Plenair Ten Hoeve bij voortzetting behandeling Onderwijs in de Engelse, Duitse of Franse taal



Verslag van de vergadering van 22 september 2015 (2015/2016 nr. 1)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 22.46 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. Als het allemaal maar duidelijk is.

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris ook voor zijn beantwoording. Daarbij is heel veel aan de orde geweest. Kwaliteit was een heel belangrijk onderdeel. Enkele collega's hebben dat nu in de tweede termijn weer nadrukkelijk naar voren geschoven. Zij hebben mogelijkheden genoemd om tot een betere borging van de kwaliteit te komen. Dat is voor ons allemaal erg belangrijk. Wij hebben het meestal over 15% Engels in het basisonderwijs, maar wij noemen er uitdrukkelijk de mogelijkheid bij om dat percentage op te trekken. Dat doet de staatssecretaris zelf ook. Dat heeft hij al gedaan in de memorie van toelichting, want daarin komt dat heel uitdrukkelijk naar voren. Hij spreekt er ook nu weer heel uitdrukkelijk over en verbindt er zelfs zijn eigen conclusie aan: nou, meer dan 50% zal het niet worden, want dan is het geen Nederlands onderwijs meer. Op zichzelf lijkt mij dat die uitspraak van de staatssecretaris geen enkele garantie biedt in dit opzicht. Het is een privémening, als ik het zo mag interpreteren, want ik kan er niet echt meer in vinden. Overigens loopt die opmerking naar mijn gevoel wel vooruit op wat in de motie-Pijlman c.s. gevraagd wordt. Ga maar eens na wat wij willen met Engels! Wat willen wij nou fundamenteel bereiken met Engels? Dat gaat verder dan het alleen maar spreken over het curriculum. Het gaat in wezen over de betekenis van het Engels in onze hele maatschappij. Wat willen we daarmee en welke consequenties moeten we daaraan verbinden? Dat is van heel groot belang.

Intussen hebben we het heel uitdrukkelijk over tot 50% Engels in het basisonderwijs. De staatssecretaris zegt er uitdrukkelijk bij — daar wordt natuurlijk ook door iedereen naar gevraagd — dat er onderzoek aan ten grondslag moet liggen. In dat onderzoek wordt naar van alles en nog wat gekeken, zoals hoe goed het is voor de tweede taal en voor het Nederlands. Daarbij wil ik opmerken dat het onderzoek plaatsvindt naar de pilot die loopt. In die situatie is het Nederlands nog de volledig geaccepteerde en overal gangbare en gebruikte taal in dit land. Een leerling die onder deze omstandigheden 50% van zijn basisonderwijs in het Engels krijgt toegediend, leert het Nederlands als gebruikstaal voldoende te gebruiken. Het is de vraag of hij dan van alle vakken ook werkelijk de Nederlandse terminologie leert. Dat hangt ervan af welke vakken hij in het Engels heeft gekregen. Het Nederlands leert hij daarbij natuurlijk als omgangstaal. Maar als wij eenmaal 50% in de AMvB hebben gezet, dit doorwerkt, steeds meer scholen het doen en het populair is — want dat wordt het, staatssecretaris — wat is dan het effect? Dan ontstaat er een maatschappij waarin heel veel mensen, bijna iedereen, heel goed Engels verstaan en het meer voor de hand ligt om Engels te spreken dan Nederlands. Er hoeft maar één Engelsman bij te komen staan of iedereen schakelt onmiddellijk op het Engels over omdat iedereen dat zonder problemen kan. Dan zijn we in het stadium beland waarin langzaam maar zeker, en misschien wel helemaal niet zo erg langzaam, het Nederlands slechter begint te worden en het Engels daarvoor volledig in de plaats komt. Het risico dat wij lopen door in een AMvB vast te stellen welk percentage het onderwijs mag aanbieden, is dat het ons op deze weg brengt. Ik blijf daar bezwaar tegen houden.