Plenair Elzinga bij voortzetting behandeling Participatiewet en Wet werk en bijstand



Verslag van de vergadering van 24 juni 2014 (2013/2014 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.29 uur


De heer Elzinga i (SP):

Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden. Er kwam helemaal in het begin van de beantwoording zelfs antwoord op een vraag die ik niet heb gesteld. Van de antwoorden op de vragen die ik wel heb gesteld is wat mij betreft een aantal de winst van dit debat, terwijl een aantal antwoorden zeer onbevredigend was. Ik zal de punten die ik in eerste termijn heb genoemd — het waren dertien concrete zorgpunten — deels doorlopen, als ze nog niet beantwoord zijn. Ik begon mijn eerste termijn met een algemene politiek-inhoudelijke beschouwing, waarop ik aan het eind nog even terugkom.

Een van de punten die ik noemde, betrof de zorgplicht, die geschrapt wordt uit de WSW, wat het risico inhoudt dat de mensen die nu een SW-dienstverband hebben, niet hun huidige rechten en plichten behouden, terwijl dat wel was toegezegd. We hebben daarover ook bij interruptie een paar keer gesproken. Ik vind de morele verplichting van de gemeenten die we als antwoord kregen mooi, maar niet stevig genoeg verankerd. Ik leg de Kamer daarom de volgende motie voor.

De voorzitter:

Door de leden Elzinga, Ester, Thissen, Reuten en De Lange wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gezien het feit dat de WSW en de thans geldende rechten voor het huidige bestand werknemers met een WSW-dienstverband behouden blijven;

van mening dat het schrappen van de "zorgplicht" uit de WSW afbreuk doet aan het behoud van de thans geldende rechten van deze groep;

verzoekt de regering, deze "zorgplicht" in de WSW voor de mensen die op 31 december 2014 in de WSW werkzaam zijn op basis van een WSW-dienstbetrekking te herstellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter I (33161).

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Een volgend punt van zorg had ook betrekking op de WSW en op het zittende bestand. Dat zijn de arbeidsvoorwaarden en de pensioenvoorwaarden van de huidige mensen met een WSW-dienstverband. Daarover hebben wij bij interruptie geconcludeerd dat het uiteindelijk de verantwoordelijkheid van het parlement — het budgetrecht van het parlement — in samenspraak met de regering is om ervoor te zorgen dat er voldoende geld is voor voldoende arbeidsvoorwaarden. Ik reken er dan ook op dat, als de colleges van B en W straks constateren dat er onvoldoende geld is, zij bij ons aankloppen en dat wij dat vervolgens recht kunnen zetten.

Een ander punt waarop ik nog even terug wil komen, is helaas ronduit teleurstellend: de mensen die nu nog een beroep kunnen doen op de Wajong, de jonggehandicapten die geen duurzame arbeidswaarde hebben, moeten straks een beroep doen op de WWB. Volgens mijn fractie is dat meer dan alleen een forse materiële achteruitgang. Het is het terugdraaien van een belangrijke emancipatievoorwaarde. Ik heb daar nog geen reactie op gekregen. Ik constateer wel dat ik het juist zie dat dat de consequentie is van deze bezuinigingsoperatie.

Een ander punt betreft de arbeidsgehandicapten volgens het oud- of midden-arbeidsongeschiktheidscriterium. Daarvan moeten we ook concluderen dat de mensen die de vorige keer zwart op wit te lezen hebben gekregen dat ze niet opnieuw herkeurd zouden worden, met deze operatie wel herkeurd worden volgens het nieuwe Schattingsbesluit. Ik vrees dat de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel daarbij in het geding zijn. Dat betreuren wij zeer.

Wat het medisch urencriterium en de studietoelage betreft, ben ik daarentegen erg blij met de toezegging van de staatssecretaris dat ook deze groep, de mensen die niet het minimumloon kunnen verdienen vanwege beperkingen in het medisch urencriterium, maar die wel het minimumloon op uurbasis kunnen halen, toch in aanmerking zal gaan komen voor de studietoelage. Ik begrijp dat daarop in tweede termijn wat gedetailleerder zal worden teruggekomen.

Ik kom te spreken over de voorbereiding van de Wajong-doelgroep op de nieuwe situatie en op wat er precies gebeurt in de periode tussen 10 september en 1 januari, waarmee de Wajong de facto op slot gaat omdat een uitkering voor de oude situatie daarvoor moet zijn aangevraagd. Ook daarop zou in tweede termijn nog teruggekomen worden. Daar zal ik zeer aandachtig naar luisteren.

Ook voor mijn fractie geldt dat we hopen dat van uitstel van de mantelzorgboete afstel komt. Ik ben blij met de toezegging dat de onvolledige AOW, AOW'ers met AIO, wordt meegenomen in het onderzoek. Ik vraag nog even de bevestiging of dit betekent dat er in dat tussenliggende jaar ook voor deze groep uitstel geldt, met andere woorden dat de kostendelersnorm voor mensen met AOW en AIO niet van toepassing is.

Verder wil ik net als andere fracties — de heer Ester van de ChristenUnie verwees er al naar — dat we hier expliciet nog te spreken komen over het Koninklijk Besluit voordat het geslagen wordt. Voor het geval dat die toezegging er niet komt, heb ik een motie voorbereid.

De voorzitter:

Door de leden Elzinga, Thissen, Reuten, De Lange en Vos wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gezien de grote maatschappelijke verontwaardiging over de "mantelzorgboete";

gezien de vele inhoudelijke commentaren op de kostendelersnorm in de AOW;

gehoord de brede wens van deze Kamer om de mogelijke invoering van de kostendelersnorm in de AOW op een latere datum te beoordelen aan de hand van toegezegd onderzoek naar mantelzorgarrangementen;

overwegende dat de invoeringsdatum van de kostendelersnorm in de AOW per Koninklijk Besluit geregeld zal worden;

verzoekt de regering, dat Koninklijk Besluit pas te slaan na uitdrukkelijke instemming van deze Kamer op een later moment,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter J (33161).

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Ik ben blij met de toezegging dat de staatssecretaris de verplichting van gemeenten om in de uitvoering van de Participatiewet nadrukkelijk het VN-Gehandicaptenverdrag voor ogen te houden, heel helder zal communiceren met de gemeenten.

Ik kom nog even terug op mijn meer algemene politieke inleiding, waar ik ook een reactie op kreeg, hoewel ik daarin geen vraag heb gesteld. De staatssecretaris ging vrij uitgebreid in op het verschil tussen de Wet werken naar vermogen en de Participatiewet. In eerste termijn had ik al geconstateerd dat er een aantal verschillen zijn, ook positieve verschillen, waarbij het sociaal akkoord tussen werkgevers en werknemers en de overheid het belangrijkste verschil is. De belangrijkste overeenkomst, waarop ik de staatssecretaris aansprak omdat dit punt aan de orde was toen wij samen demonstreerden op het Malieveld, is dat de bezuiniging van 1,95 miljard nog groter is dan de bezuiniging die voor de Wet werken naar vermogen gepland stond. De heer Thissen refereerde daar net nog aan. Die bezuiniging staat helaas nog overeind ondanks de oproep van partijleider Samsom van de PvdA dat die bezuiniging absoluut van tafel zou gaan als de Partij van de Arbeid het voor het zeggen zou krijgen.

Mijn eerste zorgpunt was dat ik vrees dat succes is uitgesloten op het moment dat de decentralisatie in deze Participatiewet, die vergezeld gaat met zo veel bezuinigingen, op zo'n korte termijn moet worden gerealiseerd. Ik vrees dat het niet gaat lukken. Daarom heb ik nog een laatste motie.

De voorzitter:

Door de leden Elzinga, Thissen, Reuten, De Lange en Vos wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gezien de aard, omvang en intensiteit van de decentralisatie van beleid die de invoering van de Participatiewet met zich meebrengt;

gehoord de waarschuwing van de voorzitter van Divosa dat door de omvang van de bezuinigingen gemeenten een aanzienlijk financieel risico lopen en dat het maatschappelijk risico nog belangrijker is;

gehoord de waarschuwing van de directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau voor de snelheid waarmee de decentralisaties worden doorgevoerd en de forse bezuiniging, waardoor het gevaar bestaat dat de lokale overheden de nieuwe taken onvoldoende kunnen oppakken;

gehoord de waarschuwing van de Algemene Rekenkamer over de brede twijfel over de haalbaarheid van de uitvoering per 1 januari 2015;

overwegende dat de omvang van de bezuinigingen een optimale uitvoering van de decentralisatie bedreigen;

verzoekt de regering, de invoering van de Participatiewet voorlopig nog niet te belasten met een taakstellende bezuiniging en de omvang van de bezuiniging te laten afhangen van het succes van de gedecentraliseerde uitvoering van de Participatiewet,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter K (33161).