Plenair Kuiper bij debat over een eventueel in te stellen Staatscommissie Bezinning Parlementair Stelsel



Verslag van de vergadering van 19 januari 2016 (2015/2016 nr. 16)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.32 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook mijn fractie juicht het toe dat wij met elkaar spreken over het parlementaire stelsel en over ons eigen werk. Als het inderdaad 16 jaar geleden voor het laatst is gebeurd — ik weet wat collega Kox bedoelt — wordt het inderdaad hoog tijd dat wij dit weer eens doen. Toch is het ook weer niet helemaal waar, want ik heb nog een levendige herinnering aan het debat dat wij het hebben gevoerd over het rapport getiteld Verbinding verbroken?, waarin aanbevelingen stonden aan ons eigen huis. Dat leidde tot een heel interessant debat over onze eigen werkwijze. Het is goed dat wij dat van tijd tot tijd doen.

Dit debat over een eventuele herbezinning op ons parlementaire stelsel is niet helemaal onder een gunstig gesternte geboren. De aanleiding daarvoor heeft iets van de hitte van de strijd rond de vorming van het kabinet-Rutte II en de noodzaak van parlementaire meerderheidsvorming in dit huis. Wij hoeven daar niet op terug te blikken, maar voor de context van dit debat is het wel belangrijk om het te memoreren. De Tweede Kamer heeft zich ontfermd over de kabinetsformatie, maar leek toen de betekenis vergeten te zijn van de opdracht die altijd van de Koning uitging, waarin werd gevraagd om een vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal, dat wil zeggen de beide Kamers van de Staten-Generaal. Toen die zekerheid er na de formatie toch niet bleek te zijn en meerderheidsvorming in de Eerste Kamer het kabinet voor een serieus probleem plaatste, klonken er voor het eerst kritische geluiden uit de kring van de coalitie over de plaats en de rol van de Eerste Kamer in het wetgevingsproces.

De heer De Graaf i (D66):

Ik meen dat er sprake is van uitstekende vruchtbare samenwerking tussen regering en beide Kamers van de Staten-Generaal. Uw fractie en mijn fractie hebben daar een extra bijdrage aan kunnen leveren. Bent u het eigenlijk niet met mij eens?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Gelukkig hebben wij een politieke cultuur in dit land waarin de vruchtbare samenwerking steeds wordt gezocht door fracties in dit huis en door fracties in het huis aan de overkant. U weet waar ik op doel. Het was altijd een vaste passage in de opdracht die de Koning gaf. Dat is goed, omdat het laat zien dat ook de verhoudingen in de Eerste Kamer ertoe doen.

Wij hebben in oktober 2014 hier gedebatteerd over de wens die toen naar voren is gekomen om een staatscommissie in het leven te roepen die het functioneren van het tweekamerstelsel zou moeten onderzoeken. Dat was ook een moment waarop wij het hebben gehad over ons huis. Daar is toen verschillend op gereageerd, ook omdat de aanleiding een echo leek te zijn van een zekere malheur over actuele parlementaire verhoudingen. Ik laat het erbij, maar wat ons betreft moet niet het incident de leidraad zijn, maar moet er een analyse komen van een breed geconstateerd structureel probleem.

Dit gezegd hebbende, wil mijn fractie wel uitspreken dat een discussie over ons parlementaire stelsel — wat ons betreft is dat het tweekamerstelsel zoals wij dat nu al zo'n 200 jaar kennen — en in het bijzonder ook de plaats van onze Kamer daarin, niet zonder zin of grond is. Oud-collega Hermans heeft vaak aangegeven dat er buiten de Eerste Kamer veel en vaak over de rol en de positie van de Eerste Kamer wordt gesproken, maar dat wij dat zelf te weinig doen. Wij zijn het daarmee eens. Als er in de wereld om ons heen over onze positie en ons functioneren wordt gesproken, moet dat voor ons aanleiding zijn om er ook zelf opvattingen over te formuleren. Onze fractie is dus helemaal niet wars van een degelijke bezinning. Wij hebben ons daarin steeds constructief opgesteld. Het probleem is steeds dat er geen heldere analyse op tafel komt. De vraag is dan, waarvoor wij precies een staatscommissie nodig hebben. Dat is onduidelijk en dat wreekt zich telkens. Het debat is ervoor om te bezien of zo'n analyse van het begin af aan gemaakt kan worden. Het debat tot nu toe geeft nog niet heel veel helderheid. Misschien zou de staatscommissie zo'n analyse maar eens moeten maken, in het licht van allerlei maatschappelijke trends, maar dat is wel een heel open opdracht.

De vraag of er een staatscommissie moet komen, is dus nog te bezien. Het zou kunnen van wel, maar het zou ook kunnen van niet, als wij bijvoorbeeld vaststellen dat we ook zelf in staat zijn ons eigen functioneren te verbeteren, mocht dat nodig blijken. Ik vind dat dat alternatief vandaag heel nadrukkelijk op tafel moet liggen. Wat kunnen wij eigenlijk zelf?

Het kabinet heeft zich bereid verklaard, de staatscommissie in het leven te roepen als de Kamer daarom zou vragen. Ik versta dat inderdaad ook zo dat het dan gaat om deze Kamer, als deze Kamer daarom zou vragen. Er werd net gevraagd of er dan ook nog een ronde door de Tweede Kamer zou moeten worden gemaakt, maar dat lijkt mij erg complicerend. Als deze Kamer erom zou vragen, met een bepaalde vraag, dan heeft het kabinet volgens mij aangegeven dat het dan bereid is om een staatscommissie in het leven te roepen.

Het is wel een zwaar instrument. Er zijn eerder adviezen van dergelijke commissies weliswaar besproken, maar uiteindelijk in de la verdwenen. Overigens was ik zelf nog lid van de Nationale Conventie, die ook voorstellen heeft gedaan met betrekking tot de Eerste Kamer, onder meer over het terugzendrecht. Ook dat rapport is bij mijn weten in ieder geval in deze Kamer niet besproken, althans het is hier wel besproken, maar dan in samenhang met een paar andere dingen. Er zijn aanbevelingen besproken, maar die blijven dan vervolgens ergens hangen. Toch denk ik dat het ook wel anders kan gaan als deze Kamer vraagt om een staatscommissie. Dan is het een vraag vanuit het parlement. Het parlement is vragende partij en is vervolgens ook in het debat rechtstreeks aan zet. Onze fractie neemt dat instrument zeer serieus.

De analyse zou niet alleen moeten gaan over de Eerste Kamer, maar over het parlementaire stelsel als zodanig, het tweekamerstelsel dat constitutioneel verankerd is en al 200 jaar gepraktiseerd wordt. Mijn fractie, het moge duidelijk zijn, is een groot voorstander van dat stelsel. Het is afgewogen, het maakt een zorgvuldige weging van wetten mogelijk en het heeft wat ons betreft een goed trackrecord. De Grondwet kent twee Kamers van de Staten-Generaal, ieder met eigen bevoegdheden, die in samenhang worden uitgeoefend. De Eerste en Tweede Kamer zijn samen verantwoordelijk voor een zorgvuldig proces van wetgeving en toezicht op het openbaar bestuur.

Uiteraard zijn er altijd systeemvragen, kleine en grote. Die kunnen gaan over de kwaliteitsborging in het wetgevingsproces en de procedures die daarvoor ingericht zijn tussen Tweede en Eerste Kamer. Ze kunnen gaan over de mogelijkheid van een eventueel terugzendrecht of over de vraag hoe Europese wetgeving precies moet landen in een op nationale wetgeving ingericht stelsel. Mevrouw Duthler noemde dat ook al. Deze systeemvragen zouden besproken kunnen worden in een staatscommissie, maar rechtvaardigen nog niet helemaal de instelling ervan. Ze kunnen namelijk ook door onszelf besproken worden. We zouden daarvoor ook zelf een bijzondere commissie in het leven kunnen roepen om voorstellen te doen.

Ligt die rechtvaardiging voor een staatscommissie dan wellicht toch vooral in de discussie over positie en rol van de Eerste Kamer? Is er dan eindelijk gelegenheid om de bezwaren uit de 19de eeuw — we hebben ze al een keer gehoord, want ook collega Kox heeft ze in het historisch kabinet bijgezet — tegen het licht te gaan houden? Dat zou ons terugvoeren in een archaïsch aandoende discussie. De Eerste Kamer is allang niet meer de Kamer die er was om het belang van de Koning te beschermen en de volkswil te temperen. Ze heeft zich ontwikkeld tot een actief onderdeel van het parlementair stelsel en neemt daarin tegelijkertijd een eigen positie in, waarin wetgeving aan een laatste keurende blik wordt onderworpen. Het is verheugend dat de Eerste Kamer aan de sfeer van sigarenrook en inktpot is ontstegen en de door de Grondwet toegekende parlementaire rol met verve vervult.

Deze Kamer heeft in de Grondwet aangewezen bevoegdheden en het gebruikmaken van die bevoegdheden hoort tot haar taak. Dat moet worden onderscheiden van de zogenaamde politisering van de Eerste Kamer. Gebruikmaken van de bevoegdheden is nog niet hetzelfde als politisering. Dat de Eerste Kamer die rol kan spelen, is vooral positief te duiden. Deze Kamer heeft zich geëmancipeerd en is een volwaardig deel van de volksvertegenwoordiging, met eigen beïnvloedingsmogelijkheden. Ze is onderdeel van een systeem van checks-and-balances als medewetgever en controleur van de regering. Gegeven het primaat van de Tweede Kamer, concentreert deze Kamer zich op de kwaliteit van de wetgeving, weegt die, ook politiek, maar laat het eigenlijke politieke oordeel over het regeringsbeleid over aan de Tweede Kamer. Er vallen geen kabinetten in de Eerste Kamer. Zo politiek is de Eerste Kamer nu ook weer niet.

Mijn fractie constateert evenwel dat er een brede discussie is over de wijze waarop de Eerste Kamer wordt verkozen, over de democratische legitimering van de rol en positie van die toch betrekkelijk sterke Eerste Kamer. De laatste verkiezing voor de Provinciale Staten, vorig jaar, die opnieuw werd gepercipieerd als verkiezingen voor de Eerste Kamer, deden die discussie weer oplaaien. Als de Eerste Kamer zo belangrijk is en over het wapen van het veto beschikt, waarom wordt deze Kamer dan niet rechtstreeks door burgers gekozen? In het mooie boek dat wij zelf hebben uitgebracht over de Eerste Kamer, Veelzijdig in deeltijd, zegt oud-collega Klaas de Vries dat niets zich tegen een rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer verzet. Die opvatting leefde ook al bij ons. Voor senaten binnen een tweekamerstelsel, en dat zijn er heel wat in de wereld, zijn vaker getrapte verkiezingen ingericht, in Frankrijk bijvoorbeeld. Getrapte verkiezingen zoals we die nu hebben, kunnen een regionale verankering mogelijk maken. Dat zou bij ons dan op een veel bredere schaal dienen te gebeuren dan een verkiezing door 600 leden van Provinciale Staten, bij een stembus die telkens moeilijk tot leven te wekken is.

Er is echter ook het bezwaar dat de verkiezing voor Provinciale Staten steeds meer in het licht komt te staan van de verkiezing van de Eerste Kamer. Wordt het dus niet tijd, zo vraagt mijn fractie zich af, de rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer serieus te overwegen? Juist de huidige verkiezing via Provinciale Staten is het archaïsche element dat om een frisse blik vraagt.

De heer De Graaf (D66):

Als de mogelijke wens van de ChristenUnie om rechtstreeks de Eerste Kamer te doen verkiezen, zou worden gerealiseerd, hoe meent de heer Kuiper dan dat de verhouding tussen beide Kamers zou zijn? Wie heeft daarin het politieke primaat? Is er wel sprake van een politiek primaat en hoe moet een conflict tussen beide Kamers, die alle twee de rechtstreekse legitimatie van kiezers hebben, dan worden opgelost?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik ken alle tegenwerpingen. Dat was ook mijn volgende zin geweest in mijn betoog. Ik ken alle tegenwerpingen en bezwaren tegen een dergelijke verkiezing, omdat je dan natuurlijk een wat directer mandaat geeft ook aan de Eerste Kamer. Tegelijkertijd zien we het onderscheid tussen de Eerste en de Tweede Kamer niet in de wijze van verkiezing, maar in het verschil in bevoegdheden. Het blijft zo dat de Tweede Kamer over meerdere bevoegdheden beschikt, ook krachtens de Grondwet. Ook in dit beeld zal zij het primaat dienen te behouden.

De heer De Graaf (D66):

De bevoegdheden die de Tweede Kamer heeft, zijn deels van wetgevende aard, in termen van het amendementsrecht, en zijn verder vooral van controlerende aard. Uiteindelijk komt het toch neer op een krachtmeting over de vraag of wetgeving wel of niet wordt geaccepteerd. Nu zou je nog vanuit de geschiedenis van de Eerste en de Tweede Kamer kunnen redeneren dat er inzake de verwerping van wetsvoorstellen een zekere terughoudendheid bij de Eerste Kamer bestaat en ook in acht wordt genomen, maar dan is daar geen enkele reden meer voor.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Die terughoudendheid zal er moeten blijven. Er zal dus een politieke cultuur moeten blijven waarin de Eerste Kamer erkent dat het politieke primaat bij de Tweede Kamer ligt. Regeerakkoorden worden ook gebaseerd op meerderheden in de Tweede Kamer. Zoals u weet, worden regeerakkoorden hier niet aan ons voorgelegd. Ook dat is een erkenning van het politieke primaat van de Tweede Kamer. Die cultuur van terughoudendheid, van erkenning van de voorrang van de Tweede Kamer dient er te blijven.

De heer De Graaf (D66):

Tot slot; ik zal het kort houden. De heer Kuiper heeft zojuist, in een eerder deel van zijn betoog, laten blijken dat de wijze waarop dit kabinet werd geformeerd wat ongelukkig was, omdat men onvoldoende rekening hield met de Eerste Kamer. De noodzaak om rekening te houden, zal bij een rechtstreeks gekozen Eerste Kamer alleen maar groter worden. Dat roept ook de vraag op waarom zo'n regeerakkoord dan alleen voor de relatie Tweede Kamer-kabinet zou gelden.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Nee, het betreft alleen de wijze van verkiezing. Het gaat niet om een verandering in de uitoefening van de rechten en bevoegdheden van dit huis. Het gaat dus ook niet om een verandering in het opzicht dat de heer De Graaf noemt, namelijk dat een regeerakkoord dan wél aan ons zou moeten worden voorgelegd. Dit is een democratisch gekozen orgaan; dat is het nu ook al. Als je de wijze van verkiezing verandert, wil dat nog niet zeggen dat je de positie van deze Kamer in het parlementair stelsel verandert. Maar dit vind ik dus een onderwerp om aan de staatscommissie voor te leggen; dat betoog ik hier ook. Het is bij uitstek een onderwerp dat je zou moeten voorleggen aan een staatscommissie, omdat er een reëel politiek probleem onder ligt. Dit zou de heer De Graaf ook moeten aanspreken. Deze Kamer heeft zo veel macht. Zij heeft de mogelijkheid om een veto uit te spreken. Burgers vragen zich van tijd tot tijd af hoe het kan dat een voor het land belangrijke wet wordt aangenomen in de Tweede Kamer en toch wordt afgestemd in de Eerste Kamer. Hoe kan dat, hoe kun je dat legitimeren, zo vragen zij. Dat is een reëel democratisch probleem en daarvoor zou moeten worden overwogen om de Eerste Kamer rechtstreeks te kiezen, dan wel in een stelsel waarbij getrapt en rechtstreeks worden gemengd. Dat laatste kan ook nog; in sommige situaties heb je dat. De huidige situatie, waarbij ruim 600 leden van Provinciale Staten de samenstelling van deze Kamer bepalen, vind ik echter beslist onbevredigend.

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Hoe de politieke cultuur zich ontwikkelt, is natuurlijk wat moeilijk voorspelbaar. Ik zou bij rechtstreekse verkiezing wat angst hebben dat de Eerste en Tweede Kamer toch meer op elkaar gaan lijken, om het zo maar te zeggen. Een ander punt is het volgende. De heer Kuiper noemde zelf dat de regionale inbedding bij Eerste Kamers, bij senaten, niet ongebruikelijk is. Ziet hij de combinatie van rechtstreekse verkiezing en regionale inbedding als een goede mogelijkheid?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Zeker. Als het zo was als bijvoorbeeld in Frankrijk, waar de senaat een afspiegeling is van regionale verhoudingen en waarbij de senatoren worden gekozen door 150.000 regionale vertegenwoordigers, zou ik het een heel ander verhaal vinden dan nu bij ons. Het gaat me nu ook om de smalle basis, waarbij leden van de Provinciale Staten, die verkozen zijn in een verkiezingsstrijd die ging over Provinciale Staten — althans, dat is steeds de gedachte — de inrichting van de Eerste Kamer bepalen. Ik zou er ook voorstander van zijn dat het karakter van deze Kamer zo zou worden gezien. Aan de ene kant hebben wij de Tweede Kamer, die een directe afspiegeling is van het hele Nederlandse volk, in directe verkiezingen, en aan de andere kant deze Kamer, die qua karakter een soort regionale betekenis heeft. Overigens zou "regionaal" misschien zelfs nog wel "Europees" kunnen betekenen; ook de Europese wetgeving heeft hier dan een bijzondere betekenis. Maar goed, wat mij betreft zou er een antwoord moeten komen op het reële probleem van de huidige gebrekkige democratische legitimering van de grote macht van dit huis.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Als ik dat zo hoor, zie ik toch niet echt een principieel verschil tussen het Franse systeem en ons systeem, afgezien van het feit van de schaal. Maakt het nu echt zo veel uit dat het om minder mensen gaat? Als het systeem ertoe leidt dat een regio zendt, is dat toch de basis?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat is ook niet het enige wat ik heb genoemd. Hoe gaat het nu? Wij vragen de burgers om naar de stembus te komen voor Provinciale Statenverkiezingen, maar die verkiezing wordt meer en meer gekaapt door de verkiezing van de Eerste Kamer. Ook voor de Provinciale Staten is dat niet goed, want eigenlijk worden de Provinciale Staten straks een afspiegeling van de verhouding in de Eerste Kamer. De stem van de burger wordt dubbelzinnig gemaakt. Daaraan zouden wij een eind moeten maken.

De heer Schalk i (SGP):

Ik stel ook een vraag naar aanleiding van de legitimatie. Als ik het goed begrijp, zegt de heer Kuiper dat rechtstreekse verkiezingen wel zouden kunnen maar dat wij het ook regionaal of op Europees niveau zouden kunnen doen. Dat is dan toch een verlegging van de provinciale route, namelijk naar de regio of naar Europa? Dat is mijn eerste punt. Het tweede is het volgende. Stel je voor dat wij inderdaad tot rechtstreekse verkiezingen zouden overgaan. Dan wordt datgene wat de heer Kuiper zojuist noemde, een veel groter probleem, namelijk dat in de Tweede Kamer een wet wordt aangenomen en die wet vervolgens in de Eerste Kamer wordt afgewezen, terwijl dezelfde kiezers hebben gekozen. Dan is het enige verschil nog dat deze Kamer wat kleiner is en daardoor de getalsverhoudingen wellicht wat anders zijn geworden. Juist de provinciale route geeft een andere legitimatie, die hier wellicht ook de mogelijkheid van de wat rustiger reflectie geeft.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Wij doen ons werk hier zonder last en ruggespraak. Dat is een belangrijk beginsel van het werk in het parlement. Wij zijn een vertegenwoordigend orgaan. De wijze waarop de Eerste en Tweede Kamer zijn gekozen, is belangrijk — dat moet democratisch verantwoord worden — maar als die Kamers eenmaal zijn verkozen, wordt het werk gedaan zonder last en ruggespraak. Als er dan hier in de Eerste Kamer eigen overwegingen zijn om een wet te verwerpen die in de Tweede Kamer is aangenomen, dan is dat zo. Dat is het werk van de democratie. Dan moeten wij niet terugkijken en ons afvragen: doen wij nu misschien iets in opdracht van bepaalde kiezersgroepen? Zitten die kiezers dan misschien in de Provinciale Staten? Ik weet van collega De Graaf dat ik dat zo niet mag zeggen, want de leden van de Provinciale Staten zijn niet onze kiezers. Dat zou de verkeerde manier zijn om naar het electoraat te kijken.

Voorzitter, ik vervolg mijn betoog. Mijn punt was dus dat voor dit probleem in de ogen van mijn fractie de instelling van een staatscommissie inderdaad gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Ik sla het stuk over kiesdrempels in de tekst van mijn inbreng over. Dat punt heb ik net al bij interruptie bij mevrouw Van Bijsterveld gemaakt. Als het zou betekenen dat de staatscommissie zich over dergelijke vragen gaat uitlaten, zou dat niet onze steun hebben.

De Eerste Kamer is samen met de Tweede Kamer medewetgever. De Eerste Kamer heeft zichzelf tot taak gesteld om onder meer de kwaliteit van de wetgeving in het oog te houden. Daar ligt al de beperking van de taak. Gelet op de aard en complexiteit van wetgeving is dat een stevige taak, die eerder in gewicht toeneemt dan afneemt. Of die kwaliteit onder druk staat, is niet eenvoudig te zeggen. Wel is het zo dat regeerakkoorden een sterk bindend effect hebben op de opstelling van fracties en dat de wetgeving onder politieke druk tot stand komt. Er is iets te zeggen voor de stelling dat naarmate die rol van regeerakkoorden sterker is geworden, de aandacht voor kwaliteit van wetgeving in dit huis meer is benadrukt. Maar met welke instrumenten kan de Eerste Kamer die kwaliteit beïnvloeden, gegeven het feit dat de Eerste Kamer niet kan amenderen? Naar de mening van onze fractie is het onontkoombaar dat in deze situatie de Eerste Kamer haar parlementaire rol verder optimaliseert; dus niet vermindert, maar optimaliseert. Dat gebeurt al. Het gebeurt nu en in de toekomst naar ik hoop steeds meer door de versterking van de eigen informatiepositie, hoorzittingen, eigen onderzoek en deelname aan parlementaire verbanden. Ook zijn de contacten met bewindslieden en departementen ongetwijfeld veel intensiever geworden. Aandacht voor de kwaliteit van wetgeving betekent ook dat de Eerste Kamer eerder signalen kan afgeven over wetgeving die in voorbereiding is. Dat zouden wij volgens mij ook nog veel systematischer moeten doen.

Zou de Eerste Kamer moeten kunnen beschikken over het terugzendrecht? Daarover is vaak gesproken; het is al een paar keer voorbijgekomen vanmiddag. Bij het optimaliseren van de eigen rol ligt zo'n terugzendrecht als regulier instrument echter minder voor de hand. Het instrument is te overwegen, mits het gaat om technische gebreken en onevenwichtigheden en er geen politiek instrument van wordt gemaakt. Maar in de praktijk zal het ofwel als parlementaire vertragingstactiek ofwel als uitholling van de rol van de Eerste Kamer gaan werken, zo vrezen wij.

De vraag naar de kwaliteit van de wetgeving doet zich ook voor met betrekking tot Europese richtlijnen en verordeningen. Ons tweekamerstelsel is ingericht op het nationale wetgevingsproces. Zo is het ontworpen in de negentiende eeuw. De betrokkenheid van het parlement bij Europese besluitvorming is daar vervolgens bij gekomen. Het Verdrag van Lissabon beoogt om nationale parlementen een nieuwe rol bij Europese besluitvorming te geven. Kunnen wij die taak aan binnen de huidige parlementaire manier van werken? Er is weleens geopperd om een extra vergaderdag te besteden aan Europese wet- en regelgeving. Concreet zou dat betekenen dat naast de dinsdag ook de woensdag beschikbaar zou moeten zijn voor werk in de Eerste Kamer. Zouden wij dat niet ook moeten overwegen?

De Eerste Kamer is met de Tweede Kamer ook controleur van de regering en hierin erkent de Eerste Kamer het politieke primaat van de Tweede Kamer. De vertrouwensregel is in de Eerste Kamer immers niet rechtstreeks aan de orde. Wel rekent de Eerste Kamer het tot haar taak om te letten op uitvoerbaarheid van wetgeving. Collega De Graaf maakte bij de Algemene Politieke Beschouwingen een belangrijke opmerking over de vraag of de Eerste Kamer wel voldoende is toegerust om dat toezien op de uitvoerbaarheid van wetgeving waar te maken. Ik leg die vraag opnieuw in het midden. Het gaat hier om een intensievere verantwoordelijkheid voor de effecten van wetgeving. Wetsvoorstellen ontvangen immers hun laatste toets in dit huis.

De Eerste Kamer heeft in 2011 besloten tot eigen parlementair onderzoek, juist vanwege de aanhoudende maatschappelijke discussies over de uitvoering van bepaalde wetten — in dit geval ging het over privatiseringsmaatregelen — en de blijvende onrust daarover in de samenleving, onder burgers. Op dat moment was het volgens mij terecht dat de Eerste Kamer zich die verantwoordelijkheid aantrok en zei: als burgers blijvend ontevreden zijn over de uitvoering van wetgeving en maatregelen, moeten wij in de spiegel kijken en bekijken hoe wij onze rol hebben ingevuld. De controlerende taak van Eerste Kamer zou zich moeten richten op de wetgeving zelf — dus veel minder op het algemene regeringsbeleid, want dat blijft een taak van de Tweede Kamer — en de effecten ervan. De instrumenten waarover deze Kamer zou moeten beschikken om aan haar controlerende taak invulling te geven, zouden eens geïnventariseerd kunnen worden.

Tot slot. De instelling van een staatscommissie is een zwaar middel. Een te brede of ongerichte opdracht maakt het werk van zo'n commissie complex. De uitkomst is niet op voorhand van draagvlak verzekerd. Als ik luister naar wat hier vanmiddag tot nu toe wordt besproken, ben ik bang dat inderdaad de opdracht nog steeds heel breed is. Ieder leest daar dan zijn eigen opvatting in en wil daar straks op zijn eigen manier mee omgaan. Strikt genomen zou mijn fractie alleen een duidelijke opdracht zien als een staatscommissie zich bezig zou houden met de wijze van verkiezing van de Eerste Kamer. Zo'n keuze vergt grondwetswijziging en moet grondig worden doordacht. Deze opdracht lijkt wellicht beperkt, maar is al spannend genoeg. Die brengt immers als vanzelf de discussie met zich mee over de positie en de taak van de Eerste Kamer in den brede. De overige thema's rechtvaardigen strikt genomen niet de instelling van een staatcommissie. De werkwijze van deze Kamer is aan de Kamer zelf. Overigens kan ook aan reeds bestaande instanties worden gevraagd om hierover te adviseren en, nogmaals, er liggen ook al adviezen en rapporten.

Laat voor wat de werking van het parlementair stelsel betreft de knelpunten eerst eens geïnventariseerd worden. Ik denk aan knelpunten die gaan over het wetgevingsproces, dus over de samenwerking tussen Tweede en Eerste Kamer, en de parlementaire taakopvatting met betrekking tot Europese wet- en regelgeving. Dat lijken mij heel zinvolle opdrachten. Voor de Eerste Kamer is het de vraag hoe zij de medewetgevende en controlerende taak in de actuele situatie van vandaag en morgen — laten wij het woord "toekomstbestendig" hierbij maar omarmen — moet zien. Daar is op verschillende momenten al aandacht voor gevraagd. Zou het niet goed zijn om zelf een tijdelijke commissie in het leven te roepen — dat kunnen wij op grond van ons Reglement van Orde — die een inventarisatie maakt van de analyses en aangereikte ideeën en die vervolgens op basis van een volgende analyse hier een volgend voorstel doet? Dat zou de instelling van een staatscommissie kunnen betekenen, op een aantal meer gerichte punten.

Mevrouw Duthler i (VVD):

Ik wil de heer Kuiper graag goed begrijpen. Ik heb zijn betoog beluisterd. Er zijn veel overeenkomsten tussen de problematiek die hij benoemt en de trends en de problematiek die ik in mijn bijdrage aan de orde heb gesteld. Als ik het zo beluister, denk ik dat wij het eigenlijk over veel al eens zijn. De heer Kuiper gaat al erg in op de oplossingen, zoals met betrekking tot de rol van de Eerste Kamer en de wijze van verkiezing van de Eerste Kamer. Mij lijkt dat dat een tweede stap moet zijn. Een staatscommissie heeft natuurlijk niet het laatste woord, maar is een middel om de grondige analyse waar de heer Kuiper het over heeft eens uit te voeren en die terug te koppelen naar het parlement. Uiteindelijk zijn wij het die gaan over wat er met de uitkomsten moet gebeuren. Heb ik het goed dat wij die problematiek en die trends in elk geval gemeen hebben met elkaar?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ja, voor een deel wel. Ik probeer vooral de goede toonhoogte te vinden, de toonhoogte die wij volgens mij nodig hebben om de volgende stap te zetten. Stel dat wij een opdracht geven die heel ruim en breed is. Die kan voor sommigen betekenen dat wij het tweekamerstelstel helemaal moeten heroverwegen. Ik denk dat wij daar geen aanleiding voor hebben. In de huidige discussies is daar geen aanleiding voor. Ook het rapport van het SCP dat hier een paar keer is geciteerd — het rapport Minder democratie, meer politiek? — geeft daar geen aanleiding voor. De burger is over het algemeen tevreden met het vertegenwoordigende stelsel zoals wij het nu hebben. Ik zou de opdracht dus gerichter willen hebben, ook vanuit het aanwijzen van een eigen problematiek door onszelf. Dat doet mevrouw Duthler niet. Zij zegt dat wij die staatscommissie een aantal trends moeten laten overwegen en op basis daarvan een analyse moeten laten maken. Dan geven wij het helemaal uit handen en laten wij anderen eigenlijk zeggen wat wij ook tegen elkaar zouden moeten zeggen: hoe wij het willen hebben.

Mevrouw Duthler (VVD):

Als ik het goed beluister, zijn wij het over een groot aantal trends en problemen eens. Wij zijn het erover eens dat door die rol van de Europese besluitvorming ons eigen werk veranderd is en misschien nog wel verandert.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ja.

Mevrouw Duthler (VVD):

Wij zijn het erover eens dat wij goed moeten kijken naar de betrokkenheid van de burger bij de politiek.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ja.

Mevrouw Duthler (VVD):

Wij zijn het erover eens dat wij misschien eens goed naar het wetgevingsproces moeten kijken.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ja.

Mevrouw Duthler (VVD):

Ik denk dat wij het vanmiddag over een groot aantal zaken eens zijn.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ja. Ik zou echter graag zien dat in een eventuele motie die hier nog wordt gepresenteerd die precisie komt. Mevrouw Duthler noemt eigenlijk precies de dingen waar wij het erover eens zijn. Ik ben het ermee eens dat wij bekijken hoe ons parlementaire stelsel kan functioneren of kan verbeteren in het licht van de Europese dimensie van wetgeving. Dat is een. Ten tweede zijn wij het erover eens dat het goed is om te kijken naar de positie van de Eerste Kamer en de democratische legitimering daarvan. Mevrouw Duthler heeft het over de verhouding tussen burger en overheid, maar dan wordt het weer heel erg breed. Het CDA gaat dan misschien zeggen dat er wat hem betreft ook het duale kiesstelsel en dergelijke dingen ertoe gerekend mag worden. Dan gaat het dus alle kanten op. Wij zijn het ook eens over wat mevrouw Duthler op het laatst zei over het wetgevingsproces zelf: is er iets te optimaliseren in gang van een wetsvoorstel tussen Tweede en Eerste Kamer? Over die drie dingen zijn wij het eens.

De voorzitter:

Mevrouw Duthler, tot slot op dit punt.

Mevrouw Duthler (VVD):

De relatie burger-politiek is voor mijn fractie niet zozeer iets wat wij erbij moeten betrekken, maar vooral een aanleiding voor de problematiek die wij nu zien. Het is een aanleiding om te bekijken of wij niet nu naar dat groot onderhoud moeten gaan in plaats van wachten tot het dak lekt.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat is net zoiets als filosofie. Dat is er altijd. Het zijn eeuwige vragen en er is ook een eeuwige vraag over de relatie tussen de burger en de overheid. Ik vind het dus heel erg onspecifiek. Bovendien wordt daar al heel veel over gepraat en gepubliceerd. Ik vind het te algemeen om te zeggen dat het gaat over de relatie met de burger. Wat bedoel je precies? Waar hebben wij het dan over?

De voorzitter:

Heel kort nog, mevrouw Duthler.

Mevrouw Duthler (VVD):

Ik heb het dan over de legitimatie, de legitimiteit, van de overheid, van de democratie, en dat is dat burgers zich voldoende gerepresenteerd zien in het parlementaire systeem.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Nou, laten wij dat dan zeggen. Laten wij dan zulke formuleringen gebruiken. Voorzitter, ik was aan het eind van mijn betoog gekomen.