Plenair Ester bij behandeling Wet hervorming kindregelingen



Verslag van de vergadering van 10 juni 2014 (2013/2014 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.05 uur


De heer Ester i (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zal geen gehakt maken van dit wetsvoorstel, maar proberen om een constructieve bijdrage te leveren.

We spreken vandaag over een belangrijk onderwerp: de wijze waarop de overheid gezinnen financieel ondersteunt. Voor de ChristenUnie is de betekenis van gezinnen wezenlijk. Het gaat om een kerninstitutie in onze samenleving. Daar groeit de nieuwe generatie op die haar talent inzet, niet alleen voor haar eigen ontplooiing maar ook voor de toekomst van ons land. Deze nieuwe generatie neemt op haar beurt weer de zorg op zich voor de voorgaande generatie. Er is alle reden om gezinnen te ondersteunen, ook financieel, zodat kinderen opgroeien in een omgeving die zorg, zekerheid en veiligheid biedt, in een samenleving die hun gaven en vaardigheden aanscherpt zodat ze goed toegerust zijn voor de groei naar volwassenheid. Een stevig gezinsbeleid en een bestendig geheel van kindregelingen zijn essentieel voor een vitale samenleving.

Met een helikopterblik bezien, is het huidige stelsel van kindregelingen weinig transparant. Er is inmiddels sprake van maar liefst tien regelingen die ieder voor zich op valide doelstellingen kunnen rusten, maar waarvan de onderlinge samenhang niet geheel duidelijk is. Het stelsel is te complex en behoeft een vereenvoudigingslag. De Raad van State deelt deze constatering en ik meen dat de politieke consensus op dit punt groot is. Dat ligt anders voor de versoberingsdoelstelling van het wetsvoorstel. Daar kom ik later in deze bijdrage op terug.

De beoogde herinrichting van ons systeem van kindregelingen moet dus de overzichtelijkheid ten goede komen en dient gebaseerd te zijn op een heldere visie op hoe de overheid ouders financiële ondersteuning biedt. Mijn fractie vond de visie zoals verwoord in de memorie van toelichting wat pover. Daartoe door ons uitgedaagd, bracht de minister het inhoudelijke debat een paar stappen verder in de memorie van antwoord. Wij danken hem daarvoor.

Toch is het verhaal niet spanningsvrij. Kindregelingen moeten onder meer faciliteren dat ouders arbeid en zorg goed kunnen combineren. Terecht stelt de minister dat het adagium van de keuzevrijheid hierbij een groot goed is. Tegelijkertijd haalt de minister veel uit de kast om ook de nadelen van deze keuzevrijheid, bijvoorbeeld daar waar vrouwen kiezen voor zorg en deeltijdarbeid, uit te meten. Zo wijst hij op onderbenutting van talent, economische onzelfstandigheid en financiële kwetsbaarheid. Hij doelt daarbij met name op vrouwen. Mijn fractie wil de minister vragen hoe hij de andere kant van het verhaal weegt, namelijk de voordelen van deze keuzevrijheid. Ik denk daarbij aan onbetaalde zorgarbeid, mantelzorg en vrijwilligerswerk. Stuk voor stuk zijn dit participatievormen die belangrijk zijn voor de samenleving. Vindt de minister al met al dat ons land niet het juiste evenwicht heeft bereikt in de keuzes die Nederlanders maken tussen arbeid en zorg? En als dat zo is, wat zijn dan de gevolgen voor de generatie kinderen die nu opgroeit? Wat is hierin nu precies de rol van de overheid en waar liggen de grenzen van overheidsinterventie?

Dit leidt ook tot een bredere vraag. Het huidige stelsel van kindregelingen wordt teruggebracht tot vier regelingen rond twee basisdoelstellingen: inkomensondersteuning en participatiebevordering. Die laatste doelstelling is vooral bedacht langs de lijnen van de ouders. Dat is ook wel begrijpelijk. Ik zou de minister echter willen uitdagen om het inhoudelijke leitmotiv van dit kabinet, namelijk de participatiesamenleving, wat op te rekken en dit toe te passen op de kinderen die opgroeien in onze gezinnen; op de jongste generatie. Enig denkwerk is hier toch wel nodig gezien het feit dat de brief van de minister-president over de participatiesamenleving van ongeveer twee maanden geleden nergens rept van kinderen of jongeren, van gezin of jeugd. Hoe ziet de minister het verband tussen het nieuwe stelsel van kindregelingen, de onderliggende kabinetsvisie en de rol van kinderen in een participatiesamenleving, zeker waar het gaat om kinderen die opgroeien in kwetsbare gezinnen?

Ik kom dan nu op de tweede doelstelling van het wetsvoorstel: het versoberen van het stelsel van kindregelingen. Nederland geeft, in ieder geval in absolute termen, veel geld uit aan kindregelingen, namelijk zo'n 10 miljard euro. Het oorspronkelijke voorstel uit het regeerakkoord kwam neer op een structurele besparing van iets meer dan 800 miljoen. Het begrotingsakkoord van vorig jaar heeft de bezuinigingen met zo'n 500 miljoen teruggedraaid. Ik heb het dan over het behoud van de kinderbijslag, het gratis blijven van schoolboeken en de kinderopvangtoeslag. Veel gezinnen haalden opgelucht adem. Dat gold zeker voor gezinnen die het niet breed hebben. Voor de fractie van de ChristenUnie was dit een belangrijk kantelpunt in onze beoordeling van het voorliggende voorstel.

De heer Thissen i (GroenLinks):

Ik hoor de heer Ester zijn zegeningen tellen. Op zichzelf is dat voor een christelijke partij heel juist. Zei hij nu dat de bezuinigingen tot 500 miljoen zijn teruggebracht, of met 500 miljoen?

De heer Ester (ChristenUnie):

Met 500 miljoen.

De heer Thissen (GroenLinks):

De totale bezuiniging op de kindregelingen bedraagt toch 500 miljoen?

De heer Ester (ChristenUnie):

Ja, dat is wat ik zeg. De bezuinigingen zijn met zo'n 500 miljoen teruggedraaid.

De heer Thissen (GroenLinks):

Het was 800 miljoen. Toen is de bezuiniging met 300 miljoen teruggebracht naar 500 miljoen. Waar gaat u dan vanuit? De bezuiniging bedraagt 500 miljoen euro.

De heer Ester (ChristenUnie):

Legt u eens uit wat u bedoelt. Dat ontgaat mij namelijk even. Als je een optelsom maakt van de maatregelen die ik net noemde, kom je op zo'n 500 miljoen uit.

De heer Thissen (GroenLinks):

En wat was het aanvankelijk? Het was 800 miljoen.

De heer Ester (ChristenUnie):

Het is hier geen schoolklasje.

De voorzitter:

Mag ik u vragen om via de voorzitter te spreken?

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter, ik wil de heer Ester nogmaals uitdrukkelijk vragen om te antwoorden. De bezuinigingen die aanvankelijk 800 miljoen zouden bedragen, bedragen nu 500 miljoen. Dan zijn ze toch met 300 miljoen teruggebracht, en niet met 500 miljoen?

De heer Ester (ChristenUnie):

Dat is maar net hoe je de rekensom maakt. Wij tellen daarbij ook andere dingen mee, zoals de financiële injectie in het behoud van kleine scholen. Daarmee komt die rekensom er anders uit te zien. Ik bedoel dit dus in brede zin.

De heer Thissen (GroenLinks):

Het effect is dat u akkoord bent gegaan met een bezuiniging van 500 miljoen.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik ben met niets akkoord gegaan.

De heer Thissen (GroenLinks):

De ChristenUnie is akkoord gegaan met een bezuiniging van 500 miljoen. De vraag is wat de ChristenUnie in de Eerste Kamer daarmee doet.

De voorzitter:

Mijnheer Hoekstra, wilt u interrumperen? O, u loopt alleen maar door het middenpad. Mijnheer Ester, u kunt verdergaan.

De heer Ester (ChristenUnie):

Zoals ik al zei, was dit voor de fractie van de ChristenUnie een belangrijk kantelpunt in onze beoordeling van het voorliggende voorstel. Minstens zo belangrijk is echter het antwoord op de vraag hoe de resterende bezuinigingen uitpakken voor kwetsbare groepen. Wij denken dan aan gezinnen en kinderen die in armoede leven. Het SCP heeft mede naar aanleiding van een motie van mijn fractie berekend wat de armoede-effecten zijn van de oorspronkelijke hervormingen van de kindregelingen. Deze bleken beperkt. Wel waren er groepen gezinnen die koopkrachtverlies leden. De heer Hoekstra wees daar al op.

Zoals blijkt uit de brief van 13 januari jongstleden, gaf het SCP in een latere fase aan dat een nadere herberekening op basis van de amendering van de kindregelingen door het begrotingsakkoord niet zinvol werd geacht. Juist door dit akkoord viel het koopkrachtbeeld namelijk positiever uit.

De voorzitter:

Mijnheer Hoekstra, hebt u nu werkelijk een interruptie?

De heer Hoekstra i (CDA):

Ja, ik ben uitgedoold op het middenpad. Ik was op het verkeerde been gezet door de griffier. Ik zeg er echter meteen bij dat dit aan mij lag en niet aan hem.

De heer Ester bezigt toch intrigerend taalgebruik. Hij zei net namelijk dat die gezinnen allemaal opgelucht konden ademhalen na de interventie van de ChristenUnie. Volgens mij gaat het inderdaad om een bezuiniging van 500 miljoen, maar daar wil ik van afzijn. Is een bedrag van vele honderden miljoenen voor die gezinnen nu een reden om opgelucht adem te halen, terwijl de voorman van de ChristenUnie het in dit huis minder dan een jaar geleden onbegrijpelijk noemde om in te stemmen met een aanpassing van 12 miljoen? Je kunt dan zeggen dat die gezinnen daardoor helemaal opgelucht adem konden halen.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik dank de heer Hoekstra voor deze intrigerende vraag. Dit heeft te maken met een heel simpele vorm van consistentie. Wij hebben toen gestemd tegen het voorstel inzake indexering. Het CDA nam daarover een ander standpunt in. Juist omdat wij de kinderbijslag zo belangrijk vonden, heeft het de ChristenUnie behaagd — in ieder geval aan de overkant — om ervoor te zorgen dat niet verder op de kinderbijslag bezuinigd werd. Dat is een majeur punt. Wij zijn daar volstrekt consistent in. Ik zou willen dat het CDA dat ook geweest was. Ik denk dat gezinnen daar heel veel aan gehad zouden hebben.

De heer Hoekstra (CDA):

Die consistentie van de ChristenUnie was dan toch niet van erg lange duur. Ik heb de stemmingen over het niet indexeren namelijk nog eens opgezocht. De ChristenUnie heeft meegestemd met het niet indexeren van de kinderbijslag in 2009, 2010 en 2011. Het nummer van een van de wetsvoorstellen is 31999. Eerlijk gezegd denk ik dat er iets anders aan de hand is. De ChristenUnie trok hier destijds een grote broek aan. Dat mag. De fractie is niet consistent geweest. Dat mag ook. Vervolgens wilde de politieke voorman van de ChristenUnie graag met de minister-president op de foto. En dat mag ook, maar dan past iets meer bescheidenheid in dit debat.

De heer Ester (ChristenUnie):

Dit zijn heel grote woorden van de heer Hoekstra in een paar zinnen. Ik laat die geheel voor zijn rekening. Ik stel mij op het standpunt en ik onderstreep het feit dat de ChristenUnie er via het begrotingsakkoord voor heeft gezorgd dat de kinderbijslag in dit land behouden blijft. Dat lijkt ons heel veel waard te zijn.

Ik moet even kijken waar ik was. Ik ging in op het feit dat het SCP heeft gezegd dat een verdere herberekening van het begrotingsakkoord als het gaat om de impact daarvan op armoede niet opportuun werd geacht. Dat geldt juist vanwege het feit dat het inkomenseffect verbetert, in doorsnee met zo'n half procent. Vooral grotere gezinnen en gezinnen met oudere kinderen profiteren hiervan. Op alleenstaande ouders kom ik zo dadelijk terug.

Mijn fractie is ook blij met het met algemene stemmen aangenomen amendement-Schouten/Dijkgraaf in de Tweede Kamer dat regelt dat ook alleenstaande ouders met een thuiswonend gehandicapt kind in aanmerking komen voor het extra bedrag aan kinderbijslag, de zogenaamde TOG-plus. De heer Hoekstra ging daar al even op in.

Er is een kwestie die mijn fractie nog eens graag krijgt toegelicht door de minister. Dat betreft de positie van alleenstaande ouders. Het wetsvoorstel wil de armoedeval adresseren, die maakt dat niet-werkende alleenstaande ouders in de bijstand financieel meer overhouden dan een werkende alleenstaande ouder met een kleine deeltijdbaan op het niveau van het minimumloon. Op dit moment heeft de helft van de groep niet-werkende alleenstaande ouders een bijstandsuitkering. De alleenstaande-oudernorm wordt afgeschaft. Daartegenover staat de invoering van de alleenstaande-ouderkop — wat een afschuwelijke term — in het kindgebonden budget. Werk of uitkering is dan niet meer het uitgangspunt, maar financiële draagkracht. Mijn fractie kan dat billijken. Tabel 1 van de nota naar aanleiding van het verslag van vorige week biedt een overzicht van de inkomenseffecten van de hervormingen van het stelsel van kindregelingen per 2017. Een inhoudelijke interpretatie blijft evenwel achterwege. Ik wil de minister vragen de inkomenseffecten voor alleenstaande ouders rond het minimumloon van commentaar te voorzien. Worden zij niet onevenredig getroffen als we kijken naar de eerste drie rijpercentages?

In het wetsvoorstel is een wijziging van de fiscale aftrekbaarheid van kosten voor levensonderhoud van kinderen voorzien. Ik doel op het vervallen van afdeling 6.4 van de Wet IB 2001. Dit heeft gevolgen voor de alimentatiebecijfering. Nu is te verwachten dat rechters voor toekomstige gevallen de niet-aftrekbaarheid verdisconteren in hun oordeel over de hoogte van de alimentatie, maar deze maatregel kan op huidige gevallen een grote impact hebben. Een toename van het aantal wijzigingen is te voorzien en daarom heeft de ChristenUnie in de Tweede Kamer de motie-Heerma gesteund, waarin wordt opgeroepen om via de Raad voor de Rechtspraak te komen tot een standaardrekenregel. Er is evenwel niet in een overgangsregeling voorzien. In de praktijk leidt dit, zo blijkt ons, bij huidige gescheiden ouders tot forse koopkrachtverliezen. Kinderen mogen daar niet de dupe van worden. Is de minister bereid een overgangsregeling te treffen?

Het tweede punt betreft een kwestie die kort voor Pinksteren actueel werd en ook vandaag nog volop in het nieuws is. Het gaat om een groep ouders met een bijstandsuitkering die de facto alleenstaand zijn, omdat de partner in een verzorgingstehuis verblijft, gedetineerd is of simpelweg met onbekende bestemming vertrokken is. Deze ouders missen de toeslag voor alleenstaande ouders in het nieuwe stelsel van kindregelingen, omdat ze administratief een toeslagpartner hebben. Volgens Divosa en VNG zou dit neerkomen op een gemiste toeslag van zo'n €240 per maand. Zij kunnen geen aanspraak maken op de alleenstaande-ouderkop van het kindgebonden budget en verliezen een deel van hun uitkering. De minister nam snel afstand van dit probleem en decentraliseerde het in de publiciteit een beetje schielijk naar de gemeenten. Dit zal ertoe leiden dat het beroep op de bijzondere bijstand rap zal oplopen. In technische termen komt het neer op een definitieverschil: in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen geldt de afwezige partner toch als toeslagpartner, in de WWB is sprake van een alleenstaande ouder. Kan de minister hier niet wat meer soelaas bieden, bijvoorbeeld door voor deze groep de alleenstaande-oudernorm met een jaar te verlengen en in de tussentijd naar een structurele oplossing te zoeken? Wellicht kan dat gebeuren in het verlengde van het amendement-Hamer dat aan de overzijde van het Binnenhof op brede steun mocht rekenen. Het gaat om een groep van een paar duizend feitelijk alleenstaande ouders. Graag hoort mijn fractie wat mogelijk is.

Dan nog een laatste punt. We spreken vandaag over een tamelijk ingrijpende hervorming van de kindregelingen, zowel inhoudelijk als financieel. De vraag die mijn fractie ter afsluiting wil stellen, is of in de visie van de minister met deze herziening een duurzaam en toekomstbestendig stelsel van kindregelingen is ontworpen dat op zijn minst een decennium meekan. Is in zijn beleving het nieuwe stelsel "af"? Of zijn er nog witte plekken die om nader beleid vragen?

Voorzitter, ik rond af. Mijn fractie steunt de inzet van dit wetsvoorstel om het stelsel van kindregelingen te vereenvoudigen. We hebben daar wel een aantal vragen bij. Met de initiële versobering van de regelingen hadden we aanzienlijk meer moeite. De ChristenUnie-fractie is blij dat door het Begrotingsakkoord 2014 een fors deel van de bezuinigingen is teruggedraaid. We wachten de antwoorden van de minister op onze vragen af.

De heer Hoekstra (CDA):

De heer Ester lijdt kennelijk niet erg aan zijn eigen consistentie, wat ik hem uiteraard graag vergeef. Mag ik zijn bijdrage zo samenvatten dat de ChristenUnie altijd pal staat voor de kindregelingen, behalve als de ChristenUnie in de regering zit of gedoogt?

De heer Ester (ChristenUnie):

Bij mijn weten zitten wij niet in de regering. Wat de gedoogconstructie betreft: daarbij hebben we ons uiterste best gedaan, mijnheer Hoekstra, om een groot deel van de bezuinigingen op de kinderbijslag terug te draaien. Waarom bent u daar als vertegenwoordiger van een door mij zeer gerespecteerde gezinspartij niet enorm blij om? U gaf in uw eigen bijdrage uw ambivalentie al aan, maar dat is waar wij voor staan en waarop wij heel trots zijn. Is het glas halfvol of halfleeg? Wij denken dat het halfvol is.

De heer Hoekstra (CDA):

Daar raakt de heer Ester precies de kern. Het is inderdaad een voorstel waarin je goede en minder goede dingen kunt zien. Dat is ook niet het punt dat ik probeer te markeren. Waar het om gaat, is dat de heer Ester hier minder dan een jaar geleden gehakt heeft gemaakt van een voorstel dat niet in de buurt kwam van de impact van dit voorstel. Daar was hij buitengewoon tevreden mee. Het zou de heer Ester sieren een wat minder grote broek aan te trekken over wat hij heeft verminderd aan de dramatisch veel grotere consequenties, in plaats van zich hier op de borst te kloppen.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik klop mezelf helemaal niet op de borst. Mijn argumentatie was dat wij een groot voorstander waren van indexering. Uw partij was dat niet. Juist daarom zijn wij consistent geweest en hebben wij er hard voor gevochten om te zorgen dat er niet meer gekort werd op de kinderbijslag. Dat lijkt nu heel redelijk te gaan lukken. Daar ben ik inderdaad trots op.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Hoekstra.

De heer Hoekstra (CDA):

Maar waarom, mijnheer Ester, hebt u dan vorig jaar tegen dat niet-indexeren gestemd en voor 2009, 2010 en 2011 met de heer Kuiper vóór niet-indexeren?

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik ga niet over stemgedrag van vijf of tien jaar geleden, ik positioneer mijn verhaal zoals ik het nu heb gebracht. Het is volledig consistent met hoe we vorige keer hebben gestemd over de indexering. We hebben gevochten voor de kinderbijslag en dat is gelukt. Dat is een zegening. Ik ben daar trots op.