Plenair Van Apeldoorn bij behandeling Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds



Verslag van de vergadering van 14 juni 2022 (2021/2022 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.37 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Voorzitter. De Nederlandse overheid die met geleend geld een investeringsfonds van 20 miljard creëert. De overheid als investeerder samen met marktpartijen, weliswaar additioneel aan de markt, maar toch de markt en het private bedrijfsleven een bepaalde kant uitduwend, niet door regulering maar met publiek geld. Op deze schaal is dat een novum en een teken dat de ideologische panelen aan het verschuiven zijn, weg van het idee dat je het beste zo veel mogelijk aan de markt kunt overlaten. Weg van het neoliberale idee dat de staat er vooral is om de expansiedrift van de markt ruim baan te geven dan wel de kaders te stellen waarbinnen de vrije markt kan floreren. Daarmee zijn we inderdaad deels — op andere terreinen gaat het marktdenken onverdroten verder — het neoliberalisme voorbij.

Dat wil echter nog niet zeggen dat het dan voor socialisten per se de goede kant opgaat. Want de hamvraag is of die sturende en investerende overheid die rol vooral uitoefent ten dienste van de samenleving, van het publieke belang, of ook en vooral om het kapitaal een handje te helpen. Kortom: komen investeringen wel echt ten goede aan het collectief en niet aan particuliere deelbelangen? Dat is ook de vraag die in de ogen van de SP voorligt bij dit wetsvoorstel.

De SP-fractie is niet tegen het instrument van een investeringsfonds. Bij een historisch lage rente — dat is hij nog steeds, al loopt hij nu weer op — is het helemaal geen gek idee dat de overheid geld leent voor maatschappelijke baten op de lange termijn. Ons land staat voor grote opgaven, waaronder de klimaattransitie. Onze kenniseconomie is zeker ook gebaat bij extra investeringen in onderwijs als ook in innovatie en ontwikkeling. Dat zijn doelen die mijn fractie ook kan onderschrijven. Maar de vraag blijft wel of het Groeifonds dan het geëigende middel is en, zo ja, of dat middel dan goed aangewend zal worden. Kan de minister nog eens haar visie geven op de toegevoegde waarde van een investeringsfonds?

Voorzitter. Het is goed dat de regering nu met een instellingswet komt conform artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet voor het al lopende Groeifonds. Dat vergroot ook de parlementaire betrokkenheid bij de vormgeving van het fonds. Zo hoort het ook. Maar juist omdat een en ander hiermee formeel wordt vastgelegd, is het zaak dat het wel góed gebeurt en dat we op basis van deze instellingswet een begrotingsfonds hebben waarvan we zeker weten dat het in de toekomst de voor mijn fractie kritieke toets kan doorstaan, namelijk dat investeringen ten goede komen aan onze brede welvaart en dat met publiek geld gegenereerde opbrengsten ook publiek blijven. Hier heeft mijn fractie toch nog een flink aantal vragen en zorgen over.

In de eerste plaats maken het wetsvoorstel en de memorie van toelichting duidelijk dat de groei in naam van het in te stellen begrotingsfonds primair gedefinieerd wordt in termen van bbp-groei: doel van het fonds is bijdragen aan het duurzame verdienvermogen van Nederland. En hoewel collega Van Strien dit vooral associeert met klimaatbeleid, staat in de toelichting dat het dan gaat om het verdienvermogen "gemeten door een kwantitatieve schatting van het effect van een investeringsvoorstel op het bruto binnenlands product". Mijn fractie vindt deze eenzijdige focus op economische groei, enkel gemeten aan de hand van het bbp, te beperkend en een gemiste kans om veel explicieter in te zetten op de brede welvaart als doelstelling van al het economische beleid. Hier kan ik me ook volledig aansluiten bij het eerdere betoog van collega Crone.

Kan de minister nog eens toelichten waarom daar niet voor gekozen is? Uit de beantwoording van onze vragen en die van andere fracties blijkt duidelijk dat het begrotingsfonds geen voorstellen zal kunnen honoreren die níét zullen leiden tot een hogere bbp-groei maar wél de brede maatschappelijke welvaart bevorderen. Maar waarom eigenlijk niet, zo vraag ik de minister. Waar moet het anders om gaan dan om die brede welvaart? Bbp-groei is op z'n best een onderdeel daarvan, een middel, maar het is niet het enige onderdeel of middel. Toch is dit het enige middel waar dit fonds van 20 miljard zich op richt.

Voorzitter. Met name binnen de pijler onderzoek, ontwikkeling en innovatie bestaat het gevaar dat publieke investeringen vervolgens vooral leiden tot private winsten. Maar wat met publiek geld gefinancierd wordt, moet ook in de eerste plaats publiek blijven, dus kennis en innovatie, gegenereerd door publiek geld van het Groeifonds, kunnen niet worden afgeschermd en geprivatiseerd via patenten en octrooien. Dat is voor mijn fractie echt onacceptabel. Hoe gaat de minister hier nu voor zorgen? Hier is eerder naar gevraagd, ook in de Tweede Kamer, maar mijn fractie is nog niet gerustgesteld door de antwoorden. De minister antwoordt dat het gaat om investeringen met een publiek belang. Maar dat sluit niet uit dat het publieke belang niet ten volle gerealiseerd wordt omdat een deel van de opbrengst van de investering toch privaat wordt toegeëigend. Wat ons betreft had het principe dat de baten van wat publiek gefinancierd is, ook publiek moeten zijn en blijven, vastgelegd moeten worden in deze instellingswet. Waarom is hier niet voor gekozen, zo vraag ik de minister. En als er dan toch private winsten uit voortvloeien, dan moeten die gewoon terugbetaald worden. Amendementen met die strekking, ingediend door de SP-fractie in de Tweede Kamer — collega Vendrik verwees er al naar — hebben het helaas niet gehaald.

Een andere grotere vraag met betrekking tot dit wetsvoorstel betreft de relatie tussen dit investeringsfonds en al die andere fondsen die we al hebben, of straks hebben, als het aan deze regering ligt. We hadden al Invest-NL en daar komen nog het klimaatfonds en het stikstoffonds bij. Dit roept bij velen de vraag op hoe deze fondsen zich allemaal tot elkaar verhouden en of er niet te veel overlap is. Dit is voor de regering duidelijk geen gemakkelijk te beantwoorden vraag. Deze vraag werd al gesteld bij de behandeling in de Tweede Kamer en ook in de schriftelijke behandeling in deze Kamer, door mijn fractie en anderen, maar de minister bleef het antwoord eerst schuldig. Pas te elfder ure, dit weekend, kwam eindelijk de hierover beloofde brief.

Deze brief roept eerlijk gezegd weer nieuwe vragen op bij mijn fractie en versterkt voor een deel de hierboven geschetste zorgen. De relatie met Invest-NL blijft onduidelijk. Beide fondsen financieren projecten met een maatschappelijke meerwaarde waarvoor geen marktfinanciering te vinden is, althans dat is het idee. Alleen moeten private partijen bij Invest-NL het kapitaal terugbetalen met rente, terwijl het bij het Groeifonds om een subsidie gaat. Dan lijkt het me duidelijk bij welk loket een bedrijf op zoek gaat naar financiering van een project, of althans, waar het als eerste aanklopt. De regering ziet dit probleem ook wel, net als de adviesraad van het Groeifonds, maar of dit probleem in de praktijk goed opgelost zal worden, moeten we nog maar afwachten.

Hoe de relatie met het klimaatfonds wordt uitgelegd door de minister versterkt alleen nog maar het beeld dat het Groeifonds echt primair gericht is op het vergroten van het bbp. Nogmaals, dat roept bij mijn fractie de vraag op in hoeverre het Groeifonds altijd voldoende zal bijdragen aan die brede welvaart. Als het gaat om de klimaat- en energietransitie blijft mijn fractie ook zitten met de vraag hoe het subsidie instrument zich verhoudt tot de instrumenten van beprijzen en normeren. Dat laatste zou gewoon het uitgangspunt moeten zijn. Mijn fractie heeft dit punt al meerdere malen gemaakt sinds het aantreden van dit kabinet. Daarnaast is denkbaar dat je aanvullend subsidieert, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van duurzame technologie die anders niet ontwikkeld zou worden, maar dan moet die maatschappelijke meerwaarde wel te allen tijde vooropstaan.

Kortom, mijn fractie heeft nog veel vragen over het wetsvoorstel en is vooralsnog niet overtuigd op de voor ons belangrijke punten. Maar we zien eerst uit naar de beantwoording van de minister.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Dan is het woord aan de heer Otten namens de Fractie-Otten.