Plenair Vlietstra bij behandeling Afschaffing van de verplichte maatschappelijke stage



Verslag van de vergadering van 10 juni 2014 (2013/2014 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 12.07 uur


Mevrouw Vlietstra i (PvdA):

Voorzitter. Ik vervang vandaag mijn fractiegenoot mevrouw Linthorst, die helaas in verband met ziekte afwezig is.

De PvdA-fractie heeft met enige teleurstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Dan heb ik het niet over de twee onderdelen die geen betrekking hebben op de maatschappelijke stage. Met die twee onderdelen hebben wij geen problemen. Ik heb het wel over de afschaffing van de verplichte maatschappelijke stage. Toen de verplichte maatschappelijke stage bij wet werd ingevoerd, was dat zeker niet op aandringen van het onderwijsveld. Meerdere sprekers hebben daar al aan gerefereerd. Maar scholen en gemeenten hebben loyaal meegewerkt, de bezwaren zijn verstomd en iedere leerling in het voortgezet onderwijs volgt nu een maatschappelijke stage. Toch ziet de regering redenen — of eigenlijk is het er maar één — om de verplichte maatschappelijke stage nu weer af te schaffen, namelijk het vergroten van de beleidsvrijheid van scholen.

Mijn fractie kan zich niet geheel aan de indruk onttrekken dat hier sprake lijkt te zijn van een, laat ik het voorzichtig uitdrukken, gelegenheidsargument. Is niet de werkelijke reden, zo vraag ik de staatssecretaris, de in het regeerakkoord afgesproken bezuiniging van 75 miljoen euro? Weliswaar wordt dit geld elders weer binnen de onderwijsbegroting ingezet, maar het is een bezuiniging op het onderdeel maatschappelijke stage. Voor alle duidelijkheid: bezuinigen kan een valide argument zijn, maar als dat zo is, is het dan niet helderder om het beestje bij de naam te noemen? Kan de staatssecretaris nog eens klip-en-klaar uitleggen wat de noodzaak is om juist op dit punt scholen meer beleidsvrijheid te geven?

Het kabinet benadrukt dat de maatschappelijke stage gehandhaafd kan worden als scholen dat willen. Onderzoek van het Kenniscentrum voor Maatschappelijke Stage laat zien dat dit voor een kwart van de scholen geldt en dat de helft van de scholen dit afhankelijk maakt van het vinden van alternatieve financiering. Een kwart van de scholen heeft aangegeven te zullen stoppen met de maatschappelijke stage. Kortom, als scholen de maatschappelijke stage vanaf volgend jaar zelf moeten financieren, is het nog maar de vraag hoeveel scholen daar prioriteit aan willen en kunnen geven. Hoe beoordeelt de staatssecretaris dit gegeven? Is hij bereid de effecten van het afschaffen van het wettelijk verplichte karakter van de maatschappelijke stage nauwgezet te monitoren en deze Kamer daarover te informeren? Meerdere fracties hebben daarnaar gevraagd. Met name de heer Ganzevoort heeft daar een aantal behartigenswaardige suggesties voor gedaan.

Ik heb nog een andere belangrijke vraag in dit verband. Als gevolg van regeerakkoord, Nationaal Onderwijsakkoord en begrotingsafspraken gaat ook naar het voortgezet onderwijs extra geld, deels als lumpsum. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dit deel van de extra middelen, dus de toevoeging aan de lumpsum, zich verhoudt tot de te schrappen 75 miljoen euro? Met andere woorden: blijft voor de scholen per saldo voldoende financiële ruimte over om te kunnen — ik onderstreep het woord "kunnen" — kiezen voor doorgaan met de maatschappelijke stage? Ook de heer Bruijn is daar uitvoerig op ingegaan.

De komende jaren staan in het teken van veranderingen die de kern van onze samenleving raken: naast zorg vanwege de overheid wordt een groter beroep gedaan op de eigen kracht van burgers en hun sociale omgeving. Deze omslag is niet alleen door financiële redenen ingegeven, maar ook door het besef dat iedere samenleving gebaat is bij een zekere mate van saamhorigheid. Burgers die zich bij elkaar betrokken weten en zich verantwoordelijk voelen voor elkaar.

Betrokkenheid ontstaat niet vanzelf, zeker niet in de huidige, sterk geïndividualiseerde maatschappij. Een kabinet dat zo'n majeure hervorming in gang zet, moet ook nadenken over de vraag welke nieuwe competenties deze hervorming van burgers vraagt en hoe deze kunnen worden ontwikkeld. De maatschappelijke stage zou daarin naar het oordeel van mijn fractie een rol kunnen spelen.

Het is een relatief goedkoop instrument — 75 miljoen euro — om jongeren kennis te laten maken met een voor hen vaak andere wereld en hen te laten ervaren hoeveel voldoening het kan schenken om je voor anderen in te zetten. Graag hoort mijn fractie van de staatssecretaris hoe hij de relatie ziet tussen het afschaffen van de wettelijke verplichting van de maatschappelijke stage en die beoogde participatiesamenleving.

Ten slotte, voorzitter, wil mijn fractie een kanttekening maken bij het tempo waarin beleidswijzigingen elkaar opvolgen. De verplichte maatschappelijke stage is in 2011 ingevoerd en wordt drie jaar later al weer afgeschaft zonder dat het effect van de nu nog van kracht zijnde wet is geëvalueerd. In antwoord op schriftelijke vragen heeft de staatssecretaris geantwoord dat het vorige kabinet hier nu eenmaal anders over dacht.

Mijn fractie gaat ervan uit dat dit niet de standaard wordt voor kabinetsbeleid. Maatschappelijke organisaties en burgers moeten er wat mijn fractie betreft op kunnen vertrouwen dat de overheid hen enige zekerheid biedt over de voorwaarden waaronder zij hun werk moeten doen. Mijn fractie hoort graag of de staatssecretaris dit standpunt deelt.

Wij wachten de antwoorden van de staatssecretaris af.