Plenair Strik bij voortzetting behandeling Ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven



Verslag van de vergadering van 16 februari 2016 (2015/2016 nr. 20)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.54 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Strik i (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik bedank de minister graag voor zijn beantwoording. Dit debat laat weer zien dat door de uitbreiding van de intrekkingsgronden met voorbereidingshandelingen alle vragen — is er sprake van ernstige schending van een essentieel belang, is het proportioneel? — steeds klemmender worden naarmate je verder weggaat van het hardcore terroristisch misdrijf zelf. Dat lijkt mij ook heel logisch. Er werd net al gesproken over een veroordeling tot anderhalf jaar. Dan wordt toch heel belangrijk of het allemaal zwaar genoeg is om over te gaan tot zo'n ingrijpende maatregel.

Ik heb in elk geval opgetekend dat een individueel onderzoek plaatsvindt, waarbij de strafwaardigheid, de vraag of er sprake is van ernstige schade aan een essentieel belang en alle omstandigheden en belangen worden afgewogen en dat die afweging al kenbaar wordt gemaakt in de beslissing zelf, dus dat die wordt onderbouwd en dat er een rechterlijke toets plaatsvindt die in overeenstemming is met artikel 47 van het handvest.

De heer Engels heeft al uitvoerig over de Awb gesproken. Het is goed om te benadrukken dat als er een toets moet plaatsvinden of er in overeenstemming met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel is gehandeld en er sprake is van een fundamenteel belang, een rechter die volle toetsing moet kunnen uitvoeren. Ik wil daarbij wijzen op een proefschrift van mevrouw Baldinger, "Rigorous scrutiny versus marginal review", uit 2013, waarin zij specifiek tot de conclusie kwam dat artikel 47 daartoe verplicht.

De heer Engels i (D66):

Ik wil niet het mogelijke misverstand laten bestaan dat mevrouw Strik en ik op dit punt uiteenlopen, want dat is niet het geval. Voor zover ik steeds heb gerefereerd aan de Algemene wet bestuursrecht, heb ik daarmee willen betogen dat het belangrijkste beginelement waaraan de bestuursrechter het handelen toetst, is of er sprake is van strijd met een hogere regeling. Dat kan elke hoge regeling zijn, waaronder de door mevrouw Strik genoemde. In die zin verplicht de Algemene wet bestuursrecht de rechter om ook de door haar genoemde aspecten zeker mee te nemen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Prima, dank u wel. De minister geeft aan dat door de rechter in redelijkheid kan worden getoetst of die beslissing genomen had kunnen worden. Dat riekt een beetje naar een marginale toets, terwijl er wel degelijk door de rechter naar die feiten en omstandigheden zelf moet worden gekeken.

Een ander punt betreft de discriminatie. Volgens de minister is er nu eenmaal geen sprake van gelijke gevallen, zodat die redenering niet opgaat. Hij heeft heel vaak verwezen naar 2010. Ik heb daarom gekeken wat de toenmalige minister daar destijds over zei. In de Handelingen staat dat mevrouw Quik-Schuijt vroeg wat het verschil is tussen een Nederlandse terrorist en iemand met een dubbele nationaliteit, een bipatride terrorist. De minister zei dat dat verschil er in beginsel niet is; beiden breken met de Nederlandse rechtsorde. De beperking komt voort uit onze verplichting om staatloosheid te voorkomen. Die beperking hebben wij te aanvaarden. De minister knikt, maar dat is precies wat het EHRM heel duidelijk heeft gesteld: op grond van een internationale verplichting moet deze groep zo worden behandeld. Maar dat rechtvaardigt nog niet dat een andere groep ongunstiger wordt behandeld. Dan heb je nog geen objectieve rechtvaardiging te pakken.

Over de intrekking zelf en de reden waarom merk ik nog het volgende op. De minister gaf duidelijk aan: we willen die mensen niet meer op ons grondgebied hebben, want dat is onveilig. Daarom gaan we maar over tot intrekking. Dat betekent wel dat de minister aanvaardt dat de mensen elders een risico voor de veiligheid zijn. Moeten we dat willen met ons beleid? Als je niet tot intrekking overgaat, zou de rechter nog voorwaarden kunnen stellen, zoals onder toezicht blijven staan van de reclassering. Je zou dan meer controle op ze kunnen uitoefenen dan wanneer je ze zo snel mogelijk het land uitzet. In dit geval is het vrij cynisch om te constateren dat we zojuist hebben besloten tot opzegging van het verdrag met Marokko, wat tot gevolg zou kunnen hebben dat we mensen juist niet meer kunnen uitzetten. Dit zijn nou precies degenen die geen afstand kunnen doen van hun nationaliteit. Dan hebben we het vooral over degenen die nu kunnen worden getroffen door de nieuwe wet. Mevrouw Wezel zei terecht dat het dan niet irreëel is om te verwachten dat deze mensen hier onuitzetbaar zullen rondlopen en als ongewenste vreemdeling veel moeilijker te volgen en te controleren zijn. Dat roept vragen op over de effectiviteit van dit wetsvoorstel; misschien is het zelfs wel contraproductief.

De minister beschouwt het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel niet zo absoluut als mijn fractie. Natuurlijk, we houden ons aan de Algemene wet bestuursrecht, maar niet bij deze misdrijven. Daar denken wij anders over, wij vinden het gek om daarin onderscheid te maken. Het zijn juist beginselen die consequent moeten worden toegepast, die onze rechtsstaat tekenen, over welke handelingen we het ook hebben.

Kortom, mijn fractie vindt dit wetsvoorstel niet de juiste weg en geeft de voorkeur aan een volle werking en effectiviteit van ons strafrecht.

Mevrouw Duthler i (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. De minister gaf aan dat het om een beperkte wijziging van de rijkswet gaat, maar het gaat wel ergens over. Het gaat over ernstige misdrijven, over het mede-organiseren, het voorbereiden en het helpen bij het voorbereiden van terroristische misdrijven; misdrijven tegenover de openbare orde. Ook het verrichten van hand- en spandiensten valt daaronder. Naar de mening van mijn fractie is dat terecht. Als je in welke vorm dan ook meewerkt aan het organiseren van een terroristisch misdrijf, tast je de essentiële belangen van de Nederlandse Staat aan. Dat vormt voor mijn fractie een rechtvaardiging voor het ontnemen van het Nederlanderschap.

Mijn fractie, en met de mijne vele fracties, heeft gevraagd naar de proportionaliteitsafweging en de belangenafweging. Het is ook goed dat we dat in de eerste termijn al nader hebben uitgewerkt en verdiept. Toch heeft mijn fractie daar nog wat vragen over. Ik refereerde zojuist aan een arrest van 27 januari 2015. Toen ik daarin de strafmaat van achttien maanden zag, dacht ik dat dat misschien zo'n strafmaat was die de minister zou kunnen meewegen als een factor bij zijn besluit om toch niet over te gaan tot intrekking van het Nederlanderschap. Is dat vermoeden terecht? Mijn fractie zou daar graag iets meer over willen weten, net als over het punt van de leeftijd, waarnaar de heer Schrijver zojuist vroeg. Als het inderdaad gaat om 15-jarigen en om een onherroepelijke strafoplegging van achttien maanden, zou zo'n combinatie van factoren aanleiding kunnen geven voor de minister om dan niet over te gaan tot intrekking van het Nederlanderschap? Ik snap dat de minister daar nu geen harde uitspraken over kan doen, maar misschien kan hij wel nog wat meer richting geven dan hij tot nu toe heeft gedaan. Dat zou helpen. Alles overziende, zal ik mijn fractie adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen.

De voorzitter:

Wij zijn toe aan de dupliek van de zijde van de regering. De minister kan zo te zien meteen antwoorden.