Plenair Postema bij Algemene financiële beschouwingen



Verslag van de vergadering van 17 november 2015 (2015/2016 nr. 8)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 11.41 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Postema i (PvdA):

Voorzitter. Na dit inktzwarte weekend pakken we de draad weer op, met heel mooie en goede dingen. Bij dezen mijn felicitaties aan collega Rinnooy Kan voor zijn prachtige inbreng.

Ons land heeft in 2015 de economische crisis definitief achter zich gelaten. Daarmee is niet gezegd dat crises niet weer terug zullen keren, maar die van de afgelopen jaren is toch wel voorbij. De Nederlandse economie groeit over een breed front. Ondanks de tegenvallende wereldhandel, in het bijzonder veroorzaakt door de verdere afkoeling van de Chinese economie, blijft de uitvoer robuust. De consumptie van huishoudens stijgt dankzij een toename van het besteedbaar inkomen, dus dat wat mensen daadwerkelijk in de portemonnee hebben. Het herstel wordt ondersteund door de groei van de investeringen en een aantrekkende woningmarkt, ook een zorgenkind van de afgelopen jaren.

De werkloosheid daalt dit jaar nog maar matig, naar 6,9%, en volgend jaar naar verwachting naar 6,7%. Maar dit is bij een flink toegenomen werkgelegenheid in de marktsector en een stijgend arbeidsaanbod. We gaan dus aanzienlijk meer aan het werk en het zal niet verbazen dat dit bij uitstek door mijn partij als een essentiële ontwikkeling wordt gezien. Een verdere bezinning op de verdeling van werk binnen het huishouden, inclusief vrijwilligerswerk en mantelzorg, is niettemin geboden. Hetzelfde geldt voor gerichte aandacht voor het arbeidsmarktperspectief van ouderen en allochtonen, waartoe een motie van mijn fractievoorzitter tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen brede steun in deze Kamer vond.

Door het pakket van 5 miljard en de koopkrachtbesluitvorming van het kabinet-Rutte/Asscher voor 2016 verbetert de mediane koopkracht volgend jaar met 1,4%. Dit is een belangrijke ontwikkeling, nog eens bevestigd door de grote mate van vertrouwen die we met elkaar weer in de economie hebben. Werkenden gaan er met 2,5% het meest op vooruit en ook dat is voor ons een logische en verdedigbare keuze. De koopkracht van gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden stijgt aanzienlijk minder, met 0,2%. Voor de ruim drie miljoen gepensioneerden is dit met name het gevolg van uitblijvende indexaties gedurende de afgelopen jaren. Het blijft voor mijn fractie niet te verkroppen dat de lage rentestand hierin zo'n doorslaggevende rol speelt. Uiteraard mag ons pensioenstelsel op geen enkele wijze roofbouw plegen op de opgebouwde vermogens ten behoeve van jongere generaties. Maar wij vragen ons af of de rente voor een dergelijke analyse nu de meest dominante factor moet zijn, in de wetenschap dat veel van de feitelijk door de fondsen gerealiseerde rendementen losstaan van de renteontwikkeling. Daar waar wij de schatkist niet kunnen en moeten willen aanslaan voor reparatie van de pensioenuitkeringen, voelen wij ons wel degelijk verantwoordelijk voor een disconteringsmethode die recht doet aan het feitelijk gevoerde beleggingsbeleid van de fondsen. De Miljoenennota gaat uitgebreid in op de toekomstbestendigheid van ons pensioenstelsel en zegt daarover belangrijke dingen, maar gaat aan de renteproblematiek voorbij. Ik heb dit eerder "the elephant in the room" genoemd: de te grote afhankelijkheid van ons pensioenarrangement van het rentebeleid van de Europese Centrale Bank. Collega Hoekstra sprak daar ook al over. Deelt de regering deze visie, zo vernemen wij graag van de minister van Financiën. En welke initiatieven mogen wij op dit terrein de komende jaren verwachten?

Voor de uitkeringsgerechtigden zag de koopkrachtontwikkeling er in eerste instantie ongunstig uit. Wij zijn blij dat het kabinet dit vervolgens heeft willen repareren, waardoor er sprake zal zijn van een lichte gemiddelde koopkrachtstijging van 0,2%.

Het overheidstekort daalt naar 2,1% in 2015 en volgens prognose naar 1,4% van het bbp in 2016. Vergelijk dit eens met het tekort van bijna 6% in 2009 en de razendsnel oplopende schuld in de hierop volgende jaren en we zien van hoever we zijn gekomen. Nog steeds zijn er geluiden te horen als zouden we onze economie de afgelopen jaren kapot bezuinigd hebben. Collega De Grave wees al op dit type criticaster. De Nederlandse overheidsfinanciën dreigden in 2009, na een jaar tevergeefs keynesiaans stimuleringsbeleid, volkomen te ontsporen en in een versnelde spiraal naar beneden te geraken. Op zo'n moment helpt het niet om tekorten verder op te laten lopen, maar moeten structurele onevenwichtigheden worden aangepakt. En dat is, hoe pijnlijk ook, precies wat vervolgens is gedaan.

De heer Hoekstra i (CDA):

Ik ben het niet zozeer oneens met wat de heer Postema zegt, maar hij zegt wel iets intrigerends, ook gelet op de geschiedenis van zijn partij. Mag ik concluderen dat de PvdA-fractie hier definitief afscheid neemt van het gedachtegoed van Keynes?

De heer Postema (PvdA):

Ik heb nooit geconstateerd dat het gedachtegoed van Keynes een-op-een het gedachtegoed van de sociaaldemocratie is. Ik denk dat het de grote verdienste van Keynes is geweest dat hij op het juiste moment heeft gewezen op de noodzaak van een stimuleringsbeleid als daar aanleiding toe is. Ik wil me er echter verre van houden om een economische ideologie, zoals die door de monetaristen, de keynesianen of de neoklassiekers naar voren wordt gebracht, te koppelen aan de sociaaldemocratie. Dat kan niet de bedoeling zijn.

De heer Hoekstra (CDA):

Het is toch intrigerend — laat ik het voorzichtig zeggen — omdat voorstanders van keynesiaans beleid over het algemeen in de kringen van de PvdA gevonden kunnen worden. Dat was althans in het verleden zo. Ik ken de heer Postema goed genoeg om te weten dat hij zijn woorden niet toevallig kiest. Hij heeft het hier over tevergeefs keynesiaans beleid.

De heer Postema (PvdA):

Jazeker, dat is zo. Als wij het gezelschap in de senaat zouden vragen wat de beste handelwijze zou zijn en ook is geweest in de crisisjaren dertig van de vorige eeuw, dan zouden wij met z'n allen keynesiaan blijken te zijn. We leven echter, in ieder geval de laatste tien jaar, in een andere wereld met grote onevenwichtigheden die — dat hebben wij gaandeweg geleerd — zich niet laten oplossen met een heel ruime bestedingspolitiek. Die onevenwichtigheden hebben een daadwerkelijke aanpak van de uit het lood geslagen balans gevergd. De balans in de private sfeer, in de overheidssfeer, bij de bank; ik hoef dat niet op te noemen want dat weet de heer Hoekstra net zo goed als ik. Het lijkt me verstandig om verantwoording af te leggen over hoe daarin de afgelopen jaren is gehandeld, ook door mijn eigen partij. We hebben met elkaar geconstateerd dat in 2008-2009 in eerste instantie is geprobeerd om de crisis op korte termijn te bezweren door de bestedingen massief op peil te houden. De crisis bleek echter een stuk weerbarstiger en het heeft ons veel langer gekost om daaruit te komen. Daar valt veel van te zeggen. Wat mij betreft, valt daarvan in ieder geval te zeggen dat de aanhouder blijkt te hebben gewonnen.

De heer Hoekstra (CDA):

Ik denk dat de heer Postema en ik er bijna zijn. Het was een relatief lang antwoord en het is volgens mij goed om nog een discrepantie te markeren. Ik herinner mij nog de tijd van de Kunduz-coalitie, een tijd waarin de heer Postema en ik ook al lid waren van dit huis. In die tijd was de PvdA volgens mij juist voor meer uitgeven. Dit moet volgens mij op zijn minst als een discrepantie worden gezien met het betoog dat de heer Postema net heeft afgestoken.

De heer Postema (PvdA):

Ik meen dat de discussie in de tijd van de Kunduzcoalitie, zoals u die noemt, er een op inhoud was en niet alleen ging over de vraag wat er onder aan de streep overbleef. Ik zou die dus niet op deze manier willen stukslaan.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Ik wil toch even ingaan op het feit dat de PvdA hier in dit huis afscheid neemt, of in ieder geval ten dele afscheid neemt van het gedachtegoed van Keynes. Ik breng in herinnering dat de fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer tijdens de verkiezingscampagne van 2012 het domme Europese bezuinigingsbeleid, zoals hij dat toen noemde, uitgebreid aan de kaak stelde en dus impliciet pleitte voor een expansiever begrotingsbeleid. Kennelijk is hier sprake van voortschrijdend inzicht van de kant van de PvdA-fractie. Ik wil de heer Postema graag even wijzen op wat feiten. Hij had het over een falend keynesiaans beleid, een anticyclisch begrotingsbeleid waarvan terecht afscheid is genomen. Nadat daarvan afscheid genomen was en er een veel restrictiever procyclisch begrotingsbeleid is gevoerd, is Nederland opnieuw in een recessie geraakt. Nederland heeft als een van de weinige landen in de eurozone een zogenoemde triple dip meegemaakt. De recessie in Nederland heeft langer aangehouden dan in de ons omringende landen en het herstel heeft ook langer geduurd. Pas dit jaar komt Nederland voor het eerst op het niveau van voor de crisis. Er is voor 50 miljard bezuinigd.

De voorzitter:

Mag ik u vragen om tot een vraag te komen? Dit is geen nieuw betoog, hoor!

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik kom tot mijn vraag. Wil de heer Postema reageren op het feit dat Nederland het slechter heeft gedaan dan de ons omringende landen en dat het restrictieve begrotingsbeleid dus wel degelijk zeer schadelijke effecten heeft gehad voor onze economie?

De heer Postema (PvdA):

De heer Van Apeldoorn legt mij woorden in de mond die ik niet heb gezegd. Ik neem helemaal geen afstand van het gedachtegoed van Keynes. Dat zou ik buitengewoon jammer vinden, want er zit zeer veel waardevols in het gedachtegoed van Keynes. Ik heb gezegd — ik citeer het nog maar eens — dat we het na een jaar vergeefs Keynesiaans stimuleringsbeleid anders moesten doen in Nederland, omdat de situatie daarom vroeg. Dat wil ik duidelijk gezegd hebben. De kritiek dat het Europese begrotingsbeleid niet heeft uitgeblonken in een gedifferentieerde en daadwerkelijk goed doordachte aanpak, deel ik eigenlijk wel. Ik denk dat er te veel met één maat is gewerkt en dat er te weinig is gekeken naar de grote verschillen tussen noord en zuid. In die zin ben ik, net als menige partijgenoot, ook in het door u genoemde jaar 2012, inderdaad niet zo heel enthousiast over het Europese begrotingsbeleid.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik ben blij dat de heer Postema dat met ons deelt, maar ik wil nog even terugkomen op het Nederlandse begrotingsbeleid en het tekortschietende, niet werkende Keynesiaanse beleid dat aanvankelijk gevoerd zou zijn. Kan de heer Postema nog eens ingaan op wat er daarna is gebeurd met de Nederlandse economie, toen van dat beleid afscheid werd genomen en toen in Nederland een veel procyclischer en restrictiever begrotingsbeleid werd gevoerd? Welke gevolgen heeft dat volgens de heer Postema gehad voor de Nederlandse economie, kijkend naar de groei en naar de triple dip die Nederland heeft doorgemaakt? Ik wijs in dit verband ook graag op de werkloosheid, die in diezelfde jaren in Nederland is verdubbeld en die nog steeds ongelofelijk hoog is. Er zijn meer dan 600.000 werklozen. De heer Postema zei eerder dat de crisis in Nederland definitief voorbij is. In het licht van die hoge werkloosheid vind ik dat een vreemde uitspraak. Misschien kan hij daar in de beantwoording van mijn vragen nog even op ingaan.

De voorzitter:

Ik leg de nadruk op het woord "even", want het zou best kunnen zijn dat dit een heel lang antwoord vergt. Ik reken erop dat de heer Postema vrij kort reageert of op een later moment.

De heer Postema (PvdA):

Er werden een hoop vragen gesteld en ik wil de heer Van Apeldoorn ook bedienen. Nee, er is de afgelopen jaren feitelijk geen procyclisch beleid gevoerd. Het is aparte onzin dat zo'n beleid gevoerd zou zijn. De bestedingen zijn juist heel erg constant gebleven. Het punt is alleen dat het aan de inkomstenkant enorm heeft tegengezeten. Namens mijn fractie heb ik juist waardering voor de bestendige lijn van het handhaven van de uitgavenkaders en tegelijkertijd het inzetten van structurele hervormingen in het bankwezen, het pensioenwezen, de huizenmarkt en de private schuldposities van gezinnen en natuurlijk ook van de overheid zelf. Dat is dus geen procyclisch beleid. Wat mij betreft, is dat juist een heel kundig beleid om de structurele situatie waarin wij ons bevonden, te adresseren.

Een dergelijk beleid is niet voor bangeriken en evenmin voor mooipraters langs de zijlijn. Wij zouden natuurlijk graag zien dat ook de Nederlandse kiezer dit waardeert, maar ook zonder die waardering zat er niets anders op. We moesten het tij keren en dat is nu gebeurd. Daar komt nog bij dat voortgaand economisch herstel de belastingen opstuwt en de werkloosheidsuitkeringen vermindert. Dit schept ruimte voor gerichte belastingverlichting. Mijn fractie had graag gezien dat dit gepaard was gegaan met een aanzienlijk progressiever, groener en eenvoudiger arrangement dan het huidige stelsel van belastingen en toeslagen en ja, inclusief een reële heffing op kapitaal, maar daar is vooralsnog geen politieke meerderheid voor te vinden.

De heer Rinnooy Kan i (D66):

Ik aarzelde even of ik een maideninterruptie moest plegen, maar dat ga ik nu toch doen. Wat u zojuist zei, verbaasde mij namelijk echt, na alles wat u eerder zei. Op 15 september 2015 kwam het Centraal Planbureau met een studie over het onderwerp "anticyclisch of procyclisch begrotingsbeleid". Het oordeel van het Planbureau is dat het Nederlandse begrotingsbeleid in overwegende mate procyclisch heeft uitgepakt. Dat staat in mijn beleving haaks op wat u zojuist zei. Ik vind het echt een punt van zorg dat dit zo is. Ik heb de minister gevraagd of hij het daarmee eens is en wat we daaraan zouden kunnen doen. Ik ben benieuwd waarop uw oordeel is gebaseerd.

De heer Postema (PvdA):

Ik stel voorop dat "procyclisch uitpakken" iets anders is dan het beleid dat je voert. Ik denk dat het niet terecht is om, als de overheid haar uitgavenkaders handhaaft en als het land dan door tegenvallende inkomsten toch een flinke dip maakt, dat direct door te vertalen in een anticyclische of procyclische beleidsinterventie. Daarnaast hoop ik juist in de fractie waartoe de heer Rinnooy Kan behoort, enige medestand te vinden voor het feit dat we met elkaar zo veel structurele hervormingen door hebben durven voeren. Dat is het punt dat ik eerder probeerde te maken.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Op dat laatste kunt u rekenen, maar ten aanzien van het eerste vind ik, met alle respect, de uitkomst van het beleid relevanter dan de intenties van het beleid. Volgens mij kan er, kijkend naar de studie van het Planbureau, geen enkele twijfel over zijn dat het Nederlandse beleid uitgesproken procyclisch heeft uitgepakt. Ik kan daar zelfs een aantal verklaringen voor verzinnen, maar met alle respect voor de goede intenties lijkt het mij buitengewoon relevant om de komende jaren te streven naar een beleid dat wezenlijk anticyclischer is dan het ooit geweest is.

De heer Postema (PvdA):

Dat laat ik aan de woordvoerder van D66.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Postema (PvdA):

De tijd liep wel door; ik hoop op clementie.

Men kan zich in dit kader de vraag stellen of het dan wel wijs is om tot een pakket van belastingverlichting van 5 miljard te komen, temeer omdat het structurele overheidstekort oploopt van 0,5% van het bbp in 2014 tot 1,2% van het bbp in 2016 en we daarmee buiten de afspraken van het Stabiliteits- en Groeipact dreigen te geraken. Toch zijn wij van oordeel dat dit het juiste moment is om te investeren in de besteedbare inkomens van de mensen in het land. De crisis is voorbij en dat mogen, nee, dat moeten de mensen ook echt merken in hun portemonnee en dus niet alleen in de statistieken in de krant of op het journaal.

Mevrouw Vos i (GroenLinks):

Aansluitend bij wat de heer Van Apeldoorn zojuist zei: u zei dat de crisis voorbij is, maar de werkloosheid is natuurlijk nog steeds een gigantisch probleem. Heel veel mensen staan aan de kant, hebben geen uitzicht op werk en hebben wel degelijk last van de harde bezuinigingen die hebben plaatsgevonden. U gaf zelf al aan dat u deze hele belastinghervorming liever had aangegrepen voor een progressievere en eerlijkere aanpak. Dat is naar de mening van mijn fractie onvoldoende gebeurd. Vindt u dat de belastinghervorming, waarbij die 5 miljard wordt geïnvesteerd, voldoet aan de toetsstenen van de Partij van de Arbeid, ook op het punt van vergroening, een eerlijkere verdeling en meer werkgelegenheid?

De heer Postema (PvdA):

Ik herhaal wat ik zojuist heb gezegd: mijn fractie had graag gezien dat dit gepaard was gegaan met een aanzienlijk progressiever, groener en eenvoudiger arrangement. In die zin zijn wij hierover niet tevreden. Tegelijkertijd constateren wij dat er wel sprake is van een substantiële lastenverlichting en een substantiële koopkrachtverbetering voor de mensen in het land. Daar zijn wij bijzonder tevreden over. We hadden graag gezien dat het kabinet op het punt van de belastingherziening in staat was geweest om een stap verder te zetten. Daar is in dit land op dit moment geen politieke meerderheid voor te vinden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het gaat om een enorme belastingverlaging van in totaal 5 miljard euro. Wordt die nu zodanig besteed dat dit ook maar enigszins tegemoetkomt aan de wensen en doelen van de Partij van de Arbeid? Komt dit geld niet voor een groot deel terecht bij mensen die dat niet per se nodig hebben en hadden we met dit geld niet veel meer andere grote maatschappelijke noden, bijvoorbeeld de werkgelegenheidscrisis en de klimaatcrisis, moeten oplossen?

De heer Postema (PvdA):

Dat is een interessant punt van mevrouw Vos. Nogmaals: de herziening van het belastingstelsel had wat ons betreft een andere weg kunnen gaan, maar de 5 miljard lastenverlichting gaat naar buitengewoon behartigenswaardige zaken ten behoeve van de onderkant van de arbeidsmarkt om werken weer aantrekkelijker te maken en om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om mensen met lage inkomens in dienst te nemen. Wij besteden het nodige aan zorg en de zorgstructuren om werken beter en gemakkelijker te maken. In die zin is elk van die maatregelen wat ons betreft goed gevonden door dit kabinet.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Tot slot. Uiteraard zijn er ook maatregelen bij die mijn fractie goed vindt. Overigens is de maatregel om nu versneld mensen in dienst te kunnen nemen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, weer een jaar opgeschoven. Mijn fractie is van mening dat een groot deel van het geld naar mensen gaat die dat niet per se nodig hebben, terwijl een aantal grote maatschappelijke noden blijft liggen. Is dit niet in feite te veel een ongerichte lastenverlichting?

De heer Postema (PvdA):

Het antwoord op die vraag is dat dit niet het geval is.

De heer Ester i (ChristenUnie):

De woordvoerder van de Partij van de Arbeid heeft tot twee keer toe gezegd dat de crisis voorbij is. Dat zinnetje dreunt bij mij nog een beetje na. Ik heb daarover twee vragen. Hoe legt de heer Postema aan de 600.000 werklozen in Nederland uit dat de crisis voorbij is?

De heer Postema heeft in voorgaande plenaire debatten altijd veel aandacht gevraagd voor de risico's van de begroting van Nederland. Er zijn nogal wat risico's. Ik verwijs naar de gebeurtenissen in China en de BRIC-landen en zo kan ik nog wel even doorgaan. Hoe waardeert de heer Postema die grote globale risico's in andere werelddelen en het effect daarvan op Nederland?

Kan hij volhouden dat de crisis in Nederland voorbij is?

De heer Postema (PvdA):

Dank voor deze vragen. Er kan geen twijfel over bestaan hoe erg wij het vinden dat er 600.000 werklozen in ons land zijn en hoeveel belang wij eraan hechten dat het kabinet zich daarvoor verantwoordelijk voelt en daar passend beleid op voert. In de redenering die nu in deze Kamer wordt gevoerd, lijkt het er echter op dat ook als er 300.000 werklozen zouden zijn, nog steeds betwijfeld kan worden of de crisis voorbij is. Ik heb in die zin behoefte aan de constatering dat de economie weer groeit nadat dit een hele tijd niet het geval was, en dat de prognoses voor de komende tijd ook gunstig lijken. Als je dan in termen van crisis en recessie spreekt, zoals wij de afgelopen jaren hebben gedaan, dan heeft dat inderdaad te maken met krimp en nu gelukkig weer met groei. Daarom is het van belang te markeren dat de crisis die in 2008 is ontstaan, wat ons betreft als voorbij mag worden beschouwd. Ik opende mijn bijdrage echter ook met de relativering dat crises van alle tijden zijn. Ik ben de eerste geweest — nee, dat is te veel gezegd — ik heb er in 2011 en 2012 mijn best voor gedaan om via het risicobeleid van de kabinetten van de afgelopen jaren, in de risicoparagraaf van de Miljoenennota tot uitdrukking te laten komen dat wij op ons qui-vive moeten blijven en dat onze overheidsfinanciën voldoende schokbestendig moeten zijn. Ik constateer dat het zittende kabinet op dit punt enorme slagen heeft gemaakt. Ik verwijs naar alle uitzettingen van de euroschuld en de garantieregelingen van het Rijk. Wij gaan daar op een veel beheerstere wijze mee om dan tien jaar geleden. Daar ben ik inderdaad positief over, zonder ook maar iets af te doen aan het feit dat er buiten een weerbarstige wereld is.

De heer Ester (ChristenUnie):

De crisis is voorbij. De heer Postema heeft daarbij een aantal nuanceringen gegeven. Wat is in het licht van dat politieke frame zijn boodschap voor die 600.000 werklozen en dan met name voor de langdurig werklozen onder hen? Dat is al 44%. Hoe rijmt de heer Postema die twee verhalen met elkaar?

De heer Postema (PvdA):

Die zijn goed met elkaar te rijmen, juist door te durven erkennen dat de crisis voorbij is en dat wij dus een groot aantal hervormingen succesvol beleidsmatig hebben doorgevoerd. Ik zeg er direct bij dat de implementatie van een aantal van die hervormingen nog beter op streek moet komen. Dat geeft lucht om te investeren in de koopkracht. Op het moment dat je dat doet, kun je tot verdere groei van de economie en daarmee van de werkgelegenheid komen. Het geld dat wij daarmee hebben kunnen besparen, wordt heel gericht ingezet voor het arbeidsmarktbeleid. Dit heeft een flinke impact. Het stimuleert met name de groepen onder in het loongebouw om weer aan het werk te gaan c.q. werkgevers om die groepen weer in dienst te nemen. Dat vindt mijn fractie positief.

De Algemene Financiële Beschouwingen zijn een goed moment om niet alleen naar de algehele situatie van de economie en de overheidsfinanciën te kijken, maar ook om stil te staan bij enkele capita selecta, zoals mijn fractie de afgelopen jaren steeds heeft proberen te doen. In de eerste plaats ben ik tijdens de beschouwingen vorig jaar uitgebreid ingegaan op de fiscale praktijken waarmee Nederland sinds jaar en dag belastingontwijking door internationale ondernemingen faciliteert. Ik zal niet in herhaling vallen over ons ongenoegen hierover, temeer daar er een zekere consensus lijkt te ontstaan dat dit praktijken zijn waar het eten wel heel erg ver voor de moraal is uitgeserveerd. Inmiddels is de EU bij Starbucks op de koffie gekomen. Vorige maand werd ons gemeld dat de oprichter van Ikea vorig jaar voor het eerst belasting heeft afgedragen in Zweden. Nu Mick Jagger nog. En Bono. En Pfizer, GlaxoSmithKline, Kraft Foods en Microsoft, en al die andere fiscale migranten die hier niets te zoeken hebben.

Nationale overheden lopen naar schatting jaarlijks tussen de 100 en 240 miljard euro aan belastingen mis, waarbij de economisch en institutioneel zwakkere landen ook nog eens het zwaarst getroffen worden. Mijn fractie is dan ook blij met de initiatieven in OESO- en G20-verband voor een wereldwijde aanpak van belastingontwijking. Ook het Nederlandse initiatief om de belastingverdragen met ontwikkelingslanden te herzien, ondersteunen wij van harte.

Tegelijkertijd is het jammer dat de Europese Raad - met onze staatssecretaris van Financiën aan tafel - niet doorpakt bij de uitwisseling van belastingafspraken: belastingdeals uit het verleden worden niet meegenomen in de uitwisseling van informatie. Dit moet geen voorbode worden van de manier waarop we omgaan met de OESO-afspraken.

Wat ons betreft gaan we nog twee stappen verder: het belasten van financiële stromen naar belastingparadijzen en het eisen van transparantie door bedrijven over de door hen betaalde belastingen per jaar. Het eerste maakt een einde aan Nederland als doorvoerland voor belastingontwijking, het tweede leidt ertoe dat bedrijven die zich bedienen van agressieve belastingconstructies, met de billen bloot moeten. Het is van belang dat deze afspraken in Europees verband worden geïmplementeerd. Het zou Nederland sieren als het het Europese voorzitterschap in de eerste helft van 2016 aangrijpt om de daartoe benodigde Europese richtlijn te voltooien. Wij roepen de regering vandaag op zich hiervoor sterk te maken. Wil de minister van Financiën die toezegging doen?

In de tweede plaats vraagt mijn fractie aandacht voor het toepassen van de begrotingsregels, in het bijzonder voor wat betreft tussentijdse mutaties en — hiermee verband houdend — de wijze waarop gedurende een lopend begrotingsjaar middelen worden vrijgespeeld voor andere doeleinden dan waarvoor zij aanvankelijk bedoeld waren. Men kan zich ten principale afvragen of de wijze van afdrachten aan en naheffingen en teruggaven van de Europese Unie de toets van voorspelbaarheid en transparantie kan doorstaan. Dat geldt voor Nederland, maar evenzeer voor de andere Unielanden. Wij roepen de regering op zich sterk te maken voor een aanzienlijk eenvoudiger en voorspelbaarder afdrachtensystematiek. Hiermee moeten tussentijdse aanpassingen in de begroting zo veel mogelijk tot het verleden gaan behoren. Ook ligt het in de rede dat de afdrachten, teruggaven en naheffingen worden opgenomen in de nationale verklaringen van de lidstaten. Deelt de minister deze visie en is hij bereid hier in Europees verband een expliciet punt van te maken?

Tussentijdse begrotingsaanpassingen beperken zich uiteraard niet tot de wijzigingen in de Unieafdrachten. Voor de goede orde: er is als zodanig ook niets mis met begrotingsaanpassingen. Een budget dat niet periodiek wordt bijgesteld, is waarschijnlijk of te ruim opgesteld of van een nietszeggend abstractieniveau. En het kasverplichtingenstelsel van het Rijk laat ook ruimte voor dergelijke aanpassingen, zowel qua procedure door middel van suppletoire begrotingen als qua systematiek door middel van zogeheten kasschuiven, dat wil zeggen het tussen de jaren schuiven met budget. Moeite hebben wij evenwel met het verschijnsel dat kasschuiven niet zelden uit de hoge hoed van de afdelingen Financieel-Economische Zaken worden getoverd. Het lijkt the finest moment van de departementale rekenaars: de bewindspersoon uit de brand helpen met — jawel — een kasschuif. De gang van zaken bij de aankoop van de beide Rembrandts eerder dit jaar is in meerdere opzichten illustratief. Dat velen, zowel op het departement als in het parlement, geen flauwe notie hadden dat de hiervoor bijeengezochte middelen eventueel juist eerder of juist later besteed hadden kunnen worden is in termen van inzichtelijkheid bepaald onwenselijk. Voorts dient te worden voorkomen dat deze begrotingstechniek te pas en te onpas uit de kast wordt gehaald. Kan de minister aangeven wat de criteria zijn voor het hanteren van een kasschuif? Is het denkbaar dat er sprake is van een vertraging in beleid zonder dat er sprake is van een kasschuif? Ligt, in geval het antwoord bevestigend is, dan niet het gevaar op de loer dat er geen sprake is van een bestendige lijn in het gebruikmaken van kasschuiven en daarmee een belangrijk begrotingsprincipe onder druk komt te staan?

Als er één begrotingsonderdeel momenteel onderhevig is aan kasschuiven, dan is het dat van Ontwikkelingssamenwerking. Het is van groot belang dat de middelen gevonden worden die nodig zijn voor de opvang van vluchtelingen in ons land en om substantieel bij te dragen aan de opvang in de regio. Wij maken ons echter zorgen over de eenzijdige belasting van de OS-begroting en — vanwege het naar voren halen van gelden — de doorwerking hiervan in latere jaren. Wat is het beeld van de regering van deze effecten? Kan zij toezeggen dat hierdoor specifieke budgetten, zoals die van de bijdragen aan de mfo's en aan de ngo's, niet in het gedrang komen?

Behalve de kasschuif werd er bij het beschikbaar stellen van de benodigde middelen voor de verwerving van de Rembrandts een andere — wat ons betreft bepaald exotische — techniek gehanteerd, namelijk die van het aanwenden van mogelijke toekomstige dividenden uit staatsdeelnemingen welke als gedeeltelijke dekking van een lopende uitgave worden gehanteerd. Hoe verhoudt dit zich tot het kasverplichtingenstelsel zoals opgenomen in artikel 2, lid 3, van de Comptabiliteitswet? Is deze handelwijze naar het oordeel van de regering hiermee in lijn? En zo ja, op welke wet- en regelgeving baseert de regering zich dan? Is het usance dat er op basis van kwartaalcijfers van zekere staatsdeelnemingen middelen worden vrijgemaakt? Wat gebeurt er dan wanneer volgend jaar blijkt dat deze dividendverwachting toch niet kon worden waargemaakt of dat juist andere deelnemingen een lager dan verwacht dividend uitkeren? Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie graag ziet dat financiële creativiteit niet ontaardt in budgettair opportunisme. En indien dit toch op de loer ligt, dan lijkt ons de aangekondigde herziening van de Comptabiliteitswet het geëigende moment om de kaders aan te scherpen.

Een laatste onderwerp waar wij vandaag aandacht voor vragen heeft een zekere relatie met het voorgaande, namelijk bestuur op afstand, in het bijzonder waar de Staat als aandeelhouder optreedt. De minister van Financiën heeft zich hierover recent in het kader van de verwikkelingen bij de NS helder uitgesproken: van de Staat mag een activistisch aandeelhouderschap worden verwacht. Wat dit nu precies betekent en hoe dit zich verhoudt tot het onderzoek van de Algemene Rekenkamer "De Staat als Aandeelhouder" van april dit jaar, is echter minder helder. Wij verwachten die duidelijkheid echter wel. Met verwijzing naar de bevindingen van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering en Verzelfstandiging van Overheidsdiensten van deze Kamer: als onduidelijk is waar de minister over gaat, dan is ook onduidelijk waar de controle van het parlement op gericht moet zijn. De vraag is ook of en op grond waarvan de minister in zijn hoedanigheid als aandeelhouder de juiste informatie krijgt om het parlement adequaat te kunnen inlichten. En dan is er nog de vraag of de taakverdeling in geval van sturing via aandeelhouderschap enerzijds en via opdrachtgeverschap anderzijds in de praktijk goed werkt. Het ProRail-dossier doet vermoeden dat we hierin de nodige slagen hebben te maken. Wat mogen we op dit punt van de regering verwachten, niet in de laatste plaats van de minister van BZK die hierin een coördinerende functie zou hebben?

Ik rond af. Het gaat goed met onze economie en het is de hoogste tijd dat de mensen dit in de praktijk ook gaan merken.

De heer Hoekstra (CDA):

Voordat de heer Postema afrondt, toch nog het volgende. Ik heb uitgebreid gesproken over de koppeling en ik ben daarbij niet over één nacht ijs gegaan. Ik heb gesproken met een groot aantal voormalige Eerste Kamerleden en voormalige bewindspersonen en geen van die mensen kon mij een staatsrechtelijk precedent noemen voor wat er gebeurt. Er kwam een voorbeeld uit 2003 dat nog een klein beetje in die richting gaat. Toen heeft het kabinet beterschap beloofd en gezegd: zo nooit weer. Nu hebben we toch die koppeling. Ik ken de Partij van de Arbeid als een partij die het staatsrecht, ook waar het de Eerste Kamer aangaat, zeer serieus neemt en toch heeft de heer Postema hier ruim 20 minuten gesproken zonder hier één minuut over te praten. Ik nodig hem uit om hier nog op te reageren.

De heer Postema (PvdA):

Ik ben eigenlijk niet genegen om dat te doen, ook al omdat het Belastingplan feitelijk als wetgeving op een ander moment geagendeerd staat en ik daar niet op vooruit wil lopen.

De heer Hoekstra (CDA):

De heer De Grave heeft daar het een en ander over gezegd en ik heb daar zelf het een en ander over gezegd. Begrijp ik nu werkelijk dat de heer Postema niets wil zeggen over de koppeling? Niet of zijn fractie ervoor is, ertegen is of het ingewikkeld vindt? Helemaal niks?

De heer Postema (PvdA):

Ja, dat heeft hij goed begrepen.

De heer Hoekstra (CDA):

Hoogst merkwaardig.

De heer Postema (PvdA):

Wij stellen vast dat het kabinet-Rutte/Asscher ons niet alleen uit de crisis heeft geholpen, maar deze heeft aangegrepen om een aantal broodnodige en verregaande hervormingen door te voeren. Een gedegen uitvoering hiervan kost zowel tijd als tijdige bijsturing. Wij zullen dit, vanuit onze eigen verantwoordelijkheid, nauwlettend blijven volgen.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van Strien. Dat is de laatste bijdrage tot de schorsing voor de lunch.