Plenair Diederik van Dijk bij behandeling Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 15 maart 2016 (2015/2016 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.46 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Voorzitter. Ik dank mijn gewaardeerde collega's voor het feit dat ik enigszins mocht voordringen op de sprekerslijst met het oog op een korte externe verplichting rond de lunchpauze. Het is fijn dat het zo kon worden geregeld.

Het Sociaal en Cultureel Planbureau waarschuwt in zijn essay over de Omgevingswet voor het Mattheus-effect. Een staatkundig-gereformeerd hart gaat dan wat sneller kloppen. Het SCP benut een gedeelte van dit evangelie om te wijzen op een mogelijke tweedeling tussen burgers die niet de kennis en mogelijkheden hebben om te participeren en diegenen die dit wel kunnen. Het is goed gevonden. Ik moest denken aan een ander deel uit Mattheus: het verhaal van de wijze en de dwaze bouwer. De dwaze bouwer legt direct stenen op de zandgrond en heeft snel een prachtig huis staan. De wijze bouwer legt eerst de rotsbodem bloot en begint dan pas met bouwen. Het is de extra tijd waard, want het huis van de dwaze bouwer wordt door storm en regen weggevaagd en het huis van de wijze bouwer blijft staan.

Een wijze les voor het bouwen van ons levenshuis, maar ook voor het bouwen van wetgevingshuizen: zorg voor een goede basis. Daarvoor heeft deze minister zich in ieder geval sterk gemaakt en ingezet, dat zeg ik uit volle overtuiging. Het omgevingshuis was uitgedijd en aan vervanging toe. Het wetsvoorstel stelt orde op zaken en biedt goede aanknopingspunten voor beter beleid. De SGP hecht daarbij aan versnelling van ruimtelijke procedures, verlaging van onderzoekslasten, subsidiariteit, voldoende bescherming van belangrijke omgevingswaarden en behoud van rechtszekerheid voor burgers en bedrijven.

Een wethouder vertelde: "De Omgevingswet als zodanig is niet zo spannend. Ik ben veel benieuwder naar de AMvB's. Daar moet het gaan gebeuren." Inderdaad. De wet regelt vooral de procedures en instrumenten; de inhoudelijke normen en regels komen in AMvB's. In de AMvB wordt bepaald of een spoorlijn wel of niet aangelegd mag worden. In de AMvB wordt bepaald of waterveiligheid de komende jaren 10, 20 of 30 miljard euro gaat kosten. Enzovoort. De SGP is kritisch over het doorschuiven van belangrijke normen voor luchtkwaliteit, waterveiligheid en geluidhinder naar een AMvB. De aanwijzingen voor de regelgeving bepalen dat belangrijke voorschriften in de wet moeten worden opgenomen. Ook de Raad van State waarschuwt ervoor dat het materiële onderscheid tussen wetten en AMvB's niet mag vervagen. Voorhangprocedures zijn niet bedoeld om ruime delegatie te corrigeren. Het gaat om de democratische legitimiteit. Beide Kamers der Staten-Generaal moeten bij belangrijke normen en regels voluit medewetgever blijven.

De regering stelt dat bundeling op één niveau nodig is om burgers en bedrijven beter inzicht te bieden. Maar zou het uit het oogpunt van kenbaarheid juist niet beter zijn om belangrijke normen en regels in de wet op te nemen en de uitwerking ervan in AMvB's? We krijgen immers ook de Laan voor de Leefomgeving. Dit instrument moet burgers en bedrijven goede handvatten gaan bieden. Als dit goed functioneert, is bundeling van normen op één niveau veel minder relevant.

De regering wil ook graag meer ruimte om wijzigingen in Europese regels snel te kunnen doorvoeren. Dat vind ik juist een argument tégen. Te vaak wordt onterecht geschermd met "het moet van Brussel". Ook aanpassing van nationale regelgeving door Europese richtlijnen verdient een parlementair oogje in het zeil. De argumentatie van de regering weegt niet op tegen de afspraak dat belangrijke normen en regels in de wet thuishoren.

De minister wijst op de zware voorhangprocedure en op het feit dat de ontwerp-AMvB's met de invoeringswet naar het parlement komen. Ik ben bang dat de regelsystematiek dan zo uitgekristalliseerd is dat normen en regels niet meer zo maar verplaatst kunnen worden. Wil de minister op korte termijn in overleg met betrokken organisaties en parlement bekijken hoe belangrijke normen en regels in de wet kunnen worden opgenomen?

De SGP-fractie is van mening dat de norm voor hoogwaterbescherming in ieder geval in de Omgevingswet thuishoort. Het Deltaprogramma geeft aan dat de kans dat iemand overlijdt door een overstroming, maximaal 1/1000ste procent per jaar mag zijn. Dit richtsnoer gaat de komende decennia bepalen welke investeringen in dijkversterking nodig zijn. Deze norm verdient volledige democratische legitimiteit en opname in de Omgevingswet. De specifieke normen voor primaire waterkeringen kunnen vervolgens naar de AMvB. Wil de minister daar werk van maken?

De heer Flierman i (CDA):

Ik heb een vraag aan de heer Van Dijk over de norm voor de waterveiligheid. Ik ben het precieze getal alweer vergeten, maar hij noemde de kans dat iemand overlijdt al gevolg van een incident met waterveiligheid. Als hij die norm voor de waterveiligheid in de wet wil vastleggen, waarom dan niet voor allerlei andere risico's? Is de heer Van Dijk van mening dat het risico dat je overlijdt als gevolg van een overstroming ernstiger is dan overlijden als gevolg van luchtkwaliteit of een milieuramp of noem maar een andere oorzaak?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

De normen voor waterveiligheid raken zeer aan het bestaan van ons land; zonder goede bescherming tegen overstromingen et cetera zou een half deel van ons land niet bestaan. Bovendien hangt aan deze normen een enorm prijskaartje waarvoor burgers en bedrijven moeten opdraaien. Het is dus zeer relevant wat daar uitkomt. Juist vanwege deze ingrijpende gevolgen, ook voor het budget en de financiën, moet hier een volledig democratische legitimiteit onder worden gelegd. Dit is zo wezenlijk. Bovendien heb ik de indruk dat wij de zaken soms omkeren. Volgens mij hebben wij met elkaar afgesproken, in dit huis en elders, dat belangrijke normen en regels in de wet horen. Ik heb de indruk dat de bewijslast nu wordt omgedraaid. Nu moet je bewijzen waarom je die normen in de wet zou opnemen.

De heer Flierman (CDA):

Voor mij is de vraag: waarom het ene risico wel en het andere risico niet. Ook omdat er op het vlak van dit soort risico's ontwikkelingen zijn, kan ik mij goed voorstellen dat je dat soort dingen nu juist niet in de wet vastlegt. Om te voorkomen dat je bij iedere verandering een enorm proces moet doorlopen, kies je ervoor om die zaken in AMvB's vast te leggen. Bovendien is het de vraag hoe je die risico's onderling weegt, maar dat is een andere discussie.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Voor de helderheid: ik stel ook voor dat de metanorm van het Deltaprogramma in de wet wordt opgenomen en dat de specifieke uitwerking voor de verschillende dijkvakken per AMvB wordt geregeld. Ik wil toch overeind houden dat er wel enig verschil is tussen het aantal micrometer fijnstof in de lucht en de kans op een overstroming met heel vergaande consequenties.

De heer Flierman (CDA):

Ik weet toch niet welk risico groter is. Is het risico dat je overlijdt aan de gevolgen van het inademen van fijnstof groter dan het risico dat je overlijdt als gevolg van een waterincident?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik begrijp uw punt heel goed, maar ik blijf toch bij mijn stelling dat het — ook gegeven de bestaansmogelijkheden in ons land — echt gewettigd zou zijn om zulke belangrijke normen voor de waterveiligheid in de wet op te nemen. Ik zeg dit ook in navolging van de Unie van Waterschappen die een klemmend beroep op ons heeft gedaan om dit in de wet te verankeren.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Bestuursorganen moeten bij hun leest blijven. Veel gemeenten bekritiseren de wijze waarop het Rijk windmolenparken doordrukt. Provincies bemoeien zich regelmatig met de details van gemeentelijke bestemmingsplannen. De SGP wil dat hogere overheden terughoudend zijn met ingrijpen in het beleid van lagere overheden, zeker nu provincies meer ruimte krijgen om het omgevingsbeleid van gemeenten te sturen. De regering wekt de indruk dat de subsidiariteitsbepaling in de Omgevingswet minder ruimte geeft aan hogere overheden. Dat vraag ik me af. De toets op doelmatigheid en doeltreffendheid zat impliciet ook al in de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij komt dat de bestuursrechter meer kijkt naar rechtmatigheid dan naar doelmatigheid. Hoe gaat de minister zorgen voor een betere verankering van het subsidiariteitsbeginsel? Naar mijn mening is een knelpunt dat provincies of het Rijk alleen maar naar een omgevingsvisie of programma hoeven te wijzen om iets als provinciaal of nationaal belang aan te merken. Jurisprudentie leert dat de bestuursrechter hier snel in meegaat. Probleem is dat het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing is op omgevingsvisies of programma's. Noem iets vaags als het voorkomen van ontsiering van het landschap een provinciaal belang en je hebt alle ruimte om gemeenten te kapittelen. Dat moeten wij niet willen. De minister schrijft dat een omgevingsvisie alleen het verantwoordelijke bestuursorgaan bindt en daarmee uit. Dat is niet zo. Gemeenten moeten rekening houden met nationale en provinciale omgevingsvisies. Zo'n omgevingsvisie is mede bepalend voor wat als provinciaal belang aangemerkt wordt. Ik vraag de minister daarom het subsidiariteitsbeginsel ook toe te passen op omgevingsvisies en programma's.

De Omgevingswet verplicht gemeenten om een programma op te stellen als omgevingswaarden overschreden dreigen te worden, ook als het gaat om omgevingswaarden die door het Rijk of door een provincie zijn vastgesteld. De minister vindt dat bestuurlijke afstemming dan wel wenselijk is. Ik zet hierbij vraagtekens. Wat let het Rijk en provincies om klinkende omgevingswaarden op papier te zetten en uitvoeringsproblemen over de schutting te gooien? Gemeenten moeten meetapparaten inzetten, onderzoeksrapporten opstellen en maatregelen bedenken en uitvoeren. Wie gaat dat betalen? De SGP ziet hier te veel open einden. Hoe gaat de minister waarborgen dat Rijk en provincies ook hun verantwoordelijkheid in de uitvoering van door hen vastgestelde omgevingswaarden nemen?

Ik kom bij mijn laatste punt. De minister wil de Onteigeningswet hervormen en integreren in de Omgevingswet. De SGP volgt dit kritisch. Grondeigenaren verdienen voldoende bescherming. Het eigendomsrecht is niet voor niets het meest sterke recht dat we kennen. De minister wil dat het uiteindelijke onteigeningsbesluit niet meer door de civiele rechter wordt uitgesproken, maar door de bestuursrechter. De SGP vindt dat op voorhand geen goede zaak. De beslissing over ontneming van eigendom past in het civiel recht en moet daar, ook als het gaat over grondeigendom, blijven. Graag zorgvuldigheid boven gemak. Als een deel van het onteigeningsverhaal bij de civiele rechter blijft, is het dan wel zo verstandig om de Onteigeningswet op te nemen in de bestuursrechtelijk georiënteerde Omgevingswet? Dat geldt ook voor de Wet voorkeursrecht gemeenten en de Wet inrichting landelijk gebied. Moeten die eigenlijk niet in een aparte wet grondeigendom worden opgenomen?

Voorzitter: Broekers-Knol