Plenair Schaper bij behandeling Internationale veiligheidsstrategie



Verslag van de vergadering van 31 mei 2016 (2015/2016 nr. 32)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.45 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schaper i (D66):

Voorzitter. Mijn eerste regel luidde: de wereld is er niet overzichtelijker op geworden. Misschien moet ik die veranderen in: de Nederlandse politiek is er niet overzichtelijker op geworden, nu ik de heer Van Apeldoorn namens de Socialistische Partij instemmend de heer Bolkestein hoor citeren. De Nederlandse politiek is er niet overzichtelijker op geworden. Ik wilde oorspronkelijk zeggen dat de wereld er niet overzichtelijker op geworden. Dit is een citaat van Roger van Boxtel, mijn voorganger als woordvoerder van de D66-fractie in de Eerste Kamer. Hij nam dat als uitgangspunt in de discussie over de internationale veiligheidssituatie. Ik kan dat nu, een jaar later, slechts beamen. Het internationale beeld verandert voortdurend, en dikwijls niet ten goede.

Na de lange vrede van de Koude Oorlog, en de ruim twintig jaar van westerse dominantie worden oude zekerheden vervangen door nieuwe onzekerheden en dreigingen, zoals de toenemende chaos in het Midden Oosten, de dreiging die van terrorisme en organisaties als ISIS uitgaat, het vluchtelingenvraagstuk, de spanningen binnen de EU, inclusief de brexit-mogelijkheid, en de vraag: wat wil Poetin?

Laten we echter niet vergeten dat er tegelijkertijd ook veel goed nieuws is, zoals het nucleaire akkoord met Iran, het klimaatakkoord van Parijs, de halvering in de afgelopen twintig jaar van het aantal armen in de wereld, en de in de VN bereikte overeenstemming over een nieuwe generatie doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.

In de ogen van mijn partij onderstrepen deze ontwikkelingen, zowel de negatieve als de positieve, het belang en de noodzaak van intensivering van internationale samenwerking, zowel bilateraal als regionaal als wereldwijd. Voor mijn fractie staat de Europese Unie daarbij centraal en de mogelijkheden die deze biedt tot krachtenbundeling en gezamenlijk optreden. Een actieve en constructieve opstelling van ons land, met een open blik naar buiten, is daarbij essentieel. Een dergelijke opstelling levert ons invloed op en zo dienen wij het beste ons nationale belang en het gemeenschappelijke Europese belang. Alleen op die manier kunnen wij onze veiligheid en welvaart verzekeren. Alleen op die manier kunnen wij opkomen voor de waarden die wij hoog schatten, zoals het respect voor de mensenrechten en de bevordering van de rechtsstaat. Er is voor ons land geen nationaal alternatief voor internationale samenwerking. Wie dat wel denkt, doet aan wensdenken en is losgezongen van de werkelijkheid.

Het begrip "veiligheid" heeft tegenwoordig een veel bredere inhoud dan 20-30 jaar geleden. In een recent interview met het blad The Atlantic stelde president Obama dat klimaatverandering een grotere dreiging voor de VS is dan ISIS: "ISIS is not an existential threat to the United States. Climate change is a potential existential threat to the entire world if we don't do something about it."

Ook klimaatbeleid is veiligheidsbeleid. Laat de opmerking van Obama ook daarom een aansporing zijn voor het kabinet om een hogere prioriteit te geven aan het tegengaan van klimaatverandering. Een meer klassieke vorm van veiligheidsbeleid is het veiligheidsbeleid dat gericht is op conflictvoorkoming en conflictbeheersing en op postconflictwederopbouw, bijvoorbeeld in het geval van burgeroorlogen en fragiele staten die uiteenvallen. In die gevallen is een brede, veelomvattende aanpak nodig waarin militaire, politieke en economische onderwerpen worden samengebracht. Mijn fractie verwelkomt daarom dat het kabinet de geïntegreerde aanpak — die wordt in ons land vaak 3D genoemd: defence, diplomacy and development; wij hebben die term van de Canadezen gepikt — tot één van de prioriteiten van zijn internationale veiligheidsstrategie heeft gemaakt.

Tegen die achtergrond heb ik wel een vraag over de Nederlandse deelname aan de VN-missie in Mali en de discussie die momenteel gaande is over het al dan niet beëindigen van die deelname. Zoals het kabinet aangeeft in zijn notitie over de geïntegreerde benadering, is het verschil in tijdshorizon tussen de militaire en de civiele inzet van middelen een van de kernproblemen van die benadering. Als het even kan, moet de militaire inzet zo kort mogelijk zijn, maar voor wederopbouw en ontwikkelingssamenwerking moet je in langetermijntermen denken. Daarvoor is dikwijls ook weer veiligheid nodig. Er is dus een spanning tussen enerzijds wat de militairen in eerste instantie zouden willen, namelijk niet te lang aan één plaats blijven, en anderzijds de situatie die vereist dat de militairen niet te vroeg vertrekken.

Wat betekent dat nu voor de Nederlandse militaire bijdrage aan de VN-missie in Mali? Het kabinet onderzoekt momenteel de mogelijkheden tot verlenging van die bijdrage. Dat is al een tijdje aan de gang. Klaarblijkelijk is sprake van een zekere spagaat binnen de coalitie en hebben de twee partijen tegenovergestelde meningen, zoals we ook bij andere onderwerpen op het gebied van het buitenlands beleid weleens zien. Ik begrijp goed dat voor de minister van Defensie financiële aspecten en het praktische vermogen tot voortzetting van de missie een belangrijke rol spelen. Maar er zijn ook andere aspecten die door het kabinet zelf zijn genoemd in de notitie over de geïntegreerde benadering. Het gaat dan vooral om de vraag hoe verzekerd wordt dat bij het terugtrekken van de Nederlandse militairen uit een bepaald conflictgebied — dat is in dit geval dus Mali — voorzien is in de veiligheid die noodzakelijk is voor wederopbouw en ontwikkelingssamenwerking. Ik heb begrepen dat dit toch een randvoorwaarde voor het kabinet is. Die is ook vastgelegd in de notitie. Hoe staat het kabinet in deze discussie? Hoe weegt het de verschillende belangen en invalshoeken tussen militair en niet-militair tegen elkaar af in het concrete geval van Mali?

Daar komt bij dat Mali al tientallen jaren een belangrijke partner van Nederland is op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. In dat opzicht is het een uitgelezen kandidaat voor een toepassing van de geïntegreerde benadering, misschien ook inclusief een langere militaire bijdrage dan vanuit de optiek van het ministerie van Defensie gewenst is. Ik ben in het bijzonder geïnteresseerd in de opvatting van de minister van Buitenlandse Zaken hierover, want hij heeft heel veel praktische ervaring opgedaan met de situatie in Mali. Kan hij hier een toelichting op geven?

Op dit moment zijn zestien VN-vredesoperaties gaande. Er zijn daar 105.000 militairen en politiemensen actief — dat is dus niet zoals de Britten zeggen "small beer" — en ook nog eens 15.000 man burgerpersoneel. Zij zijn van grote waarde voor het voorkomen en beheersen van conflicten. Niet voor niets hebben de VN-vredesoperaties in 1988 de Nobelprijs gekregen. Tegelijkertijd is de wijze waarop de VN hun vredesoperaties voorbereiden en uitvoeren dikwijls beneden peil. Ik zeg dat met pijn in het hart.

In het rapport van het Independent Panel on Peace Operations van de VN van een jaar geleden wordt bijvoorbeeld gewezen op de discrepantie tussen de dikwijls ambitieuze mandaten, waarin allerhande taken voor de militairen worden opgestapeld, en de ter beschikking gestelde middelen, die dikwijls minder zijn dan door de VN als noodzakelijk werd omgeschreven. De VN-organisatie is afhankelijk van de bijdragen van de lidstaten. Je zou dus verwachten dat een soort correctie plaatsvindt tussen doelstellingen en middelen, een troop-to-task analysis zoals dat heet in het militaire jargon, maar die vindt niet plaats. Als gevolg daarvan zijn de missies soms gedoemd om te mislukken, gelet op de opdracht die zij hebben meekregen.

Daarnaast is sprake van micromanagement in New York en van te weinig overleg met de landen die troepen leveren. De selectie van personen in leiderschapsfuncties is onvoldoende. Ook moeten er volgens dit panel meer vrouwen zware functies krijgen bij VN-vredesoperaties. Dit laatste punt sluit goed aan bij resolutie 1325 van de VN. Vrouwen, Vrede en Veiligheid is een van de thema's in de Nederlandse campagne voor de Veiligheidsraad. Het is dus goed dat Nederland de keuze heeft gemaakt om dit specifieke element naar voren te brengen in zijn campagne.

Al met al is huidige aanpak van vredesoperaties op een aantal punten welhaast onverantwoord te noemen. Volgens mij zijn concrete verbeteringen in de wijze waarop de VN met militaire aangelegenheden omgaan noodzakelijk. Mijn fractie hoopt dan ook dat het rapport van het panel zal leiden tot de noodzakelijke verbeteringen die worden aangegeven in dit rapport. Wat is de opstelling van Nederland en de EU in de discussie over de follow-up van dit rapport?

Tegelijkertijd benadrukt het panel dat er politieke en niet-militaire oplossingen voor conflicten moeten worden gevonden om tot een duurzaam resultaat te komen. Dat is belangrijk. De heer Van Apeldoorn zal wel tevreden zijn met deze constatering. Het afdwingen van vrede met militaire middelen, ook wel "enforcement" genoemd, wijst het panel krachtig af, in lijn met de gedachtegang "the UN is peace, not war". Er vallen echter toch wel wat kanttekeningen te maken bij de door het panel ingeslagen weg. Verdwijnt daarmee de geleidelijke ontwikkeling van de laatste jaren om meer "robust peacekeeping" te gaan uitvoeren? Daarbij treden de militairen toch wat krachtdadiger en op zijn zij eerder bereid om waar noodzakelijk militaire middelen te gebruiken. De regel van de VN bij vredesmissies was om alleen geweld te gebruiken in de vorm van defensie, dus als je aangevallen wordt. In die nieuwe notie van "robust peacekeeping" zou je bijvoorbeeld bij de bescherming van de burgerbevolking op een bepaald moment ook offensief moeten optreden. Hoe zit Nederland in de discussie over de rol van militairen en de mate van "robust peacekeeping"?

Ik kom te spreken over Rusland. Over dat onderwerp is zojuist al uitgebreid gesproken. Onze discussie vandaag gaat terug tot de brief van het kabinet van juni 2013 over de internationale veiligheidssituatie. In die brief werd een onderscheid gemaakt tussen drie strategische belangen van ons land, namelijk de verdediging van het eigen en het bondnoodschappelijk grondgebied, een goed functionerende internationale rechtsorde en economische veiligheid. Alle drie komen samen in de verhouding met Rusland. Het besluit van Moskou om Oekraïne binnen te vallen, de Krim te annexeren en een opstand in Oost-Oekraïne op gang te brengen is een directe aantasting van de internationale rechtsorde. Onze economische veiligheid staat onder druk door de Russische cyberspionage en cyberaanvallen. Bovendien is het de ambitie van de regering om Nederland te positioneren als de gasrotonde van Noordwest-Europa, middels de import van Russisch gas. Die is tussen 2010 en 2015 verdubbeld. Moet er niet eens zorgvuldig worden nagegaan of wij niet al te afhankelijk worden van de gasleveranties uit Moskou? Wij maken ons daarmee kwetsbaar voor druk vanuit Rusland.

Net als onze collegae in de Tweede Kamer kijken wij daarom verwachtingsvol uit naar de geopolitieke energiestrategie die de minister van Buitenlandse Zaken zal opstellen. Kan de minister vandaag al een tipje van de sluier oplichten? In welke richting gaat de nieuwe energiestrategie op het punt van afhankelijkheid?

Wat het derde door het kabinet genoemde strategische belang betreft, de verdediging van het NAVO-grondgebied en het eigen grondgebied, is de situatie volledig veranderd met de Russische aanval op Oekraïne en de annexatie van de Krim. Daarbij is het centrale punt volgens mij niet dat Poetin naar een Russische invloedsfeer langs zijn grenzen streeft, dat hij vindt dat de Krim eigenlijk bij Rusland hoort of dat hij een antiwesterse politiek voert. Het centrale punt is dat hij bereid is geweest om daar militaire middelen voor in te zetten, soms openlijk, soms verholen in een tactiek van hybride oorlogvoering. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog zien we dat een land een ander land militair aanvalt om daarmee specifieke doeleinden, zoals in dit geval annexatie van een stuk grond, te bereiken. We zijn daarmee in een nieuwe gevaarlijke realiteit beland, omdat serieus rekening moet worden gehouden met Russische militaire agressie elders. Hoe onwaarschijnlijk we dat niet zo lang geleden nog vonden, na de Krim moeten we hier toch echt anders tegen aankijken. Militaire agressie tegen misschien zelfs NAVO-landen raakt ons als bondgenoot van die landen onmiddellijk. Extra verontrustend daarbij is dat Poetin en zijn naaste medewerkers niet alleen losjes praten over een aanval op de Oost-Europese NAVO-landen — hij maakte een achteloze opmerking tegen de president van Oekraïne dat de Russische troepen in twee dagen in Kiev kunnen zijn en in een week in Warschau — maar dat daarbij ook gesproken wordt over de mogelijke inzet van kernwapens. Die zouden de-escalerend werken omdat, als Rusland een kernwapen zou gebruiken, het Westen niet zou willen of kunnen reageren. Daarmee zou het conflict in het voordeel van Rusland zijn beëindigd en dan zou de-escalatie zijn opgetreden. Een beetje vreemde definitie van de-escalatie, maar het wordt serieus door de Russen naar voren gebracht in discussies over een mogelijk conflict en hun strategie daarbij.

Het is dan ook te begrijpen dat de NAVO-landen in Oost-Europa, in het bijzonder Polen en de Baltische staten, zich ernstig zorgen maken over mogelijke Russische agressie. De reactie van het bondgenootschap is tot nu toe tweeërlei. Enerzijds versterking van het vermogen van de alliantie om snel en adequaat te reageren in het geval van een crisis door een verbeterde en versterkte NATO Response Force. Anderzijds versterking van de militaire aanwezigheid van de bondgenoten op het grondgebied van de Oost-Europese NAVO-landen. De Nederlandse krijgsmacht draagt hieraan in beide opzichten op verschillende manieren bij, zo constateer ik met waardering.

Even tussen haakjes een toevoeging naar aanleiding van de eerdere discussie over NAVO-troepen in Oost-Europa als deel van de deal die gesloten is met Rusland over uitbreiding van de NAVO. Een punt om in de gaten te houden. Het is niet opgelegd aan Rusland. Er is een deal over gesloten in de zin dat de NAVO heeft gezegd: wij begrijpen jullie zorg over NAVO-troepen dichter bij jullie grens, dus wij beloven dat wij geen gevechtstroepen in grote aantallen permanent in de nieuwe NAVO-landen zullen stationeren. Dat betekent dat er op dit moment een groot strategisch gat ligt aan de oostkant van het bondgenootschap. Er is nauwelijks militaire aanwezigheid van de NAVO en er zijn vele, in sommige gevallen bij bepaalde oefeningen zelfs honderdduizenden Russische troepen aan de andere kant van de grens. Hoe kun je dan zeggen dat de NAVO oprukt naar Rusland en Moskou bedreigt? Het is eerder de omgekeerde situatie.

Wel rijst de vraag in welke mate en voor hoe lang Defensie het hiermee ingeslagen pad, het pad van versterking van aanwezigheid in Oost-Europa, kan blijven bewandelen, gezien de financiële problemen voor het ministerie en de ernstige kritiek van de Algemene Rekenkamer op de bedrijfsvoering op het departement. Het zou mij verheugen als de minister van Defensie daarop wil ingaan.

Overigens is militaire versterking niet het hele verhaal. Meer is nodig, vooral vertrouwenwekkende maatregelen, zoals meer transparantie over oefeningen en troepenverplaatsingen en afspraken over "no surprises", zoals dat heet: geen verrassingen. Wij moeten weten wat een ander aan het doen is en wat wij kunnen verwachten op militair gebied qua aanwezigheid, oefeningen en dergelijke. Ik weet dat de gesprekken in Wenen daarover momenteel stil liggen, maar ik zou de ministers toch willen vragen actief te blijven zoeken naar mogelijkheden om tot hervatting van de besprekingen te komen en daartoe tezamen met andere landen in de NAVO en Wenen voorstellen te doen. Gaarne een reactie van de minister.

In algemene zin is het moeilijk om te voorspellen hoe onze verhouding met Rusland zich zal ontwikkelen. Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie verkeert Rusland naar mijn gevoel in een identiteitscrisis. Het heeft grenzen die het nooit eerder heeft gehad, met miljoenen etnische Russen die in andere landen wonen. Het heeft een politiek systeem dat het nooit eerder heeft gehad en dat fundamenteel instabiel is. Het heeft een economisch systeem dat het nooit eerder heeft gehad en waarvan de zwaktes met de dalende olie- en gasprijzen met de dag duidelijker worden.

Terwijl Poetin in een speech in de Doema tien jaar geleden nog betoogde dat Rusland zich ontwikkelde tot een vrije en democratische staat met Europese waarden, neemt hij de laatste jaren steeds sterker afstand van die waarden en beschrijft hij Rusland als een Euraziatisch land met een eigen identiteit en eigen waarden.

In het verleden, vooral direct na de val van de Muur en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, was er een zekere neiging om Rusland niet helemaal meer serieus te nemen. Het werd min of meer weggezet als een lost case, een soort hopeloos derdewereldland met kernwapens, dat dreef op zijn olie- en gasinkomsten, een land waar wij verder niet veel aandacht aan hoefden te geven, behalve dat wij er graag wat energie van kochten. Jarenlang hebben wij Rusland in de marge van ons buitenlands beleid gezien. Nu is de vraag hoe om te gaan met Rusland weer een centrale vraag in ons buitenlands beleid en dan heb ik het over meer dan alleen de dreiging die van Rusland uitgaat voor onze veiligheid.

Naar het oordeel van mijn fractie is de Rusland-brief van vorig jaar van de minister van Buitenlandse Zaken een goede aanzet voor een nieuw, volwassen en verder ontwikkeld Rusland-beleid, dat een nieuw evenwicht vindt tussen enerzijds de-escalatie, dialoog en functionele samenwerking — zoals sinds kort bij de Syrië-crisis — en anderzijds heldere en harde standpunten waar dat nodig is. Bij dat laatste denkt mijn fractie vooral aan het gebrek aan respect voor de mensenrechten.

De tegen Rusland ingestelde sancties vanwege de aanval op Oekraïne en de annexatie van de Krim hebben in een dergelijke combinatie van druk en dialoog nog steeds een plaats naar de mening van D66. In de discussie over eventuele versoepeling van de sancties staat wat ons betreft centraal de uitvoering van het Minsk II-akkoord, met als belangrijkste punt het herstel van de controle van de Oekraïense regering over de eigen grenzen in het oosten van het land. Overigens gaan ondertussen de gevechten in Oost-Oekraïne nog steeds door, al is het op beperkte schaal. Hoe zien de ministers dit? Zien zij de komende maanden nog mogelijkheden voor voortgang in het Minsk-proces, in het bijzonder voor een herstel van de Oekraïense controle over de eigen grenzen?

Ik ga over naar Syrië. Ondanks een wat gemakzuchtig cynisme over de mogelijkheden om in de burgeroorlog in Syrië een politiek proces op gang te brengen, is dit de afgelopen maanden enigszins onverwacht toch gelukt, althans tot voor kort want de laatste tijd ziet het er weer wat slechter uit. Als eerste resultaat werd overeenstemming bereikt over een zeer broze en beperkt gerespecteerde wapenstilstand. Bij de eerdere en mislukte pogingen om tot onderhandelingen tussen de strijdende partijen te komen, speelde Nederland een niet onbelangrijke ondersteunende rol, omdat ons land een groot deel van het budget voor de VN-onderhandelaars voor zijn rekening nam.

Ook op andere terreinen heeft ons land de laatste jaren een relevante rol gespeeld in de crisis in het Midden-Oosten. Ik denk dan aan de aanzienlijke humanitaire hulp die ook dit jaar weer wordt gegeven, aan onze deelname in de strijd tegen ISIS in Irak en Syrië en last but not least aan ons co-voorzitterschap van het Global Counter Terrorism Forum. Dit heeft er zeker toe bijgedragen dat Nederland door de VS is uitgenodigd deel te nemen aan de bijeenkomsten van de Syria Support Group, die een belangrijke rol speelt bij de coördinatie van de opstelling van de internationale gemeenschap in de Syrische burgeroorlog. Het lijkt mij een goed voorbeeld van invloed krijgen door verantwoordelijkheid te nemen. Twee weken geleden heeft de minister van Buitenlandse Zaken voor het eerst deelgenomen aan een dergelijk overleg. Zou hij daarop vandaag wat nader willen ingaan? Ik verlang niet van hem dat hij de grootste geheimen collectief aan ons allen gaat verklappen. Wat is zijn beeld van de effectiviteit en samenstelling van dit gezelschap, juist in het licht van de noodzaak om nieuwe pogingen in gang te zetten? Het gaat immers op dit moment eerder slechter dan de goede kant uit.

Bij de invloed en de rol van de internationale gemeenschap bij de Syrië-crisis hebben wij het over de VN, Rusland en de VS, maar waar is Europa? De eerlijkheid gebiedt te erkennen dat Europa in de Syrië-crisis nauwelijks een rol speelt. Dat is gek, omdat het in de directe nabijheid van de Europese Unie ligt. Europa speelt nauwelijks een rol op militair vlak, maar ook niet op politiek vlak. Alleen bij de humanitaire hulp is de EU een grote speler. Wil de minister van Buitenlandse Zaken, ook op basis van zijn ervaringen van twee weken geleden, ingaan op de vraag wat de rol van de EU nu eigenlijk is bij het vredesproces?

De EU is lid van de Syria Support Group, waar Nederland ook aan deelneemt. Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Italië zijn dat ook. Men kan zeggen: dat maakt het moeilijk voor mevrouw Mogherini om nog een eigen plaats te bepalen, maar dat hoeft niet per definitie zo te zijn. Zie de prominente rol van de EU bij de onderhandelingen met Iran over diens nucleaire programma. Waarom is de EU bij de Syrië-crisis in politiek opzicht dan toch zo afwezig? Wat is de Nederlandse opstelling geweest om te bevorderen dat mevrouw Mogherini een grotere rol kan spelen inzake het Syrië-drama? Ik vraag dat ook omdat in de brief van het kabinet uit 2013 over de internationale veiligheidsstrategie "meer Europese verantwoordelijkheid" als eerste prioriteit genoemd wordt. In de Syrië-crisis valt in ieder geval tot nu toe van die grotere Europese verantwoordelijkheid weinig te merken, terwijl het dus een conflict is in onze directe nabijheid. Mijn fractie verwacht daarom van de minister nu maximale inzet voor een grotere rol van de Europese Unie bij het vredesproces. In de pers verschijnen uitspraken van Europese diplomaten die zich gefrustreerd tonen over de overheersende rol van de VS en Rusland en een multilateralisering van het proces bepleiten, met name dus een grotere rol voor Europa. Gaarne krijg ik hierop een reactie van de minister.

De nu al vijf jaar durende burgeroorlog in Syrië leidt tot toenemende problemen, ook voor landen die tot nu toe niet het conflict zijn ingezogen. Ik denk dan in het bijzonder aan Libanon en Jordanië. De kleine rol van de EU in het Syrische drama zou als het ware enigszins gecompenseerd kunnen worden door een Europese hoofdrol bij de stabilisatie van en steun aan deze twee landen. Libanon en Jordanië hebben beide zeer grote aantallen vluchtelingen opgenomen en dreigen onder deze last te bezwijken. Dat laatste zou de instabiliteit in het Midden-Oosten zeer vergroten en tot nog grotere humanitaire drama's kunnen leiden. Libanon en Jordanië verdienen daarom naar de mening van mijn fractie een speciale behandeling die verder gaat dan de steun die nu al gegeven wordt. Welke mogelijkheden ziet het kabinet daarvoor op Europees vlak? Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van een geprivilegieerd partnerschap met de Europese Unie, dat een kader zou bieden voor uitzonderlijke handelsmogelijkheden, macrofinanciële steun en samenwerking bij de bestrijding van terrorisme. Op nationaal niveau zou ons land beide landen bij de ontwikkelingssamenwerking tot partnerland kunnen opwaarderen.

Nu we het over de buurlanden van Syrië hebben, hebben we nog een enkele vraag over de Palestijnse kwestie. Is er enige voortgang in de pogingen om tot een overeengekomen oplossing te komen? Ik meen te weten dat daar geen sprake van is, maar ik hoop dat de minister mij op dit punt kan corrigeren. In ieder geval vindt op 3 juni aanstaande een Midden-Oostenconferentie in Parijs plaats. Ik vraag de minister niet alleen wat onze verwachtingen daarbij zijn, als we die hebben, maar ook of ons land daarbij betrokken is. Wij zijn immers EU-voorzitter, maar los daarvan spelen wij al jarenlang echt mee in de discussie over de positie van de Europese Unie in het Midden-Oosten. Ik krijg hierop graag een antwoord van de minister.

Voor wat betreft Turkije wil ik mij vandaag tot het punt beperken dat onze verhouding met dat land ons voor moeilijke keuzes stelt. Enerzijds is de door president Erdogan ingezette autocratische ontwikkeling een slechte zaak en in strijd met onze opvattingen over democratie en mensenrechten, wat dan ook zijn consequenties moet hebben voor de besprekingen met Turkije over lidmaatschap van de Europese Unie. Anderzijds is Turkije een NAVO-bondgenoot, grenzend aan Rusland, met ook nog eens een strategische positie tussen Europa en de Arabische wereld, wiens samenwerking we nodig hebben voor de beheersing van de vluchtelingencrisis. Voor het moment lijkt het beste alternatief nog steeds om Turkije zo dicht mogelijk bij de westerse wereld te houden, zonder concessies te doen ten aanzien van essentiële waarden.

Een grotere internationale rol van de Europese Unie en haar lidstaten vereist naar de mening van D66 ook meer Europese defensiesamenwerking. Vorig jaar is over dit onderwerp een interessant en belangrijk rapport verschenen van het Centre for European Policy Studies. Hierin worden een aantal verstandige aanbevelingen gedaan die tezamen een grote stap voorwaarts zouden vormen. Ik noem vier van die aanbevelingen. 1. Een permanent EU militair hoofdkwartier in Brussel. 2. Een groter gemeenschappelijk budget. 3. Instelling van een kerngroep van lidstaten die bereid zijn tot verdergaande samenwerking te komen. 4. Nauwere samenwerking tussen de EU-lidstaten bij de aanschaf van defensiematerieel. Sommige van deze punten kwamen ook in de eerdere interventies al aan de orde. Dit alles zou dan moeten uitmonden in een European Defence Union, die onder meer de NAVO terzijde staat bij de verdediging van het bondgenootschappelijk grondgebied. De D66-fractie ondersteunt deze voorstellen, die zijn gedaan door de werkgroep van het Centre voor European Policy Studies en waaraan twee voormalige Secretarissen-Generaal van de NAVO hebben meegewerkt, Javier Solana en onze landgenoot Jaap de Hoop Scheffer. Je kunt nu dus moeilijk voor de dag komen met het argument dat we met deze Europese keuze de NAVO ondergraven. Zouden de ministers op deze voorstellen willen ingaan, en dan hopelijk in positieve zin?

Wij hebben ter afsluiting nog een paar woorden over het Nederlandse defensiebeleid. Naast politieke pleiten natuurlijk ook financiële overwegingen voor meer Europese defensiesamenwerking. Het totaal van de begrotingen voor defensie van de 28 EU-lidstaten bedraagt nu rond de 190 miljard. Volgens een rapport van het Europees Parlement is niet minder dan 26 miljard daarvan het gevolg van het versnipperde materieelbeleid. In een tijd van grote financiële krapte bij Defensie is dat onaanvaardbaar. De besparingen die een gezamenlijk Europees defensiematerieel beleid zouden opleveren, zouden dan ingezet kunnen worden voor de broodnodige versterking van de gevechtskracht van de krijgsmacht. In de visie van mijn fractie zou voor de korte termijn allereerst voldaan moeten worden aan de meest primaire behoeften, zoals voldoende voorraden, onderdelen en munitie.

In het recente rapport van de Rekenkamer wordt gesteld dat er in dit opzicht een disbalans is tussen wat de ondersteunende diensten van het ministerie van Defensie presteren en wat de missies waaraan Nederland deelneemt vereisen. De discussie met de minister over het functioneren van haar ministerie lijkt mij vooral een zaak voor de Tweede Kamer, maar ik wil in het kader van onze discussie vandaag wel even ingaan op het verband tussen een niet goed functionerend ministerie en de capaciteit van ons land om deel te nemen aan internationale missies. De minister van Defensie zegt dat we het wel aan moeten kunnen. Natuurlijk, maar zo'n uitspraak komt wel in een ander daglicht te staan als de conclusie dat wij het niet aankunnen gestoeld is op een ernstige onvolkomenheid in het logistieke proces op het departement, zoals de Algemene Rekenkamer heeft gesteld. Door deze onvolkomenheid is een groot deel van het defensiematerieel slechts beperkt beschikbaar.

Mijn eerste vraag aan de minister is in hoeverre haar terughoudendheid ten aanzien van de verlenging van de missie in Mali in verband staat met de problemen in de logistieke keten, zoals aangeduid in het rapport van de Algemene Rekenkamer. Tweede vraag: welke gevolgen kunnen die problemen hebben voor de huidige inzet van Nederlandse eenheden in de NAVO-landen aan de oostgrens van het bondgenootschap? Ik hoop niet al te grote gevolgen, want het zou werkelijk een onaanvaardbare conclusie zijn dat wij door intern disfunctioneren in Den Haag niet aan onze bondgenootschappelijke verplichtingen kunnen voldoen.

Bovenstaande discussie over wat ons land militair wel of niet aankan staat overigens in schril contrast met wat het kabinet officieel als ambitieniveau voor de krijgsmacht hanteert. Dat is niet mis. Ik citeer: ambitie van het kabinet is een krijgsmacht die voorbereid is op een scala aan inzetmogelijkheden, in alle fasen van het conflict en op alle geweldsniveaus, zo nodig op grote afstand van onze landsgrenzen. Wat betreft het punt "op alle geweldsniveaus" ben ik benieuwd naar de mate waarin dit uitgevoerd kan worden binnen de huidige financiële kaders.

Bij het punt "op grote afstand van onze landsgrenzen" vraag ik me af of dat niet in tegenspraak is met wat het kabinet stelde in de brief uit 2013 over het internationale veiligheidsbeleid. Die brief geeft als één van de richtlijnen voor ons buitenlands- en veiligheidsbeleid: meer focus op instabiele regio's nabij Europa. Niet "op grote afstand", maar "nabij Europa". Dat is overigens een keuze die mijn fractie steunt.

Dit sluit overigens niet uit dat wij ook ver van huis op beperkte schaal nichecapaciteiten zouden kunnen leveren voor bepaalde militaire operaties, afhankelijk van de beschikbaarheid op dat moment. Maar dat is iets geheel anders dan wereldwijd op alle geweldsniveaus te kunnen optreden, zoals het omschreven is door het ministerie van Defensie.

De heer Van Apeldoorn.

De voorzitter:

Ik geef hem het woord, mijnheer Schaper. Het woord is aan de heer Van Apeldoorn.

De heer Schaper (D66):

Pardon.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

De heer Schaper stelt de vraag aan de ministers, maar ik vroeg mij eigenlijk af wat de eigen conclusies van de D66-fractie zijn op basis van het zojuist gestelde; misschien komt hij daar nog op, maar ik hoorde het nog niet. De heer Schaper stelde namelijk dat het ambitieniveau van dit kabinet zo hoog is, namelijk inzet ver buiten de landsgrenzen tot op het hoogste geweldsniveau, dat dit eigenlijk niet strookt met de inzet van middelen. Vindt de D66-fractie nu dat het Defensiebudget navenant omhoog moet of zou het ambitieniveau misschien bijgesteld moeten worden? Of iets ertussenin?

De heer Schaper (D66):

Drie dingen. Ten eerste moet je bezuinigen door een grotere efficiency te behalen waar dat kan — ik ben me daarbij zeer wel bewust dat dit dikwijls moeilijk is — met name op het punt van het defensiematerieel, door meer gemeenschappelijke aanschaf en meer gemeenschappelijk onderzoek. Ten tweede moet je duidelijk prioriteit geven aan aanwezigheid in Oost-Europa in het kader van het European Reassurance Initiative, waarmee dus gepoogd wordt om de verdedigbaarheid van de Europese bondgenoten in het oosten van het NAVO-grondgebied te versterken, en ook het vertrouwen te versterken dat de NAVO inderdaad hun veiligheid kan verzekeren. Als dat dan eerst geregeld is, moet je ten derde bekijken of je daarnaast de capaciteit hebt om bijvoorbeeld aan VN-vredesoperaties bij te dragen.

De hoogte van het defensiebudget is daarbij zelf natuurlijk ook een factor. Ik wil daar echter op dit moment niet te concreet op ingaan, want dit heeft vele aspecten, die ik op dit moment niet allemaal overzie. Er is één punt dat ik wil benadrukken. De omvang en de aanwending van het Nederlandse defensiebudget zijn ook een politieke zaak, met name in de verhouding met de VS. President Obama heeft onlangs in het kader van het European Reassurance Initiative voorgesteld om de bestedingen voor de verdediging van de NAVO-landen in Europa te verviervoudigen; dus vier maal zo veel, naar 3,5 miljard per jaar. Dat roept toch de vraag op: oké, dit doet Amerika; wat doen de Europeanen? Dus vanuit de logica van de situatie, maar ook in het kader van wat andere landen doen, en met name de VS, lijkt mij toch dat we toe moeten naar een verhoging van het defensiebudget. Daarbij neem ik aan dat er ook nog veel geld te halen valt door meer samenwerking bij de aanschaf en de productie van militair materieel, maar ik zie de minister van Defensie nu al een beetje negatief knikken op dat punt, dus dat zie ik dadelijk wel.

Het is in ieder geval duidelijk dat ook Obama in dat interview zijn ergernis uitsprak over het freeridergedrag van de bondgenoten, die achteroverleunen en Amerika het zware werk laten doen.

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Ik ben het zeer met de heer Schaper eens over het freeridergedrag. Hij is echter zelf nogal voorzichtig als hij het heeft over de noodzakelijke verhoging van het defensiebudget. Ik herinner hem eraan dat wij in september 2014 in Wales met NAVO-partners hebben afgesproken dat het budget in tien jaar tijd stapsgewijs in de richting moet gaan van de 2% bbp.

De heer Schaper (D66):

Ik moet duidelijker zijn. Ik heb niet willen zeggen dat het alleen maar op de manier moet gaan die ik aangegeven heb. Ik heb willen zeggen dat ik op dit moment geen percentages kan noemen, bijvoorbeeld: wij willen in vijf jaar naar 1,43%. Ik noem maar iets. Zover zijn wij in onze discussie intern nog niet.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Nee, dat snap ik, maar ik wil u er even aan herinneren dat wij in NAVO-verband wel al een soort tijdpad hadden bedacht.

De heer Schaper (D66):

Ja, dat is op zich duidelijk. We zijn ook verplichtingen aangegaan.

De voorzitter:

De heer Knapen. Nee, hij loopt door.

De heer Schaper (D66):

O, hij wil gewoon op stap.

Ik kom bij mijn laatste woorden, mevrouw de voorzitter. In de discussies rond de presidentsverkiezingen in Amerika zeggen veel kandidaten dat ze teleurgesteld zijn over de Europeanen. Trump ziet zelfs het liefst de hele NAVO verdwijnen; die vindt hij althans niet meer belangrijk. We moeten als Europeanen investeren in onze verhouding met de VS. Eén middel om dat te doen is naar ons gevoel het opnemen van enkele gevangenen uit Guantánamo Bay. Dat is een zeer gevoelig punt, zowel in Nederland als in Amerika, maar wij hopen dat het kabinet het besluit daartoe nu eindelijk eens neemt.

Later dit jaar zal het kabinet zijn nationale veiligheidsstrategie presenteren. Deze zal ook een nauwe samenhang laten zien met de internationale strategie, zo heeft de minister van Defensie aan de Tweede Kamer laten weten. Dat is geheel terecht; die twee zaken lopen natuurlijk in elkaar over. Kunnen de ministers aangeven wanneer die presentatie van de nationale veiligheidsstrategie te verwachten valt? Ik vraag dat ook omdat het advies van de WRR over de toekomst van het Nederlandse veiligheids- en defensiebeleid, dat zeer relevant is in deze hele context, er nog steeds niet is. Het zou er in 2015 zijn, maar dat was niet het geval. Wordt dat WRR-advies nu mosterd na de maaltijd of zal het kabinet wachten met het uitbrengen van de nationale veiligheidsstrategie totdat het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid is gepresenteerd?