Plenair Ester bij behandeling Wet aanpassing financieel toetsingskader



Verslag van de vergadering van 15 december 2014 (2014/2015 nr. 13)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.26 uur


De heer Ester i (ChristenUnie):

Voorzitter. Nederland mag dan een pensioenstelsel hebben dat internationaal veel bewondering ontmoet, ook ons stelsel behoeft met regelmaat groot onderhoud. Dat moment lijkt nu weer gekomen. De economische crisis heeft laten zien dat forse financiële schokken maar moeilijk door het huidige stelsel kunnen worden geabsorbeerd. Deze schokken worden nog eens uitvergroot door de toenemende levensverwachting en de verdere vergrijzing van het deelnemersbestand van de pensioenfondsen. De commissie-Goudswaard en de commissie-Frijns hebben hier behartenswaardige analyses aan gewijd. Het nieuwe ftk maakt nadrukkelijk gebruik van het werk van beide commissies, en dat is goed. Het pensioen als tweede pijler is, ook naar de mening van de ChristenUnie-fractie, toe aan een stevige renovatie. Het is wel duidelijk dat de economische crisis ook in het pensioendossier haar tol heeft geëist: neergaande beleggingsresultaten, een structureel lage rentestand en problematische dekkingsgraden van de fondsen. Indexatie bleef achterwege, de pensioenpremies gingen omhoog en afstempelen werd realiteit. De conclusie moet dan toch wel zijn dat ons pensioenstelsel niet goed in staat bleek om abrupte macro-financiële schokken op te vangen. De nationale pensioenpot mag met ruim 1.000 miljard euro goed gevuld zijn, maar onverhoedse ontwikkelingen kunnen in absolute termen behoorlijke schade aanrichten. Kortom, ook ons pensioensysteem is kwetsbaar.

Anders dan de CDA-fractie kan de ChristenUnie-fractie zich grosso modo vinden in de probleemanalyse van dit wetsvoorstel. We moeten de financiële spelregels voor de pensioenfondsen beter toerusten voor plotselinge en drastische exogene veranderingen, voor de volatiliteit van financiële markten. We moeten het pensioengebouw beter oplijnen als het gaat om abrupte financiële jojobewegingen. Het financieel toetsingskader is het beleidsvehikel waarin deze spelregels worden vervat. Het kabinet kiest nadrukkelijk voor een evolutionair perspectief op dit nieuwe ftk. Collega Hoekstra gaf dat eigenlijk ook al aan. Zeker, het wijkt af van het huidige kader, maar er is geen sprake van een revolutionaire trendbreuk. Het voorstel blijft, zoals ook de Raad van State vaststelt, binnen de bestaande kaders van het nominaal pensioencontract. Is dit een doelbewuste keuze van het kabinet geweest? Zijn er ook verdergaande opties overwogen en, zo ja, waarom is daarvan afgezien? De evolutionaire benadering blijkt ook uit het feit dat de kwestie van de doorsneepremie niet wordt geadresseerd. Staat dit gevoelige thema op de agenda van het kabinet? Komt de staatssecretaris wellicht na het nationaal pensioendebat op deze kwestie terug? Mijn fractie is daar zeer benieuwd naar.

Een belangrijke pijler van dit wetsvoorstel is dat pensioenfondsen meer buffers moeten aanleggen als reserves voor slechte tijden. Dat is een goed Bijbels principe. Jozef zorgde ervoor dat de graanschuren in de jaren van overvloed goed gevuld werden als reserve voor de magere jaren. Er worden in het nieuwe financieel toetsingskader regels gesteld voor wanneer en hoe de buffers voor indexatie mogen worden aangewend. De drempel ligt hoog en wel bij een dekkingsgraad van 110%. Indexeren moet echter toekomstvast zijn: de pensioenen van jongeren mogen immers niet in gevaar komen. Daar staat tegenover dat pensioenkortingen over tien jaar mogen worden verdeeld. Hierdoor zal er minder sprake zijn van plotselinge kortingen. En dat is weer in het voordeel van gepensioneerden. Het is goed dat hierbij wordt uitgegaan van een beleidsdekkingsgraad, ofwel een voortschrijdend twaalfmaandsgemiddelde van actuele dekkingsgraden. Ik dacht dat collega Hoekstra dat ook onderschreef. Ook dit biedt meer stabiliteit. Bij de waardering van de pensioenverplichtingen zal een aangepaste, lagere UFR (Ultimate Forward Rate) worden gehanteerd, die eveneens tot minder schommelingen moet leiden. Over de hoogte hiervan wordt veel gediscussieerd in kringen van pensioenexperts. De commissie-UFR heeft hierover geadviseerd en het kabinet heeft dit advies overgenomen. Hier doen zich wel een paar prangende kwesties voor. Zoals het er nu naar uitziet, zal er de komende jaren een paar keer van UFR-regime worden gewisseld. Wellicht zelfs drie keer in de komende twee jaar. Wat zijn daarvan de consequenties voor het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen? Dit leidt toch juist tot grotere instabiliteit? En dat staat toch haaks op het gedachtegoed van dit wetsvoorstel? Voor mijn fractie is dit een stevige hobbel. Ik geef dit signaal maar alvast. Is er overigens al meer duidelijkheid over de wijze waarop de UFR zich verhoudt tot Europese solvabiliteitseisen? Ik begrijp dat de Europese richting per 1 november bekend is geworden en dat verzekeraars met ingang van februari volgend jaar met de nieuwe UFR moeten gaan werken. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de impact van een divergerend regime voor de pensioenfondsen en de verzekeraars?

Het nieuwe ftk regelt dat pensioenfondsen een herstelplan moeten maken indien het fonds niet beschikt over het vereiste eigen vermogen. Het plan moet aangeven op welke manier het fonds binnen maximaal tien jaar weer kan beschikken over het vereiste vermogen. Ook hier geldt een spreidingsperiode. Het vereiste eigen vermogen wordt opgehoogd naar bijna 27%. Kan de staatssecretaris om en nabij aangeven hoeveel pensioenfondsen zich nu onder deze vermogenseis bevinden? Korten van de aanspraken is een ultimum remedium, zoals blijkt uit de memorie van toelichting. Kan de staatssecretaris in operationele termen verduidelijken wanneer dit laatste redmiddel in zicht komt? Welke garanties zijn er dat het hier inderdaad om een ultieme keuze gaat?

Dan kom ik bij het herstelplan zelf. De voorliggende teksten zijn op dit punt niet echt helder. Veel zal in latere en lagere regelgeving worden vastgelegd. Kan de staatssecretaris op hoofdlijnen schetsen wat de basisingrediënten van dit herstelplan zullen zijn en hoe het toezicht door DNB precies is belegd? Komt er een uniform format waaraan alle fondsen zich moeten houden?

De ChristenUnie-fractie heeft in het pensioendebat consequent de positie ingenomen dat de belangen van oudere en jongere generaties in balans moeten zijn. Intergenerationele solidariteit is een belangrijk goed en dient de basis te zijn van een duurzaam pensioenstelsel. Ook het voorliggende wetsvoorstel wordt door mijn fractie op dit punt gewogen. De cijfermatige doorrekening van het CPB laat zien dat het wetsvoorstel op dit punt redelijk op orde is. De generatie-effecten van de aanscherping van het ftk zijn per saldo beperkt. De nieuwe systematiek van het herstelplan vermindert het risico op forse kortingen voor de huidige generatie van gepensioneerden. Tegenvallers mogen immers over langere tijd worden uitgesmeerd. Jongere generaties profiteren van het feit dat er pas vanaf een dekkingsgraad van 110% geïndexeerd mag worden. Oudere generaties ontvangen dus minder snel indexatie of inhaalindexatie. Additionele doorrekeningen van alternatief beleid, gedaan op verzoek van de CDA-fractie in de Eerste en Tweede Kamer, waaronder het volledig inzetten van vermogenssurplus voor de inhaalindexatie, het verlagen van de drempel voor houdbare indexatie naar 105% en het niet-aanpassen van de UFR, laten wel generatie-effecten zien. Ik heb de heer Hoekstra daar zo-even echter niet over gehoord. Het voordeel voor gepensioneerden wordt weliswaar groter, maar het nettoprofijt voor jongere generaties wordt negatief. Mijn fractie is overigens blij dat de Tweede Kamer bijna unaniem een amendement van de ChristenUnie heeft aangenomen dat fondsen bij hogere dekkingsgraden meer bewegingsvrijheid biedt om gemiste indexatie of kortingen te compenseren. Dat is een goed signaal naar onze gepensioneerden.

Er zijn nogal wat onderwerpen die via latere regelgeving nader worden uitgewerkt. Het gaat daarbij wel om cruciale onderdelen van de wet. Ik noem alleen al het herstelplan indien het vereiste eigen vermogen onder de maat is, de haalbaarheidstoets op het verwachte pensioenresultaat en het "prudent person"-beginsel. Nu kunnen daar goede redenen voor zijn, maar tegelijkertijd belast dit ons totaaloordeel over dit wetsvoorstel. Mijn fractie wil graag van de staatssecretaris horen wat haar afwegingen hierbij waren en met welk tijdspad we rekening moeten houden. Dit is uiteraard ook voor de pensioenfondsen zelf een belangrijke kwestie.

Ik kom op twee voor mijn fractie cruciale vragen over de procesregie van de herziening van ons pensioensysteem. De afgelopen jaren hebben we ons in dit huis intensief bemoeid met deze herziening. Meerdere wetsvoorstellen passeerden de revue, waaronder de verhoging van de AOW-leeftijd, de aanscherping van de governance-eisen aan de fondsen en de bijstelling van het Witteveenkader. We zijn daarnaast in afwachting van het SER-advies rond een duurzaam pensioenstelsel en er komt een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd aan. Bovendien vindt er nog een nationale pensioendialoog plaats. Ook dit zal resulteren in nieuwe wetgeving. Dit alles bijeen betekent dat het pensioenbord overvol is. Dat leidt tot de nodige onrust en de nodige coördinatieopgaven. Veel burgers, zo ervaren wij, zien door de wetgevingsbomen het pensioenbos niet meer. Een scherpe en doortastende procesregie is nodig om de verschillende wetsvoorstellen op de juiste manier met elkaar te verbinden en het achterliggende verhaal over een toekomstbestendig en intergenerationeel rechtvaardig pensioenstelsel recht te doen. Kan de staatssecretaris met ons delen hoe het kabinet deze procesregie precies belegd heeft en hoe de verschillende wetsvoorstellen zich inhoudelijk maar ook gewoon operationeel tot elkaar verhouden? Is het beleid op dit wezenlijke punt op orde?

Mijn fractie heeft er moeite mee dat het hele wetgevingsproces eindigt met een visie op een toekomstbestendig pensioen en daar niet mee begint. Dat is toch de verkeerde volgorde. Verwacht de staatssecretaris überhaupt dat deze omvattende pensioenvisie nog deze kabinetsperiode in parlementaire behandeling komt? De ChristenUnie-fractie hecht aan zorgvuldigheid maar ook aan duidelijkheid. Wij manen het kabinet dan ook tot spoed. Met welke planning werkt de staatssecretaris nu?

De tweede vraag heeft met communicatie van doen. Een goede pensioenvoorziening is voor iedere Nederlander van vanzelfsprekend belang. Het gaat om een voorziening voor een levensfase waarin je niet gekweld wilt worden door financiële zorgen. Dat betekent dat veranderingen van het pensioenstelsel helder naar burgers gecommuniceerd moeten worden. Het grotere pensioenverhaal rond pensioenambities, collectiviteit en solidariteit tussen oud en jong moet daarin leidend zijn, ook om de verwachtingenkloof te dichten. In de afgelopen dagen was het opvallend hoe belangrijk de rol van psychologie is in het pensioendebat. Uiteindelijk gaat het om de juiste balans tussen pensioenambities en de zekerheid dat we deze ambities kunnen waarmaken. Mijn fractie hoort graag van de staatssecretaris wat haar beleid op dit punt is en welke middelen daarvoor worden uitgetrokken. Uiteraard hebben ook de pensioenfondsen zelf hierin verantwoordelijkheid. Begrijpt mijn fractie goed dat er op het punt van de communicatie aparte wetgeving is voorzien? Zo ja, wat moeten we ons daarbij voorstellen?

Ik sluit af. De ChristenUnie-fractie kan zich vinden in de diagnose van dit wetsvoorstel dat demografische en financiële ontwikkelingen moeten leiden tot aanscherping van het ftk, tot het gespreid verwerken van abrupte schokken in ons pensioenstelsel en tot een betere absorptie van mee- en tegenvallers. Het wetsvoorstel kent geen evaluatiebepaling. Gezien het grote belang van de nieuwe spelregels voor de pensioenfondsen, voor een goed pensioen voor de huidige en toekomstige generatie van gepensioneerden en voor de intergenerationele rechtvaardigheid, verzoekt mijn fractie om een degelijke en brede evaluatie van dit wetsvoorstel. Kan de staatssecretaris die toezeggen? Financiële dijkbewaking blijft geboden in het pensioendossier. Zoveel is duidelijk. Wel roept het wetsvoorstel een aantal fundamentele vragen op bij de leden van de ChristenUnie-fractie. Die hebben zowel betrekking op de inhoud van het wetsvoorstel als op de algehele procesregie. We zien uit naar de beantwoording van de vragen.

De heer Nagel i (50PLUS):

IK heb twee vragen aan de heer Ester. Ik heb hem zonet horen zeggen dat de nationale pensioenpot ruim 1.000 miljard bevat. Kent hij het echte, reële getal op dit moment?

De heer Ester (ChristenUnie):

Wilt u mij een examen afnemen? Dat mag, maar ik heb het idee dat u het getal zelf weet. Vertelt u het rustig.

De heer Nagel (50PLUS):

U had dat ook kunnen weten, want het is meegedeeld op de deskundigenbijeenkomst van 18 november door de heer Sluimers. Het is 1.362 miljard.

Mijn tweede vraag is: weet u wat het zeven jaar geleden, voor de crisis, was?

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik ga hier niet aan examens doen. Ik neem examens af in mijn normale leven. Ik ga me er niet aan onderwerpen.

De heer Nagel (50PLUS):

Nee, dat heeft niets …

De heer Ester (ChristenUnie):

Zal ik u eens een conclusie voorhouden die veel interessanter is? Het gaat er niet om hoeveel er in de pot zit. Die pot is goed gevuld. Die pot is wellicht nog nooit zo goed gevuld geweest. Tegelijkertijd zijn de aanspraken op die pot ook nog nooit zo groot geweest. Je moet het dus altijd in combinatie met elkaar zien. Je moet niet alleen naar de ene kant van de balans kijken maar ook naar de andere kant.

De heer Nagel (50PLUS):

Nee, mijnheer Ester. Zo makkelijk komt u niet weg. U kent de feiten niet. Als in zeven jaar tijd het vermogen is gestegen van 727 miljard naar 1.361 miljard, is er geen sprake van dat de pensioenfondsen in moeilijkheden zijn of niet zouden kunnen indexeren. U hebt uit de Bijbelse historie geput door te zeggen: in de vette jaren wordt er gespaard voor de magere jaren. Maar in de vette jaren werd er ook wel doorgegeten.