Plenair Kuiper bij debat over een eventueel in te stellen Staatscommissie Bezinning Parlementair Stelsel



Verslag van de vergadering van 19 januari 2016 (2015/2016 nr. 16)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.01 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Voorzitter. Mooi dat we dit debat hebben gehad met elkaar. Het is belangrijk en het levert ook veel gedachten op. Er tekent zich nu consensus af rondom een bepaald voorstel, waarvan in ieder geval vier van de grotere partijen hier zeggen: ongeveer in die richting gaan we het doen. Voor onze fractie is het echter de vraag of dit wel helemaal het voorstel is dat wij zouden kunnen steunen. Dat moet ik toch echt in de fractie terugnemen. Wij zijn het debat iets anders begonnen. De aanleiding voor dit debat was het debat over de rol en de positie van de Eerste Kamer. Vervolgens heeft er een discussie plaatsgevonden over het parlementaire stelsel. Nu hebben we een debat over een staatscommissie met een opdracht inzake het functioneren van de democratie. Dat wordt allemaal wel heel erg breed. We vragen ons dan ook in gemoede af of dit ook echt de bedoeling is en of we hiermee ook het goede signaal geven. Onze instituties moeten sterk staan en gezag hebben. Wij hebben geopteerd voor een benadering waarbij je de punten probeert te versterken die versterkt moeten worden. Het gaat dus ook om de vraag hoe we het parlementaire stelsel kunnen versterken aan de hand van een aantal gerichte vragen. Welnu, die gerichte vragen zijn er niet, waardoor het een heel brede benadering wordt, wat niet helemaal onze inzet was bij dit debat. Dus wij zullen ons daarover hebben te beraden.

We zijn ook heel erg huiverig voor een té politieke rol van de staatscommissie. Een staatscommissie in de klassieke vorm is natuurlijk niet-ambtelijk en niet-politiek. Komt daar iets bij van een klankbordgroep, zelfs van fractievoorzitters, dan wordt het politiek gewicht wel heel erg zwaar. Ook al wordt het hier geminimaliseerd, toch zal het zo functioneren dat het gewicht van fractievoorzitters van grote partijen in de Tweede Kamer gaat doorwerken in de manier waarop zo'n staatscommissie functioneert.

De heer De Graaf i (D66):

Ik breng de heer Kuiper in herinnering dat staatsscommissies wel degelijk in het verleden ook zijn samengesteld uit politici, en dan niet oud-politici maar politici. Dat was voor de oorlog al het geval. Ik denk aan monseigneur Nolens en Gerbrandy. Ze hebben allemaal in staatscommissies geacteerd, terwijl zij ook een politieke functie uitoefenden. Dus het onderscheid dat de heer Kuiper maakt, in de zin dat het toch heel wat anders is en het niet bij elkaar zou mogen komen, is in ieder geval niet gebaseerd op historische feiten.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Nee, ik zeg alleen dat er op deze manier een staatscommissie komt die dan eigenlijk niet alleen samengesteld zal zijn uit niet-ambtelijk en niet-politiek functionerende deskundigen. Er komt dan namelijk een soort politieke klankbordgroep bij die gaat sturen. Ik zeg dat ook vanuit de positie van een kleine partij in het parlementaire stelsel. Welke voorstellen er ook komen in het parlementaire stelsel in de toekomst, het is belangrijk dat minderheden een gegarandeerde en duidelijke plek zullen houden binnen de parlementaire democratie. De heer De Graaf gaat dan natuurlijk nu zeggen dat het een ongegronde vrees van mij is, maar dat is wel een van de redenen waarom ik erg huiverig ben om het voorstel te steunen zoals het er nu ligt. Er worden hier door partijen interpretaties aan verbonden die wel degelijk heel ver gaan.

De heer De Graaf (D66):

Ik zal niet bestrijden wat de heer Kuiper zegt, want dat is zijn zorg. Ik wil alleen maar zeggen dat er geen vanzelfsprekende meerderheden meer zijn en dat dus elke minderheid deel kan, en soms ook moet, uitmaken van een meerderheidsvorming. Dus wat dat betreft is de positie van kleine partijen niet meer wezenlijk anders dan die van partijen die iets groter zijn. En heel grote partijen bestaan niet meer.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

We moeten heel erg zuinig zijn op de instituties zoals ze nu bestaan en die ook een zekere waarborg bieden voor de positie van kleinere partijen. De interpretaties die ik vanmiddag heb gehoord en die verbonden gaan worden aan de opdracht aan de staatscommissie zijn heel verscheiden; daar had mevrouw Van Bijsterveld echt een punt. Die zijn echt heel verscheiden. Wat de SP betreft mag de uitkomst zijn dat er één Kamer komt. D66 komt weer met andere dingen. En zo heeft ieder zijn ding en dat zal dan allemaal worden ingebracht in dat proces. Dat maakt het voor ons wel een beetje ingewikkeld.

Moet er dan niets gebeuren? Natuurlijk moet er wel iets gebeuren. Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat wij er constructief in staan. Zeker de werkwijze van het parlement moet voortdurend onder de loep worden genomen. Ik heb in eerste termijn een voorstel gedaan om praktisch te kunnen blijven met elkaar. Door verschillende woordvoerders is hier gezegd dat binnen de bestaande kaders ook al heel wat kan worden verbeterd en opgepakt. We zijn ook zelf aan zet als het gaat om een aantal vraagstukken op het terrein van het verder verbeteren van onze parlementaire werkwijze. Zou het dan ook geen goed idee zijn om daar verder mee te gaan en iets van een commissie te hebben? In het verleden hebben we ook wel eens een tijdelijke commissie gehad die naar dingen keek. Het lijkt mij goed dat een commissie onze werkwijze onder de loep neemt, eventueel ook in het licht van aanbevelingen die gedaan zijn in de vele rapporten die al genoemd zijn. Ik denk dan concreet aan het nadenken over bijvoorbeeld de vraag wat de extra dimensie van Europese wetgeving betekent voor de werkwijze van de Eerste Kamer, voor de werkwijze van een parlement dat altijd toegesneden is geweest op het behandelen van nationale wetgeving.

Een ander punt heeft betrekking op het voorstel van de heer De Graaf; we hebben eigenlijk nog geen gelegenheid gehad om daarover uitgebreid te spreken vandaag. Wat betekent het eigenlijk dat we hier zeggen dat de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van wetgeving belangrijk is in het kader van de kwaliteit van wetgeving, terwijl we onszelf eigenlijk geen instrumenten in handen geven om dat te toetsen? Met andere woorden: hoe weten we nou dat wetgeving handhaafbaar en uitvoerbaar is? Dat kunnen we niet toetsen terwijl we wel de laatste instantie zijn die nog eens naar een wetsvoorstel kijkt.

Ook worden er voortdurend voorstellen gedaan of gedachten geuit over het optimaliseren van het wetgevingsproces en de procesbewaking. Je hoort wel eens de klacht dat wetten hier soms zo laat komen dat we daarom zo weinig tijd hebben om ze zorgvuldig te behandelen en we aan reflectie over die wetten al helemaal niet meer toekomen.

Ik denk verder aan bepaalde vormen van onderzoek die wij zouden kunnen toevoegen aan ons parlementaire instrumentarium. Ik zou het wel goed vinden als we dat ter hand zouden nemen in de vorm van een commissie, eventueel in samenspraak met de Tweede Kamer, maar in ieder geval voor onszelf hier in dit huis. Ik zou het fijn vinden als collega's zich in de loop van het debat over dit idee uitspreken. Dan zou ik het graag in het College van Senioren willen inbrengen.