Plenair Teunissen bij behandeling Wet natuurbescherming



Verslag van de vergadering van 8 december 2015 (2015/2016 nr. 11)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 22.23 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Voorzitter. Ook mijn dank gaat uit naar de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording. Complimenten daarvoor, voor de kwaliteit ervan en voor de manier waarop hij zich binnen korte tijd zo'n omvangrijk wetsvoorstel eigen heeft gemaakt.

Dat betekent niet dat ik blij ben met de antwoorden van de staatssecretaris. Ik ga in op vier punten, te beginnen met het punt dat hij maakte over het samengaan van economische ontwikkeling en natuur. Ik vind het wensdenken dat natuur en economie hand in hand kunnen gaan, omdat natuur nu juist zo te lijden heeft onder de economische groei. We hebben gezien dat door die economische groei nog maar 15% van de biodiversiteit over is. Daarom is de borging van het beschermingsniveau van de natuur juist cruciaal. De staatssecretaris wil dit beschermingsniveau handhaven, maar tegelijk ook een deel van die wettelijke regels loslaten, in de hoop dat het wel goed komt. Dát vind ik dus wensdenken. In de uitvoering, stel ik vast, hebben we in ieder geval meer afrekenbare resultaten nodig. Gezien die resultaten maak ik mij zorgen over de resultaatsverplichting van het Rijk in verhouding tot de inspanningsverplichting van de provincies. Ik heb de indruk dat de staatssecretaris bereid is, dat verband beter in te kaderen dan nu het geval is. Hij zegt dat de samenwerking met de provincies heel goed is. Om de doelen te realiseren, zal aan monitoring worden gedaan. Maar juist om die reden wil ik bij wijze van ondersteuning van zijn beleid de volgende motie indienen.

De voorzitter:

Door de leden Teunissen, Meijer, Koffeman, Vos, Köhler en Lintmeijer wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Rijk de resultaatsverplichting heeft om te voldoen aan het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van soorten en habitats;

overwegende dat de wet van provincies niet meer dan een inspanningsverplichting ter zake vraagt;

verzoekt de regering, afrekenbare doelstellingen voor een gunstige staat van instandhouding van soorten en habitats op te stellen met provincies binnen een jaar na inwerkingtreding van de wet,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter M (33348).

Mevrouw Teunissen (PvdD):

De staatssecretaris is verder ingegaan op mijn punt dat gemeenten nu vrijstelling kunnen krijgen voor het doden van beschermde diersoorten en dat er geen bezwaar en beroep tegen aangetekend kunnen worden. Ik ben daarbij van mening dat de rechtsbescherming van dieren ernstig gevaar loopt, wanneer maatschappelijke organisaties geen mogelijkheid hebben om op te komen voor hun belangen middels bezwaar en beroep. Ik wil de staatssecretaris dan ook vragen, dit bezwaar en beroep mogelijk te maken. Dat wil ik doen middels de volgende motie.

De voorzitter:

Door de leden Teunissen, Meijer, Koffeman, Vos, Köhler en Lintmeijer wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gemeenten een vrijstelling kunnen krijgen voor het doden van beschermde diersoorten;

overwegende dat een vrijstelling voor gemeenten kan indruisen tegen de Vogel- en Habitatrichtlijn;

overwegende dat tegen de vrijstelling geen mogelijkheid tot beroep en bezwaar openstaat;

verzoekt de regering, van een categoriale vrijstelling af te zien en activiteiten als genoemd te verbinden aan een vergunningsplicht,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter N (33348).

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Tot slot het punt dat de staatssecretaris is ingegaan op het feit dat in de Wet natuurbescherming nu is opgenomen dat alleen het opzettelijk doden of verontrusten van dieren verboden is, in plaats van het doden of verontrusten van dieren. Ik vind "opzettelijk" voor een opsporingsambtenaar en voor de rechter een moeilijk handhaafbaar begrip. Bij het verstoren of verontrusten is duidelijk dat iemand daarop aangesproken kan worden. Maar door de term "opzettelijk" zal opsporingsambtenaren de moed in de schoenen zinken om iemand aan te spreken, omdat het heel moeilijk is om dit aan te tonen. Vandaar de volgende motie.

De voorzitter:

Door de leden Teunissen, Meijer, Koffeman, Vos, Köhler en Lintmeijer wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de Wet natuurbescherming alleen het opzettelijk doden of verontrusten van dieren verboden is in plaats van het doden of verontrusten van dieren;

overwegende dat dit de handhaving van het verbod op doden en verontrusten van dieren complex maakt;

verzoekt de regering, te komen tot een wettelijk kader dat beter handhaafbaar is en de Kamer hierover binnen een halfjaar te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter O (33348).