebben voor het geheel van het wetsvoorstel een evaluatie aangekondigd in antwoord op de vraag van de VVD. Ik wil hen vragen om ook dit aspect daarbij te betrekken. In hoeverre benut de inspectie nu het reeds bestaande wettelijke instrumentarium?

De regering onderstreept in dit voorstel dat checks-and-balances nodig zijn om de onderwijskwaliteit te bevorderen. Juist daarom wordt de medezeggenschap waar dat nodig is versterkt. Ik wil opmerken dat het gewenste gesprek tussen bestuur, onderwijsgevenden, studenten of ouders allereerst een kwestie is van een gezonde onderwijscultuur. Dat ontspruit niet uit regels of wettelijke toevoegingen. Op veel scholen en in veel instellingen gebeurt dit al dagelijks en voor de cultuur zal dit wetsvoorstel van beperkte betekenis zijn, hooguit een verhoging van de regeldruk. Tegelijk is er niks op tegen om bijvoorbeeld het functieprofiel van bestuurders openbaar te maken. Dat geldt, naar de mening van mijn fractie, voor de meeste van de aangekondigde wijzigingen. We verwachten niet dat ze veel bij zullen dragen, maar we hebben er ook geen onoverkomelijke bezwaren tegen.

Voorgaande sprekers hebben al zeer veel opgemerkt. Dat noopt mij tot enige bescheidenheid, zowel in spreektijd als in het aantal punten dat ik nog aan zal dragen. Op twee punten heb ik nog een kanttekening. Ik vraag de minister om toe te lichten wat zij daarmee bedoelt.

Allereerst is er het verschil in omvang tussen verschillende instellingen en scholen. In het wetsvoorstel wordt echter met één regime gewerkt, bijvoorbeeld wat betreft de benoemingen van bestuurders. Er is een groot verschil tussen bestuurders die hun werk vrijwillig doen, voor een kleine instelling, en een bestuurder van een grote instelling die over miljoenen gaat. Ik kan mij voorstellen dat je dan toch iets meer maatwerk laat zien. Dat is toch ook altijd de kracht van het ministerie. Ik hoop dat de minister hier nog eens wat dieper op wil ingaan dan zij in de schriftelijke beantwoording richting mijn fractie heeft gedaan.

Vervolgens heb ik nog een ander thema: de student die bestuurswerk doet. Hier heb ik voorgaande sprekers ook nog niet over gehoord. Het amendement-Duisenberg c.s. (stuk nr. 54) zorgt ervoor dat fulltimebestuurders ingeschreven kunnen blijven bij de onderwijsinstellingen, zonder dat ze collegegeld betalen, mits ze dan geen onderwijs volgen. Dat klinkt sympathiek en logisch. Maar op deze wijze is het een al te rigide studieverlof. Talentvolle studentbestuurders die in deeltijd nog een enkel vak willen volgen, komen in het geheel niet in aanmerking voor deze vrijstelling. De afweging is dan snel gemaakt om maar een jaar niet te studeren. Want al dat collegegeld betalen voor een enkel vak ... Men voelt het wel aan.

Ook zijn studentenverenigingen en bestuurswerk dat ten nut komt van de instelling soms slechts parttime. Deze functies blijven in het wetsvoorstel in het geheel buiten beschouwing. Van bewindspersonen die dol zijn op ambitieuze en talentvolle studenten, had ik aanmoedigender en eerlijker beleid verwacht. Ik ontvang graag een reactie. Ik hoop dat de minister mogelijkheden ziet om op dit punt maatwerk te leveren dat bevorderend is voor zowel studie als bestuurswerk.

Ik zie uit naar de reactie van de minister.

De voorzitter:

Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord over dit wetsontwerp? Dat is niet het geval.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor een enkel ogenblik in afwachting van de woordvoerders voor het volgende agendapunt en de reguliere Voorzitter.