Plenair Hoekstra bij Algemene financiële beschouwingen



Verslag van de vergadering van 17 november 2015 (2015/2016 nr. 8)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 10.22 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Hoekstra i (CDA):

Voorzitter. Ik was van plan mijn tekst te beginnen met de opmerking dat wie in 2015 naar de wereld kijkt, moeite moet doen om optimistisch te blijven. Dat was voor het weekend. Afgelopen vrijdag is er in Parijs opnieuw een vreselijke, laffe aanval gepleegd op onschuldige burgers. Onze gedachten zijn bij Frankrijk, bij onze Franse vrienden en bondgenoten die onvoorstelbaar leed is overkomen. Wij wensen hen troost. Wij wensen hen eenheid. Wij wensen hen volharding. Wij steunen de minister-president en het kabinet van harte in het aanbod om Frankrijk te helpen waar wij maar kunnen.

De Algemene Financiële Beschouwingen zijn niet triviaal, maar het is misschien toch een wat merkwaardige overgang. Laat ik desalniettemin beginnen. Ik begin mijn verhaal ver van huis, omdat wat ver van huis gebeurt zo'n enorme impact heeft dichtbij huis, zeker wanneer het de economie betreft, zeker wanneer het de 21ste eeuw betreft en zeker wanneer het Nederland betreft.

Wie in 2015 naar de wereld kijkt, moet moeite doen om optimistisch te blijven. Ik zei het zo-even al. Al dan niet daardoor is het moeilijk om optimistisch te blijven over de mondiale economie. Met name de laatste maanden is de berichtgeving somberder. Zie het IMF dat in oktober aangaf dat het risico op wat men "een complete stagnatie van de wereldeconomie" noemt aanzienlijk is toegenomen, terwijl velen voor de zomer dachten, hoopten dat de wereldeconomie en zeker de Europese economie en zeker ook de Nederlandse economie eindelijk het lek boven hadden.

Nu zijn er gelukkig nog veel indicatoren die er voor Nederland goed uitzien. Maar toch zullen wij rekening moeten houden met in ieder geval de mogelijkheid dat er slechter economisch weer aankomt dan voor de zomer werd gedacht. Dit roept de vraag aan de minister van Financiën op hoe hij die ontwikkeling van de wereldeconomie beziet. Is de berichtgeving te pessimistisch, realistisch of misschien zelfs te optimistisch? En als enige somberheid, of in ieder geval enige voorzichtigheid, over de wereldeconomie terecht is, en als mijn opmerking over de afhankelijkheid van Nederland van die wereldeconomie terecht is, hoe kwetsbaar zijn wij dan met een toch betrekkelijk feestelijke begroting, waarbij er aan het eind van het feest sprake is van een tekort? Is er met de ontwikkelingen van de afgelopen maanden in het achterhoofd reden om zuiniger, voorzichtiger te zijn dan voor de zomer?

Ik maak de stap van de wereld naar Europa. Aan de vooravond van 2015 leek het zowaar of de euro in rustiger vaarwater was beland, maar wie terugkijkt op dit jaar ziet een uitputtingsslag met Griekenland waarbij de euro op een haar na is ontsnapt aan grote averij. Wie terugkijkt realiseert zich ook dat de voorzitter van de Eurogroep onder moeilijke omstandigheden heeft bijgedragen aan de stabiliteit van de euro. Wat ons betreft is daarvoor een compliment op z'n plaats. Wij zijn nu een aantal maanden verder. Kan de minister met de Eerste Kamer delen hoe het kabinet op dit moment de kwetsbaarheid van de euro taxeert? Hoe taxeert het de relatie met Griekenland in het bijzonder die, als ik zo vrij mag zijn, nog altijd veel weg heeft van de conditionele verlenging van een wederzijds liefdeloos huwelijk?

Wie naar Europa kijkt, zal nog iets anders opvallen. Een paar maanden geleden is de heer Draghi begonnen met het opkopen van staatsobligaties. Nu is over de heer Draghi van alles te zeggen, maar niet dat hij nodeloos voorzichtig is. Als hij het heeft over opkopen, dan bedoelt hij ook opkopen. Dan denkt hij niet aan een beetje, maar dan denkt hij aan een heleboel. Om preciezer te zijn: hij denkt aan 60 miljard euro per maand. En hij stopt pas als hij ruim over de 1 biljoen euro is. Je moet altijd goed oppassen met die bedragen, maar dat is een één met twaalf nullen; grofweg de waarde van vier keer de begroting die wij hier vandaag bespreken.

Het gaat dus om extreme bedragen. Je zou dus mogen verwachten dat wanneer je investeringen in deze orde van grootte doet, de resultaten imponerend zijn. Maar er zijn twee dingen die alle betrokkenen erkennen. Ten eerste is er weliswaar hoop, maar geen garantie dat dit helpt om de economie aan te jagen. En ten tweede zijn er, juist door de grote bedragen, ook grote risico's aan deze aanpak verbonden.

Natuurlijk is de ECB onafhankelijk. De minister heeft daar zelf zeer terecht op gewezen. Dat moet ook zo blijven. Maar deze operatie is inmiddels een aantal maanden bezig. Wij zijn een aantal miljardeninvesteringen verder. De rente was laag, is laag en, zoals het er naar uitziet, blijft de rente voorlopig ook laag met grote gevolgen voor Nederlandse spaarders en met grote gevolgen voor Nederlandse pensioenfondsen. Dit roept de vraag op wat de minister van de effectiviteit van Draghi's beleid vindt. Wat vindt hij van de risico's voor de euro, voor de Nederlandse pensioenfondsen en voor de Nederlandse belastingbetaler?

De heer Postema i (PvdA):

Ik verneem graag waar voor het CDA precies de pijn zit. Zit die in de kwantitatieve verruiming en de impact daarvan op de rente of in de relatie tussen de rentevoet en de waardering van de pensioenfondsen?

De heer Hoekstra (CDA):

Dat zijn allebei problemen, maar het eerste probleem is vooral het probleem van Draghi. De heer Postema zal het met mij eens zijn dat deze operatie een ultimum remedium is zoals de ECB zelf heeft gezegd. In de aanloop naar dit debat zal ook de heer Postema de geschiedenis erop nagelezen hebben. De ECB heeft lange tijd gezegd: dat moeten wij niet doen. Wij willen niet doen wat Japan overweegt en wij willen niet doen wat Amerika overweegt. Stapje voor stapje zijn wij echter toch die weg opgegaan. Terecht kun je constateren dat de risico's vanwege die miljardenbedragen buitengewoon groot zijn.

De heer Postema (PvdA):

Het kan dat die risico's er zijn. Er zijn overigens ook allerlei positieve effecten, zoals op de kosten van de staatsschuld. Ik hoor graag iets van de heer Hoekstra over de vraag of wij de relatie tussen de rente en de waardering van de pensioenfondsen moeten problematiseren of het kwantitatieve monetaire beleid van de Europese Centrale Bank.

De heer Hoekstra (CDA):

Volgens mij allebei. Over het eerste onderwerp heb ik net wat gezegd. Ons standpunt over het tweede is de heer Postema bekend. Daarover hebben wij uitgebreid van gedachten gewisseld bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake het financieel toetsingskader. Daarbij bleken wij ook van gedachten te verschillen. Allebei erkennen wij dat het laveren is tussen twee kwaden als ik het zo mag zeggen. Aan de ene kant wil je dat de pensioenfondsen in staat zijn om gepensioneerden en toekomstig gepensioneerden te bedienen. Aan de andere kant wil je zeer prudent zijn. Dat is meer de tour waarop de minister heeft gezeten en overigens ook de Nederlandsche Bank. Wij hebben gemeend dat de oplossing zoals omschreven in het nieuwe financieel toetsingskader te prudent is. Die is te voorzichtig. Dat zal de heer Postema niet verrassen, want dat hebben wij in dat debat gewisseld.

Ik maak een derde en laatste opmerking over de begroting in het licht van Europa. In Europees verband kennen we de 3%-norm en de 60%-norm. Dit zijn verstandige regels, die bovendien op voorspraak van met name Nederland en Duitsland zijn ingevoerd en waar eigenlijk maar één bezwaar tegen bestaat: ze zijn zo eindeloos vaak door lidstaten aan hun laars gelapt.

Laten we even inzoomen op de 3%-norm. De praktijk is dat bij veel lidstaten de vlag al uitgaat als zij het tekort tot 3% weten te beperken. Maar als ik het goed begrepen heb, was de doelstelling van het Stabiliteits- en Groeipact fundamenteel anders, namelijk zorgen voor een overschot bij hoogconjunctuur en zorgen voor een begrotingsevenwicht bij normaal economisch weer, zodat het tekort tot maximaal 3% mag oplopen als het economisch tegenzit. Laat ik het voorzichtig formuleren, dat is niet de Europese praktijk en, als ik kijk naar de begroting voor 2016, ook niet de Nederlandse praktijk. Wij geven ongeveer 10 miljard meer uit dan er binnenkomt en als ik het goed gelezen heb, loopt het structureel tekort zelfs iets op. In dat licht heb ik een volstrekt wilde gedachte en een vraag aan de minister: heeft hij ook overwogen om minder in plaats van meer geld uit te geven dan er binnenkomt?

Ik heb het gehad over de kwetsbaarheden op mondiaal en Europees niveau. Ik heb het gehad over de kwetsbaarheid van de staatshuishouding bij slecht weer. Laat ik het nu hebben over de financieel-inhoudelijke keuzes van het kabinet. Na jaren van lastenverzwaring besluit het kabinet om de lasten te verlichten. Daarbij toont het zich een gulle rentmeester, als ik het zo mag formuleren. De lasten worden immers met 5 miljard verlicht. Is dat een fiscaal onderwerp dat ook bij het Belastingplan aan de orde komt? Zeker, maar wij denken dat het de meest fundamentele koerswijziging van het kabinet is in deze Miljoenennota en daarom ook niet onbesproken kan blijven.

Voorzitter, het zal u niet verrassen, wij vinden het op zichzelf — ik benadruk: op zichzelf — verstandig dat het kabinet tot lastenverlichting overgaat. Lastenverzwaring is de afgelopen jaren een kernonderdeel van het kabinetsbeleid geweest. Wij hebben er ook hier bij herhaling voor gepleit om te snijden in de uitgaven van de overheid zelf, om de consumptieve uitgaven te verkleinen en de lasten te verlichten. Wij zijn op zichzelf dus positief over een lastenverlichting, maar de vraag is welke hoeveelheid op dit moment verstandig is. Is dat inderdaad 5 miljard, of is dat, gelet op de stand van de economie en ook gelet op de veiligheid in Nederland en daarbuiten, misschien minder? Misschien kan de minister daar zijn gedachten eens over laten gaan.

Daarnaast is het goed om stil te staan bij de manier waarop het kabinet de lasten verlicht. Zijn opmerking dat je als goed bestuurder de kans niet voorbij mag laten gaan om lastenverlichting te koppelen aan stelselhervorming, heeft de staatssecretaris voortdurend achtervolgd. Ik zal dat dan ook niet opnieuw inwrijven. Kern van de zaak is natuurlijk dat hij groot gelijk heeft. Mijn vraag aan de minister van Financiën is dan ook de volgende. Waarom is er, nadat duidelijk werd dat er weinig draagvlak was voor de zogenaamde pakketten 2 en 3, niet doorgezocht? Hadden de VVD en de Partij van de Arbeid niet verder kunnen kijken dan naar alleen het verhogen van de btw, en daar ook medestanders voor kunnen zoeken? Misschien kan de minister aangeven in hoeverre hij het pakket dat er nu ligt wil kwalificeren als "een echte hervorming". Dat is namelijk het toetscriterium, niet van mij, niet van de CDA-fractie maar van de minister zelf, zo vertelde hij de Eerste Kamer in mei van dit jaar.

Behalve de keuze voor lastenverlichting maakt het kabinet nog een groot aantal andere keuzes in de Miljoenennota. De meeste van die keuzes kunnen wij onderschrijven. Laat ik er vier noemen die wij opvallend dan wel onverstandig vinden.

Ten eerste. De begroting van Veiligheid en Justitie komt er opnieuw te bekaaid van af. Onze opvattingen op dit punt zijn bekend. Het garanderen van de vrijheid en veiligheid van zijn burgers is het fundament van iedere functionerende staat. Laat ik dat herhalen. Het garanderen van de vrijheid en veiligheid van zijn burgers is het fundament van iedere functionerende staat. Om dat fundament te onderhouden, moet er meer geld naar de rechtspraak, naar het OM, naar de politie, naar de reclassering en naar het NFI. Het kabinet moet dus meer doen, maar het doet minder en dat vinden wij onverstandig.

Ten tweede. Ook de begroting van Defensie komt er opnieuw te bekaaid van af. Er komt geld bij en dat is goed, maar het is niet goed genoeg. Ten aanzien van de wereld buiten Nederland zijn wij opnieuw een aantal illusies armer. In Oekraïne is het oorlog. Poetin overweegt publiekelijk de mobilisatie van kernwapens. Russische straaljagers doorkruisen onaangekondigd het Europese luchtruim. En dan heb ik het nog niet gehad over de ellende van afgelopen vrijdag. Er is natuurlijk geen enkel bezwaar om te hopen dat de huidige eeuw vreedzamer wordt dan de vorige, maar tegelijkertijd is daar geen enkele garantie voor. Wij denken dan ook dat Nederland meer zou moeten investeren in defensie dan VVD en PvdA doen.

Ten derde. Het heeft niet zo veel aandacht gekregen, maar behalve die 5 miljard deelt het kabinet nog een aanzienlijke hoeveelheid strooigoed uit. De bezuiniging op de huurtoeslag wordt uitgesteld en er gaat extra geld naar de kinderopvangtoeslag, naar beschutte werkplekken, naar kinderopvang, naar het vaderschapsverlof, naar verpleeghuizen, enzovoort. Die uitgaven lopen aardig in de papieren en tellen op tot ongeveer anderhalf miljard. Dat zijn allemaal prima onderwerpen, daar gaat het niet om. De hele gang van zaken heeft echter iets merkwaardigs. Juist dit kabinet heeft kortgeleden in veel van deze onderwerpen gesneden. De keuze om nu geld uit te delen, lijkt dan ook weinig consistent. Bovendien is het in onze waarneming een duidelijke, maar stilletjes uitgevoerde beleidswijziging, zonder dat de minister macro-economische argumenten heeft aangevoerd voor de noodzaak hiertoe. Misschien heeft hij die argumenten al die tijd willen bewaren voor het debat van vandaag. In dat geval horen wij die graag. Het leek ons een breuk met wat er in het regeerakkoord staat.

Ten vierde. Misschien wel de merkwaardigste discrepantie van deze Miljoenennota betreft het volgende. Het kabinet schrijft dat er meer hervormingen nodig zijn, zeker ook in de nabije toekomst. In mijn woorden — in de Miljoennota staat het net iets anders — samengevat: veel gedaan, nog veel te doen. Maar tegelijkertijd is er niet het begin van een plan dat die richting uitwijst. De realiteit is dat er sinds 2015 niet meer gebeurt waar de minister in de Miljoenennota toe oproept. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de zzp'ers, aan het pensioenstelsel en aan de werkloosheid. Wie terugdenkt aan het akkoord uit 2013 en wie minister Asscher de afgelopen jaren heeft horen praten, krijgt de indrukt dat er ergens in de buurt van het ministerie een ronkende banenmachine staat. Wie de totalen vervolgens probeert op te tellen, krijgt de indruk dat iedere Nederlander ongeveer net zo veel banen moet hebben als de gemiddelde senator. Wie de Miljoenennota bekijkt, ziet echter dat de realiteit net iets anders is. Ik zie sommigen onrustig in hun stoel schuiven, maar dit was niet als verwijt bedoeld. Dat wil zeggen, aan het adres van de senatoren.

Ik wil nog één keer terug naar de lastenverlichting en daarmee vooruitblikken op het Belastingplan. Het is mij opgevallen dat velen dat deze ochtend hebben gedaan in andere gremia. Daar zullen wij ongetwijfeld nog over te spreken komen. Het gaat mij om de procedurele weg die het kabinet bewandelt. Wat doet het? Het koppelt het Belastingplan voor 2016 aan een ander, op zichzelf staand wetsvoorstel. Dat andere wetsvoorstel gaat over box 3, en dan niet over een aanpassing in 2016 maar in 2017. Dat heeft dus — ik kan het niet duidelijk genoeg zeggen — niets te maken met het Belastingplan voor 2016. Voor deze handelswijze geeft het kabinet geen enkele inhoudelijke rechtvaardiging. Dat kan ook niet, want die rechtvaardiging is er niet. Ik zal niet ingaan op het voorstel voor box 3. In dat varkentje zal senator Van Rij op een ander moment graag het mes zetten. Mij gaat het om de koppeling.

Wij hebben hier als Eerste Kamer nadrukkelijk niet de traditie om volwaardige, zelfstandige wetsvoorstellen te clusteren. Op de manier wordt de Eerste Kamer namelijk de mogelijkheid ontnomen om een eigenstandig oordeel te vellen over twee aparte wetsvoorstellen. Om die reden — dat is een van de eerste dingen die leerde toen ik toetrad tot dit huis — zijn wij ook altijd tegen een nationale kop op Europese wetgeving. Met dit optreden laadt het kabinet de verdenking op zich dat het de Eerste Kamer het pistool op de borst wil zetten, onder het mom van "durf het Belastingplan maar eens af te stemmen en als u dat niet durft, krijgt u box 3 erbij cadeau".

Nogmaals, het gaat mij niet om de inhoud, maar deze aanpak is onverstandig en niet goed. Het is niet goed voor de verhoudingen, het is niet goed voor de Eerste Kamer en het schept een dubieus precedent. Ik geef het kabinet daarom nadrukkelijk in overweging beide wetsvoorstellen afzonderlijk in te dienen.

Zoals altijd kijken wij met grote belangstelling uit naar de antwoorden van de minister en de staatssecretaris.