Plenair Bikker bij behandeling Publieke mediadienst



Verslag van de vergadering van 2 februari 2016 (2015/2016 nr. 18)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 17.02 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Voorzitter. Natuurlijk begin ik mijn bijdrage met felicitaties voor collega Krikke. We hebben elkaar al veel gezien in commissieverband, dus eigenlijk kan ik zeggen dat ik opnieuw heb genoten van een bijdrage van haar kant. Maar dat kan niet, want dit was haar maidenspeech. Ik zie uit naar een verder optrekken met haar, bijvoorbeeld voor een sterk stelsel voor de regionale omroep.

"Het bestel wordt gelegd in de handen van uit de samenleving opgekomen en opkomende organisaties, waardoor een zo groot mogelijk aantal meningen de huiskamers binnen kan komen", sprak de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, mejuffrouw Marga Klompé bij de behandeling van de Omroepwet in 1967. Het publieke bestel ging open. De tijden zijn veranderd, maar het verlangen naar een pluriforme, onafhankelijke, goed functionerende en toekomstbestendige publieke omroep blijft. De grote waarde van de publieke omroep, dat alle geluiden uit de samenleving er kunnen klinken, dat we kennis nemen van elkaars gedachten en diepste drijfveren, dat de onderliggende waarden met elkaar gedeeld worden, die grote waarde koestert de ChristenUnie ook vandaag de dag. Dat versterkt de samenleving.

Het voorliggende wetsvoorstel moet het huis van de publieke omroep zo op orde brengen dat het bestand is tegen de tijdgeest van het komende decennium en een nog groter bereik heeft. Mijn fractie vindt dat in zichzelf geen verkeerde doelstelling, maar heeft aarzelingen bij de probleemanalyse die aanleiding is van dit wetsvoorstel, en heeft tevens zorgen dat de gekozen oplossingen en de neveneffecten van dit wetsvoorstel uiteindelijk een bedreiging vormen van het draagvlak, de pluriformiteit en onafhankelijkheid.

Allereerst enkele woorden over de probleemanalyse en vervolgens een weging van het wetsvoorstel. Twee pijlers zijn de grondslag van dit voorstel: het veranderende medialandschap en het bereik van bepaalde doelgroepen. De staatssecretaris grijpt daarbij terug op het advies van de Raad van Cultuur. Maar de ChristenUnie mist een diepere analyse van wat de moeilijkheden zijn in de huidige wetgeving bij het veranderende medialandschap. Misschien is dat wel dat je jongeren helemaal niet bereikt via NPO-kanalen, maar via Netflix of YouTube, of dat jongeren überhaupt geen tv meer gaan kijken. Als het probleem niet scherp is, maar alleen de trend wordt benoemd, is er het gevaar dat een snelle oplossing eigenlijk geen oplossing blijkt.

Ten aanzien van de wens tot een verbeterd bereik constateert de ChristenUnie dat een diepte-analyse zich beperkt tot de cijfers van kijkers die gewoon hun tv aanzetten. Maar voor On Demand en Uitzending Gemist is de analyse slechts kwantitatief en beperkt tot een week na de uitzending. Met hoeveel zekerheid kan je dan uitspraken doen over het bereik? Of over de nieuwe doelstellingen? Bovendien zijn het uiteindelijk niet de kijkcijfers die het stelsel moeten dicteren. Kwaliteit, verdieping, effect in de maatschappij doordat het gesprek over onderliggende waarden gaat, dát moet leidraad zijn. Als kijkcijfers alleen de richting bepalen, is de meerwaarde van de publieke omroep snel verdwenen. De pijlers onder het wetsvoorstel ogen daarmee wankel, de probleemanalyse had beter gemoeten. Graag een reactie.

Dat gezegd hebbend, kom ik bij de inhoud van het wetsvoorstel. Voor de ChristenUnie zijn daarbij drie uitgangspunten extra belangrijk bij de weging van dit wetsvoorstel. Wij hebben ze de staatssecretaris reeds genoemd bij de vorige stap die hij zette ter verbouwing van de Mediawet. Die uitgangspunten zijn om te beginnen een sterke positie van omroepverenigingen als ledenorganisaties met invloed op de programmering. Verder een bescheiden rol van de NPO in de programmering en toewijzing van zendtijd. Ten slotte de ruimte voor levensbeschouwelijke inbreng.

De ChristenUnie hecht groot belang aan de sterke positie van omroepverenigingen. Er zijn 3,5 miljoen huishoudens lid. Welk Nederlands instituut heeft zo'n draagvlak, is zo'n robuust bastion van collectieve meningsvorming en uiting? Het huidige wetsvoorstel en de probleemanalyse impliceren dat omroepverenigingen vooral hun eigen achterban bedienen. Tussen de regels door zou men kunnen proeven dat ze als achterhaalde relicten gelden. Dat doet geen recht aan de taakopvatting en programma's die gemaakt worden. Ik mis te vaak bij het kabinet de waardering voor de inzet en overtuiging die omroepverenigingen hebben om betekenisvolle programma's te maken, programma's die de samenleving in de breedte aanspreken. Die maken de omroepverenigingen. Hoe ziet het kabinet de omroepverenigingen? Als kern van het bestel of als aflopende zaak? Is dit wetsvoorstel de opmaat naar meer of minder? De ChristenUnie wenst niet mee te werken aan het afbreken van het hart van het bestel.

De Nederlandse publieke omroep is namelijk uniek en hij presteert goed. Wie de staat van de Nederlandse publieke omroep opmaakt, moet constateren dat hij vergeleken met andere landen uitstekend presteert tegen een gemiddeld budget. Ook als het gaat om het bereik van de verschillende groepen doet de publieke omroep het goed. Waar de individualisering de ontmoeting tussen verschillende groepen in de samenleving belemmert, daar blijft de publieke omroep verbindend. Hij draagt eraan bij dat we kennis nemen van elkaar en elkanders diepste overtuigingen, dat we elkaar ruimte gunnen en in gesprek gaan over het waarom. Het levensbeschouwelijke media-aanbod is een integraal onderdeel van de publieke mediaopdracht. De diepste overtuigingen verdienen niet alleen een plek met programma's aan de rand van zendtijden en mediakanalen, maar zijn stevig onderdeel. Graag een duidelijke bevestiging van de staatssecretaris.

Het huidige wetsvoorstel gaat niet uit van die kracht, maar het zoekt de oplossing in een sterkere NPO en de komst van buitenproducenten. Het is straks aan de NPO om zo nodig middels buitenproducenten dat vergrote bereik te halen. Dit wetsvoorstel spreekt zelfs over te organiseren publieksbetrokkenheid door de NPO. Wat is het einddoel van de regering, maar ook van politieke partijen die hierover enthousiast zijn? Een soort staatsomroepvereniging, of in beleidstaal een volwaardige mediaorganisatie? Mijn fractie wijst zowel verstatelijking als vermarkting af. Doet de staatssecretaris dat ook? Voorkomt hij dat de NPO zich steeds meer opbolt, waarbij het hart, of zo u wilt de ziel van de publieke omroep — dat zijn de omroepen zelf — langzaam uit beeld raakt, of zou hij dat geen probleem vinden? Het moet zin blijven hebben om lid te worden van een omroep. Welke meerwaarde heeft het lidmaatschap van een omroepvereniging straks volgens de staatssecretaris? Hoe draagt dit voorstel bij aan sterke omroepverenigingen en enthousiasmeert het potentiële nieuwe toetreders? Graag de visie van de staatssecretaris en een overtuigd ja, dat de kern van de Nederlandse publiek omroep bestaat uit stevige omroepverenigingen. En dat ook in een nieuwe concessieperiode dát het uitgangspunt moet zijn.

Publiek belang is volgens mijn fractie trouwens wel een gezonde media-opvoeding van de nieuwe generatie. De teruggang van tv-kijktijd bij jongeren gaat hard, schrijft de staatssecretaris. Dat moet beter. Tegelijk is het huidige aantal minuten dat een jongere vandaag de dag tv kijkt, nog steeds boven de nationale gezondheidsadviezen. Wat is dus een succes? Hoe kan de staatssecretaris zich in de ene rol zorgen maken om de schermtijd van jongeren en in de andere rol aanmoedigen dat er veel tv gekeken wordt? Ik hoor het graag.

Ons tweede wegingspunt is een bescheiden rol voor de NPO. Dat wringt. Laat ik beginnen met een simpele vraag. Waar positioneert de staatssecretaris de NPO nu precies in het bestel? Aan de voorkant en bij de inhoud, aan de achterkant van de producties of eigenlijk overal? Bepalende zaken die dat zouden uitleggen, zijn in de wet niet uitgewerkt. Daar is de Raad van State zeer kritisch over, zelfs met verwijzingen naar grondwettelijke bepalingen. Ik deel daarom de vragen die het CDA eerder stelde. Doordat de uitleg van de nieuwe wetsbepalingen vervolgens ook nog eens is gaan wisselen is mijn fractie argwanend. Neem de bestelmacht. Als een omroep als coproducent met een externe partij optreedt, stelt het concessiebeleidsplan dat omroepen de inhoudelijke kaders kunnen aanpassen en dat tenslotte goedkeuring van de NPO nodig is voor de uitwerking. Maar de staatssecretaris schrijft in reactie dat direct bij elke wijziging naar de NPO gegaan moet worden voor goedkeuring. "Direct" dus. Wat is het nu? Ik krijg graag duidelijkheid en de toezegging dat er niet achteruit wordt onderhandeld nadat we met elkaar afspraken hebben gemaakt, want zo ervaren wij het wel.

Er klonken voorbeelden van bemoeienis door de NPO met de inhoud. Hoe wordt voorkomen dat het oordeel over de vraag of een programmavoorstel in een genre of netprofiel past, wordt opgerekt tot een oordeel over de inhoud? Welke elementen bepalen of een voorstel voldoet? Hoe verhoudt zich dat dan tot de vrijheid die de omroepen hebben aangaande de vorm en inhoud van het programma? Is het NPO-oordeel bindend? Wat zijn de checks-and-balances? Terughoudendheid en bescheidenheid is de norm, meer dan dat vraagt om uitleg. Dat principe moet het uitgangspunt zijn. Bevestigt de staatssecretaris dat?

De ChristenUnie vindt artikel 2.88 Mediawet hier echt het uitgangspunt. Dat moet geen lege huls worden. Garandeert de staatssecretaris een terughoudende opstelling van de NPO? Hoe blijft artikel 2.88 Mediawet het uitgangspunt? Inhoudelijk heb ik de vraag of buitenproducenten straks beter af zijn. Geeft de huidige situatie van zelf een idee voorleggen bij een omroep inhoudelijk eigenlijk niet meer ruimte? De externe partij kiest zelf, kan nog naar een andere omroep stappen als het inhoudelijk geen goed huwelijk blijkt. Nu is er één loket: de NPO.

Over het derde belangrijke wegingspunt sprak ik al even: de ruimte voor levensbeschouwing. Ik zie die ruimte bekrachtigd in de motie-Segers/Bisschop. Welke uitvoering geeft de staatssecretaris hieraan?

Naast deze punten ziet mijn fractie een aantal andere moeilijkheden. Ik leg ze kort neer. Allereerst is er de zorg van bureaucratisering. Ik vraag de staatssecretaris hoe dit wetsvoorstel de stapels paperassen, overleggen enz. vermindert. Hoe wordt de publieke omroep hier slagvaardiger van?

Vorige sprekers hebben al veel gezegd over de benoemingen van bestuurders. Ik sluit mij van harte aan bij de kritische vragen die daarover zijn gesteld en bekijk de ontwikkelingen met zorg. Ook hoor ik graag wanneer het verkennende onderzoek tot resultaten gaat leiden.

Wordt er over het financiële beeld van de publieke omroep niet te makkelijk gedaan? Het algemene beeld is dat de Ster-inkomsten zullen teruglopen. Helder is dat een aantal sportevenementen inmiddels al niet meer door de publieke omroep wordt uitgezonden. Dat zal gevolgen hebben voor de reclame-inkomsten. Vervolgens heeft dit kabinet een wetsvoorstel gelanceerd ter liberalisering van het online gokken. Met dit wetsvoorstel heb ik weinig. Dat zal geen verrassing zijn. De waarde van de uitzending van sportevenementen in Nederland zal daardoor toenemen. Ik vrees dat de gokmarkt en commerciële omroepen hun kansen ruiken. Dit is geen wenkend perspectief voor begroting en kijkcijfers van de publieke omroep. Wat is de visie van de staatssecretaris? Als geschetst wordt dat na dit wetsvoorstel de rust moet terugkeren, wat garandeert hij dan als inkomsten teruglopen? Ik krijg ook daarover graag een heldere uitspraak, niet alleen in verband met deze concessieperiode, maar ook met die daarna.

Meerdere collega's hebben gesproken over de regionale omroepen. Ik sluit mij aan bij hun zorgen en bij de opmerking dat dit wetsvoorstel eigenlijk daarmee, door de bezuiniging die ermee gepaard gaat, impliceert dat het een bezuinigingsvehikel zal zijn. We kunnen dan niet meer beoordelen hoe kwaliteit en de regionale autonomie worden gewaarborgd. Ik hoop dat de staatssecretaris daarop straks goede antwoorden geeft. Verder sluit ik mij van harte aan bij het eerder gehouden pleidooi voor Omrop Fryslân.

De ChristenUnie ziet de veranderingen in het medialandschap en vindt het logisch dat de publieke omroep zich daaraan aanpast. Ook een nieuw bestel moet de positie van de omroepverenigingen sterk maken, een bescheiden opstelling van de NPO tot uitdrukking brengen en pal staan voor de pluriformiteit. Nu de probleemanalyse beperkt is, de indruk bestaat dat de vrijheid van de omroepen wordt beperkt, de NPO zich in de mal van een steeds actievere mediaorganisatie moet ontwikkelen en er discussie is over het benoemingsbeleid betwijfelt de ChristenUnie-fractie zeer of dit wetsvoorstel het bestel versterkt. Mijn fractie zal daarom zorgvuldig luisteren naar de antwoorden van de staatssecretaris. Dat doet zij natuurlijk altijd, maar in dezen zal zij die heel goed wegen.