Plenair Ten Hoeve bij behandeling Intrekking Wet raadgevend referendum



Verslag van de vergadering van 3 juli 2018 (2017/2018 nr. 36)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.59 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. Na een ontluisterende ervaring met het eerste referendum dat onder de regie van de referendumwet werd gehouden, lag de conclusie dat dit zo niet kon al snel voor de hand. Dat referendum werd misbruikt om doelen te bereiken die met het referendumonderwerp maar heel zijdelings te maken hadden en leverde desondanks een geldig negatief resultaat op. Dus half Nederland was teleurgesteld door de schade die met zo'n referendum kon worden aangericht. Maar voorzien van een verhelderende verklaring van alle betrokken EU-staten werd het associatieakkoord met Oekraïne toch ook door Nederland geratificeerd, zodat weer een ander deel van Nederland teleurgesteld werd, deze keer door het gevoel dat het referendum te weinig uithaalde.

Het referendum over de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kreeg een naar mijn gevoel evenwichtiger en voor bijna iedereen acceptabeler afloop en daarna mislukte het aangekondigde referendum over de donorwet door gebrek aan handtekeningen, wat bewees dat Nederlanders niet altijd aanleiding zien voor een referendum. Ondanks deze toch wat geruststellende ervaringen heeft de coalitie besloten een eind te maken aan dit experiment en de referendumwet in te trekken. Met, in feite, twee argumenten. Het eerste is dat het raadgevend referendum onder de huidige omstandigheden niet meer lijkt te kunnen dienen als opstap naar een beslissend referendum. Die constatering lijkt inderdaad op zich niet onjuist. En ten tweede lijkt het raadgevend referendum lijkt te veel risico te geven dat het voor de deelnemers een teleurstelling wordt. De gang van zaken met het Oekraïnereferendum getuigt daar inderdaad van. De conclusie uit het kiezersonderzoek dat de meerderheid van de kiezers wil dat op een negatieve uitkomst van een referendum door de regering gereageerd wordt met intrekking van de betreffende wet, en dat dat zelfs ook geldt voor degenen die "voor" stemden, wijst er inderdaad op dat juist de mogelijkheid dat de regering de uitkomst van een referendum naast zich neerlegt niet begrepen wordt. Dat betekent dat het raadgevende karakter inderdaad inherent het grote risico van teleurstelling in zich draagt. De argumentatie van de regering komt mij op zich juist voor.

Ik ben geen groot voorstander van referenda. De vertegenwoordigende democratie geeft bij een wat abstracte of ingewikkelde problematiek een veiliger beoordeling dan de makkelijker te manipuleren volksraadpleging. Dat betekent dat referenda over lokale of zelfs provinciale beslissingen die in de regel over concretere, beter grijpbare, beter zichtbare zaken gaan een mooie vorm van directe democratie kunnen zijn, maar dat bij beslissingen van de landelijke overheid en ook van Europa een referendum minder gauw zinvol is. Sommige beslissingen, de donorwet bijvoorbeeld, is zo concreet en ook zo direct van invloed op iedereen dat een referendum daarover zinvol had kunnen zijn. Maar goed, daar was dus onvoldoende behoefte aan.

Ondanks mijn niet heel positieve gezindheid ten opzichte van landelijke referenda moet toch geconstateerd worden dat we niet in een nulsituatie zitten. We hebben een referendumwet, die in een aantal opzichten zeker niet gebracht heeft wat sommigen er van verwacht hadden, maar die wel nu eenmaal het gekozen vehikel is voor directe inspraak. Dat zomaar opzij zetten is een bruuske ingreep, die weerstand oproept, getuige alleen al de honderden e-mails die wij de laatste dagen krijgen. De meest voor de hand liggende vraag is dus: heeft de regering, hebben de coalitiepartijen, er niet over nagedacht of met een beperktere ingreep, een aanpassing in plaats van intrekking, niet een goed en voor minder misverstand vatbaar resultaat te halen was geweest? Een beperking van de referendabilteit waarbij in ieder geval met meerdere mogendheden uitonderhandelde verdragen uitgesloten zijn of een aanpassing van de geldigheidsnorm tot een eis van een bepaald percentage van het totale aantal kiesgerechtigden bijvoorbeeld? Het eerste ligt voor de hand want zo'n verdrag is moeilijk reparabel, als al duidelijk zou zijn wat er dan eigenlijk gerepareerd moet worden. Het tweede is zinvol want het overrulen van een door de twee Kamers van de volksvertegenwoordiging genomen besluit moet alleen kunnen in het geval van een zeer grote weerstand vanuit de bevolking. Het zijn maar mogelijkheden, maar de vraag is of de regering zo'n alternatieve aanpak serieus heeft overwogen en, zo ja, waarom zij dan niet daarvoor gekozen heeft. Ik hoor daar graag de minister over.

Wat betreft het terugwerkende kracht geven aan de intrekking om daarmee een referendum over de intrekkingswet zelf onmogelijk te maken, kan ik de redenering van de regering volgen. Maar het wel toelaten van een referendum over deze intrekking zou ook kunnen leiden tot een regeringsreactie vergelijkbaar met de reactie op het WIV-referendum, dus tot een aanpassing in plaats van een intrekking. Als ik de minister nu vraag daarop te reflecteren komt dat natuurlijk weer in lijn met de vorige vraag over aanpassing als zodanig.

Maar ook bij het onmogelijk maken van een referendum over deze wet blijft het een feit dat in augustus een rechterlijke uitspraak verwacht wordt, juist over die referendabiliteit. En het feit dat voor een oppervlakkige beschouwer er geen enkele urgentie lijkt te zijn voor het in werking treden van deze wet, laat de vraag opkomen waarom de regering daar met de bekrachtiging van deze wet blijkbaar niet op wil wachten. De regering heeft toch goede argumenten, dus waarom niet de tijd gunnen? Ook daarover hoor ik graag de minister.

Ten slotte, voorzitter, de toekomst. De staatscommissie-Remkes stelt een bindend referendum voor. Afgezien van het feit dat de kans daarop niet groot is, geeft zo'n referendum weliswaar minder kans op teleurstellingen, maar als er niet allerlei zinvolle beperkingen worden aangebracht dus ook meer kans op onherstelbare schade. Dat is geen gebrek aan vertrouwen in het oordeel van de bevolking maar een inschatting van de complexiteit van bepaalde beslissingen en de onoverzichtelijkheid van de gevolgen daarvan. De Zwitserse regering weet daarvan mee te praten tot haar grote verdriet.

De hoofdconclusie leg ik nog maar eens aan de minister voor: was een andere benadering niet beter geweest om zowel de nadelen van het systeem als de onrust over de opheffing van het systeem te voorkomen? Ik hoor graag de reactie van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel meneer Ten Hoeve. Ik geef het woord aan mevrouw Bikker.