Plenair Ten Hoeve bij voortzetting behandeling Actief donorregistratiesysteem



Verslag van de vergadering van 6 februari 2018 (2017/2018 nr. 18)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.30 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. Allereerst maar mijn dank aan mevrouw Dijkstra voor haar brief die wij vrijdag ontvingen en die op een aantal punten duidelijkheid geeft en ook enkele bezwaren minder belangrijk maakt.

Wat betreft de rol van nabestaanden bij de uiteindelijke beslissing om wel of niet tot orgaandonatie over te gaan wordt in de brief uitdrukkelijk gesteld dat in alle gevallen ernstige bezwaren van nabestaanden nu, maar ook onder het wetsvoorstel, door de arts zo serieus worden genomen dat normaal gesproken van een ingreep zal worden afgezien. Garantie van deze inspraakmogelijkheid — geen vetorecht, maar wel een zwaarwegend inspraakrecht — is op zich belangrijk, en het maakt bovendien ook het door de nabestaande aannemelijk moeten maken dat de patiënt ondanks zijn registratie toch eigenlijk geen donor wilde zijn, makkelijker acceptabel. Als de nabestaande de expliciete of impliciete toestemming van de patiënt ontkent en deze ook aangrijpt om ernstige bezwaren te formuleren blijft er nog steeds wel een plicht van de arts tot beoordeling over, maar lijkt de arts toch al heel snel aan de wensen van de nabestaanden tegemoet te kunnen en zullen komen.

De vaststelling van de indienster dat wanneer er geen nabestaanden kunnen worden opgespoord, er ook geen donatie zou moeten plaatshebben, is belangrijk, maar geeft geen garanties. Het klinkt meer als een wens dan als een feit. Dat had wat mij betreft wel in het wetsvoorstel opgenomen mogen worden. Het zou bij aanneming van het voorstel in ieder geval uitdrukkelijk onderdeel moeten uitmaken van de wetsgeschiedenis. Het vormt in het algemeen een veiligheidsklep en het kan ook belangrijk zijn om het probleem van de formeel of feitelijk onbekwamen wat te ontscherpen. Wanneer er in ieder geval altijd nabestaanden geïnformeerd en geconsulteerd moeten worden, dan wordt de plicht van de arts om zich te vergewissen van de wilsbekwaamheid van een positief geregistreerde patiënt minder ingrijpend dan wanneer daar zonder nabestaanden over geoordeeld zou moeten worden. Bij het overleg dat VWS bij aanneming van de wet zal voeren over de protocollen, maar ook over een duidelijke kwaliteitsstandaard, zie de motie, moet dit een belangrijk punt zijn: zonder nabestaanden geen donatie. Misschien kan de minister daar wat over toezeggen.

Toch een vraag hierbij: wie gelden er bij al deze gevallen nou eigenlijk als nabestaanden? Of mag de arts daar zijn eigen ruimere of beperktere invulling aan geven?

En nog een vraag: kan een ouder die geen donor wil zijn, zijn of haar minderjarige kinderen ook melden met een nee-registratie? Of wordt zo'n ouder, of eventueel een andere nabestaande, als er wat gebeurt met het kind, aangesproken om alsnog als nabestaande daarover te beslissen?

Dan de andere kant, voorzitter. Het doet mij genoegen dat de indienster in haar brief afstand heeft genomen van eerdere uitlatingen dat wie als "geen bezwaar" wordt geregistreerd, stilzwijgend heeft toegestemd of het wel goed vindt, of dat van iedere Nederlander straks een keuze bekend zal zijn, ook een citaat van de indienster. Zulke conclusies reiken toch verder dan wat feitelijk bekend is van de geregistreerden? Ik ben blij dat de indienster dat in haar brief ook min of meer toegeeft.

Dat de WGBO en de regeling van het informed consent niet zouden gelden voor doden en ook niet van toepassing zijn omdat er bij orgaandonatie naast de arts en de patiënt nog een derde partij betrokken is, de partij die het donororgaan nodig heeft, overtuigt mij ook niet. En dat vastgesteld hebbend blijft dus nog steeds de fundamentele afweging: is het door het wetsvoorstel gediende belang nou groot genoeg om de in principe vereiste uitdrukkelijke toestemming voor zo'n grote medische ingreep als het uitnemen van organen te kunnen vervangen door een veronderstelde stilzwijgende toestemming? Dat blijft voor mij de centrale vraag die wij ons naar aanleiding van artikel 11 van de Grondwet moeten stellen.

Die afweging blijft net als vorige week moeilijk, maar ik ben het met de indienster eens dat het belang van al diegenen die lang, en soms te lang, moeten wachten op een donororgaan echt heel groot is. En ik vind ook dat de positie van de nabestaanden, die nu duidelijk, maar nog niet helemaal gegarandeerd is, lijkt mij, het risico van de veronderstelde toestemming kleiner maakt en trouwens ook de verhoudingen onder het voorstel veel dichter bij de verhoudingen onder de bestaande wet brengt. Het verschil is dat beschikbaarheid voor donatie nu wel de eerste optie zou worden. Let wel: als wij ervan uit mogen gaan dat er zonder nabestaanden niet gedoneerd wordt en als wij ervan uit mogen gaan dat artsen bereid zijn af te zien van de ingreep bij serieuze bezwaren van nabestaanden. Mogen we dat?

Dan blijft alleen nog het probleem van de omstreden hersendood. Hoe krijgen we garanties dat de voorlichting duidelijkheid geeft over wat hersendood is, en wat voor consequenties dat heeft bij uitneming? En hoe zorgen we ervoor dat die complete informatie ook iedereen bereikt die in de registraties wordt opgenomen? Want dat lijkt mij een vereiste om dit spel eerlijk te spelen. Kan de minister daar nog wat over zeggen?

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Ten Hoeve.

Het woord is aan mevrouw Bredenoord.