Plenair Van Hattem bij behandeling Intrekking Wet raadgevend referendum



Verslag van de vergadering van 3 juli 2018 (2017/2018 nr. 36)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.20 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Hattem i (PVV):

Voorzitter. Een ernstige devaluatie van onze democratie. Dat constateerde niet alleen een appel in 1966, maar dat is ook wat dit voorstel tot intrekking van het raadgevend referendum acuut teweeg brengt. Nota bene een D66-minister mag een klein stukje verworven directe democratie de nek omdraaien en offeren op het altaar van de machtspolitiek. Een beetje zoals Abraham zijn zoon Izaäk moest offeren, offert D66 het raadgevend referendum in een beproeving aan getrouwheid. En dan niet aan de hogere macht maar aan de machtselite en het daarmee verbonden regeringspluche. Het is af te wachten of, net als bij Abraham, een reddende engel hen van deze misstap zal weerhouden. Het is immers niet alleen het offeren van een politiek piketpaaltje maar bovenal het onze burgers een instrument uit handen nemen, zonder enig gelijkwaardig alternatief.

Voorzitter. Bij de behandeling in 2014 in deze Kamer van de invoering van de Wet raadgevend referendum benoemde de fractievoorzitter van D66, de heer Thom de Graaf, juist expliciet het belang van het referendum als instrument in handen van burgers. "Ik wil wel dat het instrument aan burgers wordt gegeven, ik vind het zelfs van cruciaal belang." En: "Uit mijn betoog kunt u opmaken dat mijn fractie een principiële keuze maakt voor het referendum als een door de burgers te hanteren recht om over een door de regering en Staten-Generaal voorgenomen wetsbesluit een oordeel uit te spreken en dat voornemen eventueel te verwerpen. Een correctierecht dus dat niet in de plaats komt van de representatieve democratie, maar daar een aanvulling op is." Toen was het van cruciaal belang voor D66 om burgers dit correctierecht te geven, maar nu opeens niet meer. Wat blijft er over van deze principiële keuze van D66? Voor de PVV, voor ons, staat deze principiële keuze wél als een paal boven water. Het referendum is en blijft een noodzakelijke aanvulling op de representatieve democratie. Het referendum biedt juist de mogelijkheid om het verkozen bestuur extra binding te geven met hun kiezers om hun ideeën scherp te houden en waar nodig bij te sturen. Een overduidelijke meerwaarde voor onze democratie.

Ook stelde de heer De Graaf in 2014 aan de VVD-woordvoerder, mevrouw Huijbregts-Schiedon, de volgende vraag: "Nu zij zo principieel het referendum afwijst als stok achter de deur of als aanvullend instrument van de bevolking, vraag ik haar of zij wel andere voorstellen heeft waar wij verder over kunnen praten." Diezelfde vraag kunnen we nu ook stellen aan D66 en haar minister: welk gelijkwaardig alternatief blijft er over voor de bevolking? Dat maakt dit wetsvoorstel ook zo abject. Het schaft een referenduminstrument per direct af, zonder dat er een alternatief voorhanden is, zonder dat de bevolking zich zelf erover kan uitspreken in een referendum over die afschaffing. Er is geen noodzaak tot afschaffing, laat staan een valide onderbouwing. De enige onderbouwing van de regering is dat het raadgevend referendum leidt tot teleurstelling onder de kiezers. Een drogredenering van de bovenste plank. Niet het referendum als instrument leidt tot teleurstelling maar de wijze waarop de regering met referendumuitslagen omgaat. De regering kán ervoor kiezen om een referendumuitslag naast zich neer te leggen en een wet toch in te voeren. Dat is inherent aan het raadgevende, adviserende karakter van deze referendumvorm. Het probleem is dat de regering geen verantwoordelijkheid durft te nemen voor die keuze. Het is aan de kiezer om bij de Tweede Kamerverkiezingen een regering te beoordelen op haar daden. Daar hoort ook het nemen van verantwoordelijkheid bij een referendumuitslag bij. Als de regering vindt dat het noodzakelijk is om een referendumuitslag niet op te volgen, moet zij die keuze openlijk durven uit te leggen, zich publiekelijk durven te verantwoorden. De kiezer kan dat meewegen in het stemhokje en dat appreciëren of afstraffen.

Zo hoort onze democratie te werken. Maar deze regering durft geen verantwoordelijkheid te nemen voor haar keuzes. Als zij ervoor kiest een uitslag te negeren en een wet toch in te voeren, zoekt zij de uitvlucht in inlegvelletjes, geitenpaadjes of een paar nietszeggende beleidsregels, waarmee het resultaat per saldo hetzelfde blijft. Juist zulk soort laf vluchtgedrag voor de kiezer — nota bene: vluchtgedrag voor de kiezer — zorgt voor teleurstelling, niet het referendum an sich. Het is niet de kiezer die teleurgesteld is in het referendum maar de regering. Die is teleurgesteld over de referendumuitslag. Het is de regering die teleurstelt door geen verantwoording te durven nemen voor haar keuzes. Uit opinieonderzoeken blijkt ook dat maar liefst 59% van de kiezers het geen juist besluit vindt om het raadgevend referendum in te trekken. Slechts 28% zou de intrekking steunen. Door het raadgevend referendum nu in te trekken werkt de regering teleurstelling alleen maar verder in de hand.

Een volgende drogreden van de regering is dat het raadgevend referendum de opmaat zou vormen voor een correctief bindend referendum. Dat blijkt nergens concreet uit. Beide voorstellen zijn destijds naast elkaar ingediend, waarbij het raadgevend referendum bedoeld was als zelfstandig instrument. De minister verwijst als onderbouwing naar de horizonbepaling van de Wet raadgevend referendum: "doordat deze wet geen ruimte laat dat de verschillende referenduminstrumenten naast elkaar bestaan." De horizonbepaling is destijds niet opgenomen om een volgende stap te kunnen zetten naar een bindend referendum, maar als randvoorwaarde om te voorkomen dat, indien een bindend correctief referendum ooit wordt ingevoerd, beide stelsels naast elkaar zouden bestaan — zonder dat daar een doelcriterium in zat als "opmaat". De functionele noodzaak tot intrekking ontbreekt daarmee op dit moment.

Sterker nog, als deze regering de staatscommissie parlementair stelsel serieus neemt, zou zij nu zeker niet moeten overgaan tot intrekking van het raadgevend referendum. Het is deze staatscommissie die in haar tussenrapport juist het bindend correctief referendum overweegt en zich bovendien positief uitlaat over referenda in zijn algemeenheid. De zogenaamde volgende stap is daarmee toch weer expliciet in beeld. Of is deze staatscommissie alleen maar een show voor de bühne, waar de regering uiteindelijk toch geen daadwerkelijk gevolg aan gaat geven? Is de minister bereid om nu al een reactie te geven op deze bevindingen uit het tussenrapport, in plaats van hierover te zwijgen totdat het eindrapport verschijnt? Waarom reageert de minister in de schriftelijke beantwoording dan wel met punten uit het tussenrapport die inpasbaar zijn in haar argumentatie voor de intrekking van het raadgevend referendum en op andere punten niet? Hoe kan ze dit cherrypickinggedrag verantwoorden?

Bovendien verwijst de minister in haar antwoord op onze schriftelijke vraag over de signaalfunctie van het raadgevend correctief referendum naar het nog uit te brengen eindverslag van de staatscommissie. De minister kan dus nu nog geen gelijkwaardig alternatief noemen voor deze signaalfunctie — we moeten de bevindingen van de staatscommissie maar afwachten — maar ondertussen trekt ze wel met stoom en kokend water deze wet in. Dat is de verkeerde volgorde der dingen, voorzitter. Geen oude schoenen weggooien voor je nieuwe hebt. Daarbij zijn deze raadgevendreferendumschoenen eigenlijk nog zo goed als nieuw, amper nog gebruikt. Dus nogmaals de vraag aan de minister welk gelijkwaardig alternatief zij binnen het

bestaande stelsel kan noemen om deze signaalfunctie invulling te geven.

Ook de intrekking met terugwerkende kracht na publicatie in het Staatsblad blijft een buitenproportionele en onnodige maatregel. Het zou een nieuw referendum over de intrekking moeten voorkomen, maar een nieuw referendum staat uiteindelijk intrekking niet blijvend in de weg, aangezien de uitslag altijd een adviserend karakter heeft. Desalniettemin geldt hier dat het essentiële punt is dat de regering geen verantwoording durft af te leggen als zij iets mocht besluiten wat tegen een meerderheid van de kiezers in zou gaan. Een disproportionele maatregel nemen — inbreken in het eigen huis, zoals een van de deskundigen het noemde — om mogelijke reputatieschade te voorkomen bij een referendum over de intrekking van het referendum. Daarvoor kan en mag wetgeving nooit bedoeld zijn.

Ook loopt er nog een rechtszaak van de stichting Meer Democratie tegen deze wijze van intrekking. Een provisionele voorziening wordt morgen 4 juli gewezen en het vonnis volgt op 1 augustus aanstaande. Door voor die tijd al intrekking van deze wet te bekrachtigen, kan een staatsrechtelijk vacuüm ontstaan met mogelijk onomkeerbare gevolgen. Wat als Meer Democratie in haar gelijk wordt gesteld? Welke gevolgen heeft dit dan voor de reeds ingeroepen terugwerkende kracht van dit wetsvoorstel? Wat betekent dit voor de referendabiliteit van wetten die in de tussentijd zijn aangenomen? Derhalve is het beter om nu het zekere voor het onzekere te nemen en in het beste geval deze intrekkingswet überhaupt niet aan te nemen, maar mocht dit onverhoopt toch gebeuren, dan in ieder geval niet in werking te laten treden totdat in deze zaak het vonnis is gewezen. Daarom dient de PVV twee moties in. Een motie met het verzoek om de stemming over dit wetsvoorstel uit te stellen totdat de rechter op deze vordering heeft beslist. Voor het geval de Kamer dit verzoek niet wil inwilligen, dienen wij een tweede motie in met het verzoek aan de regering om de bekrachtiging en publicatie in het Staatsblad uit te stellen totdat de rechter op de vordering heeft beslist. Zorgvuldigheid dient voorop te staan.

De voorzitter:

Door de leden Van Hattem, Ton van Kesteren, Van der Sluijs en Dercksen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat artikel VI van voorliggend wetsvoorstel stelt: "Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met het tijdstip van de bekrachtiging van het voorstel van deze wet.";

overwegende dat de intrekking van het raadgevend referendum en het terugwerkend karakter van de intrekkingswet inzet zijn van een gerechtelijke procedure;

overwegende dat indien de vordering door de rechter wordt toegewezen, dit consequenties heeft voor de inwerkingtreding en referendabiliteit van zowel voorliggende intrekkingswet als andere nadien aangenomen wetten;

roept de regering op, indien voorliggende intrekkingswet wordt aangenomen, om bekrachtiging en publicatie in het Staatsblad uit te stellen totdat de rechter op de vordering heeft beslist,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter H (34854).

De voorzitter:

Door de leden Van Hattem, Ton van Kesteren, Van der Sluijs en Dercksen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat artikel VI van voorliggend wetsvoorstel stelt: "Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met het tijdstip van de bekrachtiging van het voorstel van deze wet.";

overwegende dat de intrekking van het raadgevend referendum en het terugwerkend karakter van de intrekkingswet inzet zijn van een gerechtelijke procedure;

overwegende dat indien de vordering door de rechter wordt toegewezen, dit consequenties heeft voor de inwerkingtreding en referendabiliteit van zowel voorliggende intrekkingswet als andere nadien aangenomen wetten;

verzoekt uitstel van stemming over het wetsvoorstel totdat de rechter op de vordering heeft beslist,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter I (34854).

De heer Van Hattem (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Voor de goede volgordelijkheid der dingen: de laatst voorgelezen motie zou als eerste aan de orde moeten komen.

Voorzitter. Om terug te komen op wat hier vandaag op het spel staat: het referendum. De PVV ziet dit als een noodzakelijk instrument voor onze burgers om zich te kunnen uitspreken over politiek maatschappelijke ontwikkelingen, om invloed te kunnen uitoefenen naast de vertegenwoordigende democratie. Bij voorkeur in een bindende variant, maar evengoed dient de raadgevende variant hetzelfde doel. Het huidige instrument is nu tweemaal benut en lijkt zich ook goed te sturen. Als de bevolking onvoldoende behoefte heeft aan een referendum, blijven ook de noodzakelijke handtekeningen achterwege. Het blijft daarom buitengewoon jammer en beschamend om dit instrument nu al overboord te zetten. De democratische betrokkenheid wordt daarmee aan haar basis in de samenleving onttrokken door dit kabinet.

Voorzitter. Ik citeer nogmaals: "De grote partijen van Nederland zouden zich moeten schamen hoe weinig zij zich bekommeren om de bodem van hun bestaansrecht. Het politieke systeem is bij uitstek archaïsch en regentesk, vertragend en onnavolgbaar voor kiezers. De premier wordt in de boezem van zijn eigen partij aangewezen op een manier die in het Kremlin van vroeger niet zou hebben misstaan. En kiezers worden nog steeds afgehouden van een rechtstreeks mandaat aan de macht, omdat dat niet in de Hollandse cultuur zou passen." Aldus toenmalig D66-leider De Graaf in 2001, die binnenkort op soortgelijke wijze als onderkoning in de Raad van State wordt benoemd en die vandaag kan beslissen over het kleine stukje rechtstreekse democratie dat de Nederlandse kiezer via het raadgevend referendum heeft.

Het citaat vervolgt: "De afgelopen jaren heeft D66 in en buiten de regering moeten opboksen tegen het afwerend gedraai van de meeste andere partijen om tenminste een beetje vernieuwing te krijgen. Aan die binnenkant van de macht, trekken we vastberaden draadjes los van de gevestigde orde. Zoals het referendum dat na twintig jaar wrikken eindelijk wordt ingevoerd. Het is maar een kleine ingreep, maar met grote gevolgen als het burgers bewust maakt van hun eigen stem die de vanzelfsprekendheid van politieke macht kan doorbreken." Aldus Thom de Graaf in het 35-jarig jubileumboek van D66 uit 2001.

Voorzitter. Kiest D66 er vandaag voor om dat kleine beetje vernieuwing weer los te laten of wil zij zelf alleen nog maar aan het draadje van de gevestigde orde zitten? Zijn al die jaren wrikken voor het referendum, voor het bewustzijn van de eigen stem van de burgers tevergeefs geweest, enkel en alleen om zelf deel uit te maken van die vanzelfsprekendheid van de politieke macht?

Of waren de woorden van de heer De Graaf toen al holle woorden? Het was immers D66 onder zijn leiding dat in 1999 weer als bijna vanzelfsprekend terugkeerde naar de politieke macht in het kabinet-Paars II nadat in deze zaal door de tegenstem van VVD-senator Hans Wiegel het correctief bindend referendum was weggestemd. Ook na deze Nacht van Wiegel bleek het referendum voor D66 uiteindelijk al geen hard punt meer. Of zouden zij vandaag toch eens bereid zijn de stem te zijn die hun minister van dit offer weerhoudt? Zullen zij zich, net als Wiegel destijds, niet laten binden aan de coalitieafspraak, maar zelfstandig een afweging maken en een "tegen" durven uit te spreken? Of tellen alleen het pluche en het compromis van het poldermodel en de bestuurselite?

Voor de PVV is het in ieder geval duidelijk: wij kiezen principieel voor behoud van het referendum, ook voor dit raadgevend referendum. Daarom zal de PVV tegen deze intrekkingswet stemmen.

Voorzitter, tot zover in eerste termijn.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Hattem.

Ik geeft het woord aan de heer Nagel.