Plenair Thissen bij behandeling Wet maatschappelijke ondersteuning 2015



Verslag van de vergadering van 7 juli 2014 (2013/2014 nr. 37)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.08 uur


De heer Thissen i (GroenLinks):

Voorzitter. Als we met de blik van de cynicus kijken naar de beweging van de modernisering van de AWBZ en het uitbreiden van de Wmo, dan zou je kunnen beweren dat deze grootschalige decentralisatie enkel is ingegeven vanuit het beteugelen van de rijksfinanciën, door bezuinigingsdrift en het dichtschroeien van de onwenselijkheid van open einden op de diverse rijksbegrotingsposten. Die open einden zijn ontstaan omdat burgers in ons land recht op zorg hebben en recht op kwaliteit van zorg. Het penningmeesterdenken is definitief in Den Haag aan land gekomen en het rentmeesterschap is enkel nog waarneembaar in het ideologische verhaal dat het verkopen van deze dominante financiële versoberingsoperatie moet vergemakkelijken om voldoende politieke steun te verkrijgen. De dominante redenering achter de decentralisaties in dit onderhavige wetsvoorstel, dat onderdeel is van de modernisering van de AWBZ, is een financiële en geen op hervorming gerichte, op transformatie van de overheid, de samenleving en de mentaliteit van burgers, bestuurders en professionals. De rechten van burgers werden aanvankelijk veranderd in een compensatieplicht voor de gemeenten en nu in een voorzieningenplicht. Op rijksbegrotingsniveau zijn de open einden weg en op 403 plaatsen in ons land zijn ze en gaan ze ontstaan. Maar dat is de kijk van de cynicus. Deze kijk past de fractie van GroenLinks niet.

Na een eerste behandeling van de Wmo in 2006 komt de staatssecretaris nu met een forse uitbreiding van de taken en verantwoordelijkheden voor gemeenten om mensen die in hun dagelijks leven niet helemaal meer zonder ondersteuning, hulp, hulpmiddelen, bescherming en begeleiding kunnen, collectief gefinancierd namens ons allemaal, van dienst te zijn opdat ze kunnen meedoen naar vermogen. In welk vertoog staat dit wetsvoorstel? Na de Tweede Wereldoorlog is in ons land de verzorgingsstaat opgebouwd met een stevige rol voor de overheid, zowel rijk als provincie en gemeente, altijd in combinatie met het particulier initiatief. Weg van de willekeur, weg van de charitas. Daarvoor in de plaats rechten en kwaliteit van uitvoering van die rechten. Het paste bij een land dat zich heropbouwde, gericht op een nieuwe toekomst met een gunstige economisch tij. Het brede domein van de zorg professionaliseerde bovendien in rap tempo onder invloed van grote ontwikkelingen in sociologie en maatschappelijke studies. Burgers eisten, zich sterk emanciperend, medezeggenschap en democratisering op van de overheid en van de overheidsinstellingen. Een vooroorlogse samenleving met willekeurige solidariteit en van liefdadigheid afhangend omzien naar elkaar transformeerde na de Tweede Wereldoorlog in een verstatelijkte verzorgingsstaat met welhaast voor ieder probleem een professionele oplossing via allerhande professionele instellingen. Er ontstond in een vrij korte tijd een enorm apparaat dat het gevaar in zich had in zijn tegendeel te gaan verkeren. Vanaf de jaren tachtig is vanwege de economische crisis, ook toen, voortdurend getracht die uitdijing vooral vanwege de kosten te beteugelen en ook nu wordt daar weer een forse poging toe gedaan.

Voortdurend is getracht de beteugeling langs de weg van de toegang tot de voorzieningen, de hoogte en de duur van de voorzieningen te bereiken. Dat heeft, hoe weerbarstig, de instituties nog zwaarder gemaakt met meer bureaucratie, meer controle en controle op controle, afstandelijkheid en gebrek aan samenhang vanwege systeemperversiteiten. Je kunt zeggen: mensen zijn door de verzorgingsstaat doordat er voor ieder probleem een professionele oplossing klaarstond, gewend geraakt aan voorzieningen. Je kunt ook zeggen: ze zijn inmiddels ook murw geraakt in hoe het systeem nu is. Instituties waar de systeemlogica, de bezuinigingslogica vaak leidender is dan de vraag wat mensen nodig hebben. Grofweg zijn er volgens GroenLinks twee problemen aan te wijzen.

Ten eerste. Mensen stonden niet meer centraal, laat staan hun leefwereld, hun vraag, hun zorgbehoefte. Integendeel. De vervreemding, ontevredenheid en verongelijktheid groeiden evenals de onzekerheid van mensen op het moment dat er weer eens gemorreld werd aan toegang, duur, frequentie of hoogte van talrijke voorzieningen. Mensen gingen de overheid als afwezig voelen en zien. Ik noem dit de ontpersoonlijking van de relatie tussen overheid en burger. Ten tweede. Er zijn veel kosten met dit systeem gemoeid waarbij het overigens altijd een politieke vraag is of die kosten te hoog zijn maar waarbij het wel altijd goed is te bekijken of geld doelmatig besteed wordt en of daarin besparingen mogelijk zijn. Dat er fundamentele veranderingen nodig zijn, is voor GroenLinks geen vraag meer. Volgens GroenLinks zijn er twee dingen nodig.

Ten eerste ontinstitutionalisering, het afbreken van de bureaucratie om de bureaucratie, het afbreken van de op wantrouwen gebaseerde systemen waarin veel te veel geld en energie gaat naar management en controlesystemen en waarbij er weer ruimte komt voor professionals om zich te manifesteren in de leefwereld van burgers, de ontwikkeling van professionele presentie en nabijheid. Niemand die kiest voor zorg en sociaal werk, droomt van urenregistraties. Die mensen dromen van mensen.

Ten tweede: burgerkracht. Instituties openen zich voor burgers, ontdoen zich van hun leveranciersmonopolie en herontwerpen hun professionele dienstbaarheid. Zij stellen zich weer open voor de oplossingen die mensen zelf aandragen. De leefwereld van mensen wordt als het ware de spreekkamer waar de professional de burger, de mens, ontmoet.

In het wetsvoorstel ontbreekt het aan een grondige analyse van wat de hervormingen van de afgelopen 25 jaar hebben opgeleverd. Ik vraag het de staatssecretaris. Wat zijn de lessen? Waarom is het nuttig om opnieuw aan de knoppen van de toegang, de hoogte en de duur te gaan zitten? De staatssecretaris zal zeggen: dat doe ik niet. Maar met zulke zware bezuinigingen hoef je niet lang na te denken over het enige wat gemeenten kunnen doen. Wat is volgens de staatssecretaris nu precies de oorzaak van het zo uit de pan rijzen van de kosten van de AWBZ? Waarop baseert hij het geloof en het vertrouwen dat er met dit wetsvoorstel het enige juiste antwoord gegeven wordt om dat probleem te tackelen?

Historicus Maarten Hageman stelt in zijn essay Zelfredzaamheid enige optimistische observaties over een ongemakkelijk onderwerp: de ontwikkeling van het begrip "zelfredzaamheid". Sinds de negentiende eeuw ziet hij ruwweg twee denkrichtingen. De eerste benadrukt eenieders individuele verantwoordelijkheid. Zorg en hulp zouden tot de verkeerde prikkels leiden en mensen bevestigen in een apathische afhankelijkheidsrelatie. Dit wetsvoorstel hamert, zoals alle decentralisaties, sterk op onze eigen verantwoordelijkheid. Maar het getuigt van verantwoordelijkheid van een overheid als die vrij plotseling zegt: eerst hadden we een systeem waarin we u aanmoedigden om zoveel mogelijk professionele hulp in te schakelen; nu vinden we dat niet meer goed. Dat zorgt voor veel onduidelijkheid en een veelheid aan veranderingen die dezelfde gevolgen hebben, namelijk apathie en chaos, waarbij in feite niemand meer weet waar hij het moet zoeken en er nauwelijks nog regie te voeren is.

GroenLinks pleit er dan ook hartstochtelijk voor om mensen, burgers, professionals en gemeenten meer tijd te geven. Zij bedoelt dat niet in de zin van uitstel. Zij pleit ook voor meer ruimte, en vooral meer financiële ruimte om de transities zorgvuldig te laten verlopen. Dat leidt ertoe dat iedereen het gevoel heeft controle te hebben over de situatie. Die controle is samen met autonomie en verbondenheid essentieel om gemotiveerd te blijven en samen de noodzakelijke ontwikkelingen in het sociale domein te kunnen meemaken. Wat vindt de regering hiervan? Hoe zorgt zij ervoor dat alle betrokkenen gemotiveerd blijven en de schouders eronder blijven zetten?

De tweede hoofdstroming die Hageman beschrijft, is een meer sociale en meer reële. Niet iedereen heeft gelijke kansen en mogelijkheden, en dat vraagt om ondersteuning, begeleiding en hulp. Zolang die ondersteuning niet gegarandeerd is voor hen die dat nodig hebben, is voorliggend wetsvoorstel door ons niet te steunen. Wij geloven niet dat het voor de oplossing van de huidige problemen nodig is om die garantie overboord te gooien. Deelt de staatssecretaris deze analyse?

De overheid, zowel Rijk als gemeenten, heeft zich te houden aan internationale verdragen waarin wij ons onder meer verplichten om voorzieningen aan te bieden aan mensen met een beperking. Ik noem verder het Kinderrechtenverdrag, het Verdrag van Istanbul tegen huiselijk geweld en het VN-Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Uit dergelijke verdragen vloeien aanspraken van burgers voort, klachtrecht ook, waarmee mensen hun individuele aanspraak kunnen opeisen. Waaruit blijkt dat de regering zich bewust is van haar systeemverantwoordelijkheid? Waaruit blijkt de sturing op dit punt? Deelt de regering de opvatting dat ondersteuning, waar nodig, gegarandeerd moet worden? Hoe gaat zij dit, meer dan in het huidige wetsvoorstel het geval is, organiseren? Kan de staatssecretaris in dit verband aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie-Strik, die is ingediend en aangenomen tijdens een debat over de rechtsstatelijkheid, waarin de regering wordt opgeroepen om de protocollen bij de zojuist genoemde verdragen te ratificeren? In het kader van de regie van de burger zijn deze verdragen zeer behulpzaam om die regie mogelijk te maken. Is de regering dit met ons eens?

Ik kom te spreken over wensdenken. In de stemverklaring die ik vorige week namens onze GroenLinksfractie aflegde over de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en de Participatiewet, sprak ik al over het wensdenken van de regering. Je formuleert waar je op uit wilt komen, maar het pakket maatregelen dat eronder ligt, wijst op een heel andere uitkomst. Een grondige analyse van problemen, maatregelen en uitkomsten ontbreekt. Wat rest, is hoop. Dat noem ik wensdenken. Dat is denken dat geformuleerde doelen gehaald zullen worden, terwijl ook tijdens dit debat van regeringspartij tot oppositie grote zorgen zullen worden geuit.

GroenLinks noemt als grootste zorg de gevolgen voor de meest kwetsbare mensen. Ik citeer graag uit de column van onze voormalige collega Jos van der Lans in het tijdschrift Sociale Vraagstukken: "Een van de grootste problemen van de decentralisaties is dat ze een stevige impuls hebben gegeven tot een virusachtige vorm van wensdenken. Kort en goed komt dat neer op de gedachte dat we de gevolgen van de decentralisaties en de bezuinigingen kunnen trotseren als mensen minder een beroep doen op voorzieningen en meer gebruikmaken van de mogelijkheden en krachten die in hun omgeving of, algemener, in de samenleving liggen opgesloten. Sociale wijkteams moeten het vehikel worden om dit voor elkaar te krijgen. Problematisch hieraan is dat in de beleidsnota's hier iets als vanzelfsprekend wordt voorgesteld, terwijl het in feite om een werkelijkheid gaat die nog moet worden beproefd en die bovendien niet zonder risico's is. Dat is dus wensdenken. Zo is het naïef om op voorhand te denken dat deze aanpak goedkoper zal zijn. Uit ervaring weten we immers dat wie zorgprofessionals dichter bij mensen situeert, het beroep op hen zal doen vergroten. Er is dus een gerede kans dat sociale wijkteams binnen de kortste keren in hun werk dreigen om te komen, waardoor de druk op de tweede lijn eerder zal toenemen dan afnemen. Precies wat we niet willen. Daar komt bij dat mensen zodra professionals bij hen over de vloer komen juist niet hun netwerk inschakelen. Ze bouwen een vertrouwensband op met een professional, vooral omdat ze niet afhankelijk willen zijn van hun naasten. Ze doen juist een beroep op hulp om hen te ontlasten of om aan hen te ontsnappen." Graag wil ik hierop een reactie of een reflectie van de staatssecretaris.

Ik haal twee belangrijke doelen aan van het voorliggende wetsvoorstel. De regering stelt: "Mensen willen zo lang mogelijk thuis kunnen wonen, de regie op hun eigen leven behouden en niet eenzaam zijn."

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Ik luister zeer geboeid naar het betoog van collega Thissen. Toch kom ik er niet goed achter waar hij zelf heen wil. Ik dacht eerst dat zijn betoog een lofzang was op de klassieke verzorgingsstaat, totdat hij begon te spreken over verstatelijking en bureaucratie en hij zei dat de burger toch wel erg afhankelijk is geworden van instituties. Toen dacht ik: nu gaat hij een beweging maken naar de verantwoordelijkheid van burgers. Die woorden vielen ook en de heer Thissen sprak eveneens van zelfredzaamheid, maar toch kan er volgens hem geen enkele verandering in het systeem meer optreden. Dat terwijl hij voor de lange termijn zeker hervormingsgezind is. Hoe komen we dan bij het grote doel, waar hij blijkbaar ook achter staat, zonder op de korte termijn aan "ontstatelijking" te doen en de eigen verantwoordelijkheid van burgers te vergroten. De heer Thissen noemt die dingen wel, maar vervolgens wuift hij ze allemaal weer weg. Waar staat hij zelf in dit debat?

De heer Thissen (GroenLinks):

Volgens mij heb ik gezegd dat er fundamentele veranderingen nodig zijn, misschien zelfs met revolutionair elan. Misschien klinken die laatste woorden voor een fractievoorzitter van de ChristenUnie wat te radicaal en gaan zijn ogen dan automatisch dicht, maar wij zijn zeer voor het fundamenteel veranderen van de verzorgingsstaat. Wij zijn niet voor het afschaffen van de verzorgingsstaat. Dat heb ik uitvoerig namens GroenLinks naar voren gebracht bij de algemene politieke beschouwingen. Een participatiesamenleving kan niet zonder verzorgingsstaat. Daarbij is zelfs sprake van een voorwaardelijk verband, omdat een verzorgingsstaat mensen grond onder de voeten biedt om überhaupt mee te kunnen doen naar vermogen. Maar wij zijn niet voor een verzorgingsstaat die ertoe geleid heeft dat we een ongelofelijke explosie hebben gekregen van bureaucratie. De fractie van de PVV sprak zelfs van verspilling bij instellingen. Voor een deel klopt dat ook. Het geld voor de zorg is vaak in verkeerde dingen gaan zitten. Ik wil het weer graag bij de professionals en de leefwereld van mensen terugbrengen, uitgaande van de vraag wat mensen nodig hebben.

Die hervormingen worden echter op voorhand belast met immense bezuinigingen. Er is sprake van een doorontwikkeling van de verzorgingsstaat. Op bepaalde punten ben ik het van harte met staatssecretaris Martin van Rijn eens. Ik zou hem ook graag willen steunen, maar dat ik vertel ik wel aan het eind van mijn verhaal. We staan dus aan dezelfde kant om te veranderen en te hervormen. Het initiatief van mensen, het op zoek gaan naar nieuwe zekerheden, het op zoek gaan naar een nieuwe definitie van de relatie tussen overheid en burger worden echter zo verschrikkelijk belast door deze immense bezuinigingen dat wij ons hart vasthouden. Er kan vandaag best op het laatste moment weer een brief komen waarin staat dat er 75 miljoen extra komt voor de huishoudelijke hulp, maar dan zeg ik: geachte staatssecretaris, dat is mooi, maar dat is niet extra; het is minder minder. Daar gaat het om. Maar het blijft nog altijd 1,6 miljard en in de totaliteit van de zorg 5 miljard.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik ben er eigenlijk verbaasd over dat u die fundamentele veranderingen niet leest in dit voorstel, terwijl veel mensen dat wel doen. Ik denk dat dit wel degelijk een wet met visie is. Misschien zou ik zelfs wel meer revolutie kunnen steunen dan u in dit debat. Hoe kan dit nu zonder bezuinigingen? Ontstatelijking gaat immers gepaard met een terugtredende overheid, ook in financiële zin, juist om de ruimte te kunnen bieden voor een andere visie en een andere benadering, met minder instituties en minder bureaucratie?

De heer Thissen (GroenLinks):

De grote beweging die wij met deze regering zien, die gesteund wordt door de drie geliefde oppositiepartijen, is dat vooral de rijksbegroting moest kloppen in 2014, oplopend naar 2015, 2016 en 2017. Over de volle breedte van de rijksbegroting is bezien waar we geld zouden kunnen besparen. Zo werd er bijna 3 miljard bespaard op de Wet werk en bijstand en de Participatiewet. Zo wordt er bijna 5 miljard bespaard op de zorg. Dat heeft allemaal te maken met de directe mogelijkheden van mensen die door dezelfde regering worden aangesproken om meer naar eigen vermogen mee te doen. Die beweging vinden wij op zichzelf genomen van grote waarde en wij vinden het belangrijk dat mensen weer eigen verantwoordelijkheid nemen en meer zelfredzaam worden uit eigen kracht. Maar het is zo jammer dat die beweging op voorhand belast wordt met zo'n forse bezuiniging. Wij zijn ervan overtuigd dat wij, als wij dit proces in werking hadden gezet, over vier of vijf jaar hadden kunnen zien dat dit tot besparingen leidt. In Denemarken is gebleken dat het in het begin meer geld kost en dan pas tot besparingen leidt. Wij belasten op voorhand deze vernieuwende definitie van verzorgingsstaat en participatiesamenleving — die hebben wij ook al heel lang met 6 miljoen vrijwilligers, 3,5 miljoen mantelzorgers en vreselijk veel mensen die dag in, dag uit, gaan werken — en daarmee trappen wij een kasplantje eigenlijk al kapot. Dat vind ik doodzonde.

De heer Koffeman i (PvdD):

Collega Thissen begon zijn betoog met een schets van de visie van de cynicus. Hij zei: de cynicus zou zeggen dat het gewoon een platte bezuinigingsoperatie is, maar dat is niet mijn visie. Nu krijg ik het idee dat collega Kuiper u toch getriggerd heeft om naar de positie van de cynicus uit te wijken. Wat u nu zegt, is: het is gewoon een platte bezuinigingsoperatie, die wij niet kunnen steunen. Waar zit nu het verschil tussen het beeld van de cynicus, die niet bij uw visie past, en het beeld dat u nu schetst?

De heer Thissen (GroenLinks):

Een cynicus is eigenlijk de man die zegt: sinds Zalm is een openeindfinanciering op rijksniveau een gruwel in de ogen van de minister van Financiën in welk kabinet dan ook. Wij houden niet van openeindfinanciering op de rijksbegroting. Een openeindfinanciering is het gevolg van het feit dat mensen rechten hebben in een verzorgingsstaat, dat recht kunnen claimen en ook kwaliteit kunnen claimen. Dit betekent dat je wel een prognose kunt geven, maar dat je nooit precies kunt zeggen hoeveel geld ermee gemoeid is. Als je bedragen fixeert en deze naar de gemeente decentraliseert, kun je op voorhand op rijksniveau het bedrag vaststellen. Via een bepaalde verdeelsystematiek komt het vervolgens bij de gemeenten terecht. Dat hebben wij ook gezien met de Bijstandswet. Als de gemeenten worden geconfronteerd met voorzieningenplicht, compensatieplicht of recht op bijstand van mensen, krijgen zij te maken met een openeindfinanciering. Ik zou het te cynisch vinden om het alleen te zien als een financiële operatie. Dat is het niet. Het is ook een inhoudelijke operatie. Het is een veranderingsoperatie die wij met zijn allen moeten dragen; ook wij, 75 burgers, leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Je belast die operatie echter op voorhand ongelooflijk door er zo'n zwaar bezuinigingsbedrag aan te hangen. Dat vind ik gewoon doodzonde. Ik had oprecht deze staatssecretaris die hier namens de regering zit, graag willen steunen, omdat wij het inhoudelijk zo ontzettend met hem eens zijn.

In de tweede plaats beoogt de regering, de betrokkenheid van mensen bij elkaar te vergroten, zodat wij weer omzien naar elkaar. Ik kan er nog wel een paar dingen aan toevoegen die mensen belangrijk vinden. Mensen willen gezond zijn en gezond oud worden. Mensen willen betekenisvol werk en zij willen vooral hun leven lang werken en hun eigen loon verdienen. Zij willen de trots dat zij hun eigen loon verdienen, meemaken. Maar het gaat vandaag toch juist om mensen die zo graag tot hun dood thuis waren gebleven, ondanks hun beperkingen, aandoeningen et cetera, mensen wie het niet meer lukt om de volle regie te hebben, ondanks de betrokkenheid van familie en dierbaren? Biedt het wetsvoorstel van vandaag een antwoord op die situaties? Ik wil niet ziek worden, niemand wil ziek worden, en ik ben blij dat er ziekenhuizen zijn. Laten wij ook blij zijn dat er in de care ook voorzieningen zijn die uitkomst bieden als wat wij willen niet meer lukt. Het is aan ons om deze verdiensten van onze ouders in een veranderende wereld vast te houden en te borgen, zodat wij straks trots kunnen zijn op de samenleving die wij achterlaten aan onze kinderen en kleinkinderen.

Op welk probleem is het wetsvoorstel een antwoord? Je kunt zeggen dat de gemeente nabijer is dan het Rijk. GroenLinks deelt die analyse, maar het probleem van de bureaucratie wordt hier niet mee opgelost. Je zegt hooguit: alsjeblieft 403 gemeenten, ga je tanden hierop maar stukbijten. Als het Rijk zijn controledrift niet weet te beteugelen, dan zal het zwaar weer worden voor die 403 gemeenten. Veel geld is gegaan naar te trotse bestuurders in de zorg met royale salarissen en bonussen, of is opgegaan aan in wantrouwen gedrenkte bureaucratie. Voor elk ingevuld registratieformulier is weer iemand anders nodig om het formulier te controleren en te verwerken. Sterker nog, wij hebben er een gewoonte van gemaakt dat dergelijke formulieren over meerdere schijven gaan. Vandaag hebben wij het niet over bureaucratische rompslomp van efficiënte marktgestuurde zorgverzekeraars. Daar gaat het hooguit zijdelings over. De zorgverzekeraars zijn essentiële samenwerkingspartners van gemeenten in het aanbieden van een sluitend zorgsysteem. Bij veel gemeenten is het helaas niet anders. De administratieve last voor mensen met een pgb is vaak zo hoog, dat zij min of meer gedwongen worden om hulp te ontvangen van de gecontracteerde thuiszorgaanbieder.

In de enorme operatie van het overdragen van grote delen van de centrale verzorgingsstaat aan de lokale overheid en de burgers, gaat het erom dat de lokale overheid krachtiger wordt in haar uitvoeringscapaciteit en democratie. Wij moeten willen uitgaan van burgerkracht ofwel ruimte voor burgers. Er zijn drie typen burgerkracht. Ten eerste kun je de netwerken van de burgers centraal stellen, de eigenkrachtcentrales. Ten tweede kun je de burger benaderen als coprofessional. Ten derde kun je de burger eigenaar maken van publieke taken en verantwoordelijkheden. Decentraliseren is op deze wijze te typeren als lokaliseren. Het is onze morele plicht om elkaar in staat te stellen optimaal te functioneren op het gewenste niveau, dat past bij onze mogelijkheden. Daarbij past een overheid die mensen ondersteunt en faciliteert en geen overheid of overheidsgerelateerde organisaties die het mensen moeilijker maakt om zelfredzaam te zijn en eigen regie te voeren. Het gebrek aan professionele ruimte voor uitvoerende zorgverleners om in nauw overleg met cliënten optimale resultaten te boeken is daarom zorgwekkend.

Had niet juist de beweging van de Wmo 2015 niet moeten leiden tot meer ruimte voor cliënten en uitvoerende zorgverleners? Het gaat nu toch om de eigen kracht van burgers? Wat verandert er door dit wetsvoorstel in de huidige verbureaucratiseerde praktijk, dat burgers die verantwoordelijkheid kunnen waarmaken? Hoe ziet de staatssecretaris in dit licht de enorme ontslaggolf bij de zorgaanbieders? Het gaat om 50.000 mensen, zo las ik in de laatste brief die wij hebben ontvangen. Het huidige wetsvoorstel lijkt eerder te veroorzaken dat bestaande zorgstructuren sterk versoberd worden, dan dat het wezenlijk bijdraagt aan de verbetering van de ondersteuning van burgers. De doelstellingen van het wetsvoorstel zijn fraai, maar ze strooien zand in de ogen van hen die willen weten welke consequenties de wet in de praktijk zal hebben.

Ik zet die consequenties nog even op een rijtje. Het wetsvoorstel gaat gepaard met een bezuiniging van ruim 5 miljard in de zorg, 1,6 miljard op de Wmo boven op de reeds doorgevoerde bezuinigingen in het sociale domein en naast de bezuinigingen die gepaard gaan met aanverwante wetten als de Jeugdwet en de Participatiewet. Hoe wenselijk samenwerking en zelfredzaamheid ook zijn, het is alleen mogelijk wanneer het wetsvoorstel veel meer dan nu het geval is gericht is op de kern van zorg en welzijn: uitvoerende professionals in samenspraak met burgers en hun sociale omgeving. Waarom kiest de regering ervoor om zorgprofessionals zo te confronteren met massale ontslagen, terwijl zij via de wet de continuïteit van zorg garandeert, alsmede het behoud van zorginfrastructuur?

Nederland is het meest geïnstitutionaliseerde land van Europa. In onze eerdere vragen en ook aan het begin van mijn betoog had ik het namens de fractie van GroenLinks over de verstatelijkte verzorgingsstaat met zijn geïnstitutionaliseerde uitvoeringsorganisaties, die geleid hebben tot een dominante systeemwereld waarin vragen en zorgbehoefte werden aangepast aan de mogelijkheden van het systeem in plaats van andersom. Het heeft geleid tot het ontpersoonlijken van de relatie overheid-burger. Het moet dus anders en dat vergt revolutionair elan. Daar heb je het weer, collega Kuiper. Wij pakken de verzorgingsstaat weer terug als burgers. Daarbij horen zelfbeheer, zelfsturing, zelforganisatie en right to challenge. Daarbij hoort ook dat burgers zich verenigen in zorgcorporaties. Daarbij hoort een overheid die faciliteert, ondersteunt en meebeweegt. In het essay "Rijk geschakeerd" van onze oud-collega Kim Putters van het SCP waarschuwt hij bijvoorbeeld dat de invloed van gemeenteraden, maatschappelijke organisaties en inwoners op het Wmo-beleid meer aandacht en versterking verdient, vooral omdat de meeste gemeenten en samenwerkingsverbanden de begeleiding en ondersteuning hebben belegd. Hij waarschuwt ook in de evaluatie van de huidige Wmo dat bepaalde doelgroepen — vooral mensen met psychische problemen, verslaafden, mensen in de OGGZ en de maatschappelijke vrouwenopvang — te weinig worden bereikt.

Er zijn zorgen over de aanwezige kennis over doelgroepen en mantelzorgers, over de deskundigheid om met burgers samen de beste voorziening te organiseren, over personele capaciteit en geld. Afsluitend stelt Putters dat het niet aangaat dat de overheid zich met het oog op de participatiesamenleving terugtrekt en het bij burgers neerlegt, maar dat juist een hoogwaardige overheid nodig is om dit te realiseren. Een overheid die niet van bovenaf plannen oplegt of het rekening houden met verschillen dichtregelt, maar een overheid die deskundigheid en capaciteit heeft om rechtvaardig verschil te maken. Dat is helemaal in lijn met ons verhaal bij de afgelopen algemene politieke beschouwingen en bij de behandeling van de WWB en de Participatiewet hier in dit huis. Graag hoor ik een reactie van de staatssecretaris op de zorgen van het Sociaal en Cultureel Planbureau.

Wat zeggen deze decentralisaties over de noodzaak van transformatie van de rijksoverheid in haar relatie met de lokale overheid? Het Rijk is systeem-, stelsel- en polis-verantwoordelijk. Kan de staatssecretaris concrete voorbeelden geven hoe hij dat gaat waarmaken? Verstaat de regering in alle vezels van Den Haag de kunst van het loslaten? Gaat de staatssecretaris werk maken van deregulering en van de vermindering van administratieve lasten voor de lokale overheid, maar ook voor de burgers en de professionele organisaties? Zo ja, waar blijkt dat dan concreet uit?

Als de lokale overheid, gecontroleerd door haar eigen rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiger in de gemeenteraad, veel sterker de sturende overheid in het sociale domein is en nog meer sturend gaat worden, waarbij ook nog een dringend appel gedaan wordt op de actieve opstelling van burgers, wat is er dan aan transformatie nodig bij de rijksoverheid en wellicht ook met betrekking tot onze rol, hier in de Staten-Generaal? Graag een reactie van de staatssecretaris, uiteraard niet op de laatste vraag, want die is voor ons zelf.

Het geld. Decentralisaties van rijkstaken naar gemeenten moeten worden ingezet in de allereerste en allerbelangrijkste plaats om maatschappelijke vraagstukken en problemen waar mensen, en daarmee ook de lokale bestuurders en professionals in de leefwereld van mensen, tegenaan lopen, op te lossen of te verbeteren. Ze moeten niet gebruikt worden om de begroting van het Rijk op orde te krijgen.

In eerdere debatten in deze Kamer hebben we de cocktail van decentraliseren en bezuinigen al levensgevaarlijk genoemd. Uit de meicirculaire blijkt dat voor de Wmo 2015, de Jeugdwet, de re-integratie, de sociale werkvoorziening en nieuwe groepenparticipatie met ingang van 2015 10,3 miljard gestort wordt in het Gemeentefonds. In eerdere debatten over de decentralisaties in het sociale domein is ons duidelijk geworden dat voor deze taken nu nog in de verschillende departementale begrotingen en die van de provincies en kleine 15 miljard beschikbaar is. Gemeenten moeten dus meer taken en verantwoordelijkheden gaan uitvoeren, anders en beter ook nog, tegen een derde minder geld. Klopt dit? Waar baseert de staatssecretaris het op dat dit daarmee ook kan?

Waaraan gaat nu de 5 miljard op die kennelijk overbodig is? Is dat dezelfde 5 miljard? Moeten we ze bij elkaar optellen? Graag uitleg. Want, zoals we de cijfers op pagina 3 van de memorie van antwoord lezen in het antwoord op onder andere de vragen van de VVD, begrijpen wij dat door de gemeenten van het huidige bedrag in de AWBZ-uitgaven van 27 miljard in totaal per 2015 — via de extra taken Wmo 2015, waarvoor 3,6 miljard beschikbaar is, en de inwerkingtreding van de Wet langdurige zorg, waarvoor 18,5 miljard wordt bestemd — bijna 5 miljard bezuinigen op de zorg en 1,6 miljard op de Wmo. Hoe verhoudt zich dat tot de 5 miljard van het Gemeentefonds?

Mevrouw Barth i (PvdA):

Mag ik de heer Thissen vragen hoe hij aan het bedrag van 1,6 miljard komt? Ik heb de stukken ook gelezen en er zit inderdaad een bezuiniging op de Wmo, dat kan niemand ontkennen, maar in de stukken staat geen ander bedrag dan 1,2 miljard.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik zoek dat na. Het kan zijn dat het bedrag uit een eerder stuk komt. Ik dacht dat het 1,6 miljard is. Maar goed, 1,2 miljard of 1,6 miljard, dat scheelt 400 miljoen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb het niet in mijn achterzak zitten!

De heer Thissen (GroenLinks):

Nee, ik mag hopen dat u dat niet hebt! Ik heb ergens 1,6 miljard geprikt en dat heb ik in mijn tekst gezet. Ik zal opzoeken waar ik dat vandaan heb gehaald. Als u gelijk hebt, dan geef ik dat ruiterlijk toe. Als ik gelijk heb, dan doet u hetzelfde naar mij toe. Neem ik aan; zo ken ik u tenminste.

Het framen van de coalitiepartijen en de geliefde oppositie is tot kunst verheven, want sinds het begrotingsakkoord horen we dat er meer geld beschikbaar is voor de gemeenten. Mystificerend taalgebruik. Het enige juiste is dat er minder wordt bezuinigd dan aanvankelijk door de regering was voorgesteld. Zo was de korting op de huishoudelijke hulp aanvankelijk 75% van het bestaande budget en via 40% nu in totaal 32%. Dat is nog altijd een bezuiniging op de huishoudelijke hulp van een derde van het aanvankelijke budget, en dat is fors. Hoe mooi jullie het ook kleuren, er wordt fors bezuinigd. Daarmee worden het succes van de decentralisatie en vooral de noodzakelijke transformatie ernstig onder druk gezet.

Ik rond af, mevrouw de voorzitter. De civil society wordt heruitgevonden. In het vorige debat over de Wmo, in 2006, toen nog met staatssecretaris Ross-van Dorp, sprak ik namens de fractie van GroenLinks uit dat het wonderlijk was dat we blijkbaar weer met een groot en breed politiek draagvlak geloven in de maakbare samenleving. Om met Herman Verhagen te spreken: we leven niet in een tijdperk van veranderingen, maar we leven in een verandering van een tijdperk. Wat had GroenLinks dit wetsvoorstel graag gesteund. Ik begon mijn betoog met de kijk van de cynicus, maar ik wil niet als cynicus eindigen. De leden van mijn fractie denken dat er gerede aanleidingen zijn om het terrein van de Wmo te hervormen. Wij zijn voor de verandering van de centraal aangestuurde verzorgingsstaat naar de lokalisering bij mensen en gemeenten. Wij zijn voor de beweging van Rijk naar wijk. Wij pleiten voor de transformatie van de systeemwereld van de verzorgingsstaat naar de leefwereld van mensen en de verzorgingsstad. Wij pleiten ervoor dat professionals weer nabij mensen kunnen zijn; erop afgaan in plaats van er vandaan. Wij zijn er zó voor dat mensen worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid, maar niet zomaar, en altijd vanuit de vraag wat ze nodig hebben om te kunnen worden wie ze willen en kunnen zijn. Wij pleiten zó voor de uitrukmentaliteit van de professionele uitvoerders als mensen ze nodig hebben. Wij pleiten er zó voor dat burgers die zorg nodig hebben niet meer verdwalen in labyrinten van ontmoediging en complexen van indicaties, contra-indicaties en wachttijden.

Dat al, en al dat, vergt een cultuurverandering, een attitudeverandering van zowel politici, bestuurders, professionals en maatschappelijke partners als gemeenten. Dat vergt moed en experimenteerlef. Dat vergt loslaten en echt luisteren naar wat mensen nodig hebben. Behalve de overheveling van verantwoordelijkheden naar de lokale overheid onder inhouding van heel veel geld, doet dit wetsvoorstel niets aan al die nadere pleidooien, waarin volgens ons de crux zit. Daarin zit zoveel meer de crux dan te denken dat we problemen oplossen door het moeilijker maken van de toegang tot voorzieningen door gemeenten heel veel minder geld te geven. Ik ben geen cynicus, maar wel een realistisch idealist met dromen voor ogen: een solidaire, humane samenleving die omziet naar wie kwetsbaar is, met een overheid die grond biedt onder de voeten voor iedereen die naar vermogen mee wil doen.

Er is ook geld nodig om dat de eerste jaren in te leven, te implementeren en te oefenen, om te kunnen vallen en opstaan. Op voorhand wordt dit echter allemaal bedolven onder de zware last van bezuinigen. Daarom houden wij ons hart vast. Daarom kunnen wij het niet steunen. Wat is dat toch verschrikkelijk jammer!

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Nog één keer. Ik roep de heer Thissen op om toch wat meer te geloven in zijn eigen woorden: loslaten, de leefwereld centraal stellen, geloven in de burgerkracht van deze samenleving. Waarom doet u dat nu niet, mijnheer Thissen? U valt elke keer weer terug op de overheid die weer dingen moet doen. Ik vind het zo inconsequent. Als u echt gelooft in uw eigen woorden en in de kracht van de samenleving, dan zou dat ook weleens kunnen betekenen dat de overheid, ook in financiële zin, een minder grote last op zich hoeft te nemen dan in het verleden.

De heer Thissen (GroenLinks):

Collega Kuiper, wij zijn hier geen kerkgenootschap. Ik ben hier niet neergezet om te geloven.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter, ik vraag naar de politieke overtuiging van de heer Thissen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik ben hier niet om geloof uit te spreken. Ik ben hier om te kijken of de maatregelen die deze regering voorstelt, de samenleving zodanig activerend en humaan inrichten dat meer mensen, ondanks hun chronische ziekte of beperking, naar vermogen kunnen meedoen. Ik ben ervan overtuigd dat het inhoudelijk gaat werken. Ik heb dat ook gezien, met eigen waarneming, op de diverse plekken waar ik gewerkt heb: als coördinator van een leerwerkproject voor zorgkinderen, als wethouder in mijn stad, acht jaar lang, als voorzitter van Divosa en nu in mijn huidige functies, zowel hier als in mijn functie als directeur van het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten.

Ik kom heel veel krachtige initiatieven tegen, maar ik kom ook heel veel onzekerheid tegen. Ik kom ook heel vaak tegen dat mensen denken: we schaffen op voorhand de infrastructuur van de sociale werkvoorziening af, we schaffen op voorhand de toegang tot de Wajong af. We hebben hier in de Staten-Generaal een geloof dat als de sociale infrastructuur wordt afgebroken, mensen desondanks in een normale, reguliere setting kunnen meedoen. We leggen de rekening voor andere zorg bij de meest kwetsbare mensen, terwijl het Sociaal en Cultureel Planbureau in zijn evaluatie van de Wmo nu al zegt: de doelgroepen worden het lastigste bereikt. Er wordt nog meer bezuinigd. Mijn grote angst, mijn grote zorg is of de meest kwetsbare mensen naar vermogen kunnen meedoen. We hopen beiden hartstochtelijk dat dat zal gebeuren, maar de kost gaat voor de baat uit. Dat is onze stelling: deze hele operatie op alle terreinen in het sociaal domein wordt op voorhand belast met molenstenen van zeer ernstige bezuinigingen. Daarom denken wij dat het ten koste gaat van de mensen voor wie we in een beschaafd land in eerste instantie een betrouwbaar schild moeten zijn.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

In de politieke overtuiging zouden we nog weleens heel dicht bij elkaar kunnen uitkomen, maar in de manier waarop we dit gaan doen, zouden we weleens heel erg kunnen verschillen. Ik maak mij ook zorgen over kwetsbare groepen, maar dat wil helemaal niet zeggen dat we over de brede linie niets anders kunnen doen en niet kunnen hervormen.