Plenair De Lange bij voortzetting behandeling Pensioenonderwerpen



Verslag van de vergadering van 20 mei 2014 (2013/2014 nr. 30)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.36 uur


De heer De Lange i (OSF):

Voorzitter. Allereerst wil ik mijn dank aan de staatssecretaris uitspreken voor de vele zaken die aan de orde zijn gesteld. Af en toe had ik het gevoel toeschouwer te zijn van de reuzenslalom: het gemak waarmee af en toe over pijnlijke punten werd heen geslalomd, was opvallend. Maar zo is het leven zo nu en dan.

Ook is mij vanavond opgevallen dat de salami waarvan bij veel woordvoerders sprake was vanavond erg dun gesneden was: sommige salami is dunner dan andere, maar vanavond was het heel dun gesneden. Al die dingen komen nog aan de orde en dat is natuurlijk het goede nieuws. Dan kunnen we weer op een frisse, nieuwe manier met elkaar in debat.

Wat in het debat vooral opviel — en dat zien we vaak in de Nederlandse context — was dat het een debat was tussen gelovigen en sceptici. Bij de D66-fractie — ik zie collega Backer de oren spitsen — was het opvallend dat het geloof in zaken af en toe het gezonde oordeel in de weg stond. Maar iedereen gaat over zijn eigen woorden en zo gaan die dingen.

Een moeilijk punt is dat het de onderwerpen van het debat in wezen al in de achterkamertjes waren bedisseld en dat wij vanavond eigenlijk voor de kat z'n klarinet praten. Dat geeft niet; het is voor de Handelingen uitermate belangrijk dat de argumenten ter zake naar voren komen en ook als zodanig gemeld worden.

Als we de kreet "uitgesteld loon" horen, denkt elke werknemer heel verheugd dat het een vorm van loon is waarover hij zelf zeggenschap heeft. Dat is niet waar. Het uitgestelde loon is helemaal geen uitgesteld loon. Het is hoogstens een bedrag dat een werknemer gedurende zijn leven overgedragen heeft aan het pensioenfonds. De juridische eigendomsrechten liggen bij het pensioenfonds en helemaal niet bij de mensen die het geld opgebracht hebben. Het hele begrip "uitgesteld loon" kunnen wij het beste bij het grofvuil zetten, omdat het echt de verkeerde suggestie wekt. De zelfstandige invloed van de mensen op de besteding daarvan is echt nihil en helemaal niets meer.

We hebben gehoord dat diverse partijen hun verantwoordelijkheid hebben genomen en dat klinkt mooi. Ik houd ook van dingen die mooi klinken; dat is allemaal prachtig. Aan de andere kant: wat betekent dat in concreto? Stel nu eens — een gedachtenexperiment — dat mensen in de toekomst het gevoel hebben dat de beslissingen die wellicht genomen gaan worden aan de hand van het debat vanavond voor hen buitengewoon slecht uitpakken. Zijn het dan de constructieve gedoogpartners die een website openen om deze mensen de gelegenheid te geven om hun bezwaren juist bij deze partijen in te brengen? Dat lijkt me niet meer dan fair, maar ik geloof natuurlijk niet dat dat ook daadwerkelijk zal gebeuren.

Nog even het punt van de discussie over semantiek waarover collega Bröcker sprak. Ik denk nog steeds niet dat het over semantiek gaat. In de pauze, in de rust, heb ik een kort gesprek met de staatssecretaris van Financiën gehad. Wellicht was het mijn gebrekkige uitleg in de eerdere termijnen die tot misverstanden leidde. Ik heb in elk geval nu het idee dat ik mijn punt naar voren heb gebracht. Ik hoop dat wij deze zaak langs de schriftelijke consultatie op een bevredigende manier uit de wereld kunnen helpen. Het gaat mij er niet zozeer om op de bres te springen voor een bepaalde inkomensgroep. Ik wil echter wel dat mensen ongeacht hun inkomen, in wetgeving allemaal behandeld worden op een manier die gelijksoortig en eenvormig is.

Er is veel nadruk gelegd op de zegeningen van het toekomstige SER-advies. Laten we niet vergeten dat binnen de SER het juist de sociale partners zijn die een groot belang hebben bij continuering van de huidige spelregels in de pensioenwereld. Het SER-advies moet naar mijn gevoel — we zullen afwachten wat eruit komt — vooral in dat licht gezien worden: werkgevers die graag een vinger in de pap houden maar geen verantwoordelijkheid dragen voor de uitkomst, vakorganisaties die weinig representativiteit kennen maar toch een groot belang hebben bij de rol die zij spelen binnen de besturen van de pensioenfondsen.

De voorzitter:

Kunt u zo langzamerhand afronden?

De heer De Lange (OSF):

Ik kom ten slotte te spreken over de premiewaarborgen. Er zijn er negen genoemd. Bij negen premiewaarborgen denk je natuurlijk dat het leven goed geregeld is. Helaas valt dat tegen als je naar de details kijkt, temeer omdat het merendeel van de premiewaarborgen ofwel buitengewoon slecht gedefinieerd ofwel totaal niet afdwingbaar is.

Samenvattend gelooft mijn fractie niet dat dit goede wetsvoorstellen zijn. Dat moge duidelijk zijn. Ik denk wel dat bij de dingen die nog komen gaan in de pensioensfeer, iedereen die grote, gemotiveerde bezwaren heeft tegen deze wetsvoorstellen een herkansing krijgt om in een nieuwe ronde met nieuwe kansen zijn bezwaren opnieuw naar voren te brengen. En dat gaan we doen.