Plenair De Lange bij behandeling BW/Algemene wet gelijke behandeling



Verslag van de vergadering van 27 mei 2014 (2013/2014 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.36 uur


De heer De Lange i (OSF):

Voorzitter. Om te beginnen wil ik de initiatiefnemers bedanken voor hun inzet en energie. Het opstellen en naar een succesvolle afronding begeleiden van een initiatiefwetsvoorstel is altijd een grote opgave. In hun uitgebreide memorie van toelichting maken de initiatiefnemers veel behartigenswaardige opmerkingen over de achtergrond van hun voorstel. Zoals zo vaak dient zorgvuldig gekoerst te worden tussen de Scylla van wetgeving die door alle ambtenaren uitgevoerd dient te worden, en de Charybdis van individuele gewetensbezwaren. Ook het ambtenarenrecht is een factor die niet over het hoofd gezien kan worden. Het wetsvoorstel beoogt het verschijnsel "weigerambtenaar" — ik zal kortheidshalve die term gebruiken — door het invoeren van een benoembaarheidseis voor de toekomst onmogelijk te maken. Voor bestaande en reeds benoemde weigerambtenaren verandert er niets. Deze aanpak leidt ertoe dat op termijn het fenomeen "weigerambtenaar" inderdaad letterlijk uitsterft. Helaas blijft het principiële bezwaar dat men kan hebben tegen ambtenaren die om hen moverende privéredenen de wet niet uitvoeren nog jaren een steen des aanstoots.

Om de positie van mijn fractie in dit debat goed te markeren, wil ik om te beginnen benadrukken dat wij groot voorstander zijn van de "laicité", een strikte scheiding tussen kerk en staat. Religie dient naar onze overtuiging geen enkele rol te spelen in ons staatsbestel. Dit uitgangspunt is niet in strijd met de in de Grondwet verankerde vrijheid van godsdienst, maar benadrukt wel dat iedere vorm van godsdienst niets meer en niets minder is dan een zuivere privéaangelegenheid. Expliciete overwegingen gebaseerd op godsdienst hebben naar onze mening dan ook geen plaats in het publieke debat.

Het instituut huwelijk is in feite een contract tussen partners dat hun wederzijdse financieel-economische belangen en die van eventuele kinderen regelt. Helaas wordt deze realiteit in onze samenleving onvoldoende onderkend, en wordt het instituut huwelijk omgeven met een waas van romantiek of ook soms van godsdienst. Dat bij meer dan een derde van de gesloten huwelijken deze romantiek verdampt en plaats maakt voor de harde realiteit van een financieel-economisch contract waaraan men gehouden is, ontdekken velen als het te laat is.

Partners kunnen er ook voor kiezen een geregistreerd samenlevingscontract te sluiten bij de notaris. De juridische inhoud van die contracten is vaak niet met het blote oog te onderscheiden van een traditioneel huwelijkscontract. Bij het sluiten van een dergelijk contract bij de notaris spelen ambtenaren van de burgerlijke stand geen enkele rol. Bovendien is het verschijnsel "weigernotarissen" mij onbekend. Deze beschouwingen leiden logischerwijs tot de volgende opstelling. Waarom hebben de initiatiefnemers er niet voor gekozen om de ambtenaren van de burgerlijke stand volledig af te schaffen, en alle vormen van samenlevingscontract via de notaris te laten regelen? Dit zou onmiskenbaar grote voordelen hebben. Het probleem dat de initiatiefnemers terecht signaleren verdwijnt als sneeuw voor de zon. Bovendien kunnen partners die hun contract gesloten hebben daar een viering aan vastknopen geheel naar eigen smaak als het gaat om feestredenaar en locatie. Of men nu voorkeur heeft voor een optreden van een imam, een gehuwde priester, Freek de Jonge, Ali B., of de bevriende gastheer van een televisieshow, of men zijn feestje wil houden in het buurtcafé, een kerk, de sporthal, of op het strand, er is niets dat al die mogelijke keuzes in de weg staat, en de overheid hoeft zich er gelukkig niet mee te bemoeien.

Voor de overheid resteert slechts de taak van het in een register bijhouden van alle gesloten contracten. De zakelijke aspecten die bij het sluiten van een contract voorop staan en de eventuele viering ervan worden op die manier uit elkaar gehaald, en dat lijkt mijn fractie een goede zaak. Bovendien stoot de overheid onnodige taken af zonder nadelige gevolgen voor wie dan ook.

Het initiatiefvoorstel is jammer genoeg wat minder vergaand dan wat mijn fractie zich zou voorstellen. Daardoor blijft het probleem van bestaande weigerambtenaren intact en dat maakt het allemaal niet makkelijker. In deze context is het vooral lastig om individuele gewetensbezwaren op grond van godsdienst juridisch te duiden. Bij een strikte scheiding van Kerk en Staat leiden gewetensbezwaren al snel tot een mijnenveld, waaruit het moeilijk ontsnappen is: wie bepaalt eigenlijk of een gewetensbezwaar ernstig is? Kan die vraag überhaupt beantwoord worden binnen een staatsbestel waarin Kerk en Staat strikt gescheiden zijn? Op welke juridische basis zou een meetlat tot stand moeten komen, waarlangs gewetensbezwaren gelegd kunnen worden? Overigens bestaan er natuurlijk ook allerlei gewetensbezwaren die niet op godsdienst gegrond worden, maar het dilemma verdwijnt daarmee niet. De enig mogelijke uitweg is pragmatisme: we doen het op een bepaalde manier, maar maken er niet te veel fundamentele beschouwingen aan vuil. Dat is in feite wat de initiatiefnemers ook doen. Die willen zich niet branden aan de categorie van nu nog bestaande "weigerambtenaren".

Is mijn fractie nu voor- of tegenstander van het wetsvoorstel? Laat me in elk geval dat tipje van de sluier alvast oplichten. We zouden niet graag zien dat het betere de aartsvijand van het goede wordt. In die zin zal ons oordeel over het voorstel waarschijnlijk positief zijn. Niettemin zou een verdergaande aanpak onze voorkeur hebben gehad.

Ik geef toch nog wat detailbeschouwingen over het voorliggende voorstel. De afweging die de initiatiefnemers maken om meer gewicht toe te kennen aan het belang dat alle ambtenaren zich aan de wet houden dan aan hun individuele godsdienstige afwegingen, wordt door mijn fractie van harte gesteund. Ook de wijze waarop de initiatiefnemers deze afweging motiveren, is helder en ook evenwichtig. Door deze afweging kan nu een belangrijke stap in de goede richting gedaan worden, hoewel het feit dat de "weigerambtenaar" slechts geleidelijk uit ons wereldbeeld verdwijnt, ongetwijfeld zo af en toe nog tot ophef zal leiden. Er blijft weinig anders over dan om daarmee te leven.

In de memorie van toelichting lopen naar mijn mening de begrippen "godsdienst" en "kerkgenootschap" af en toe door elkaar. Mij dunkt dat gewetensbezwaren voorbehouden zijn aan een individu en dat collectief wel van een gedeeld standpunt over een onderwerp maar niet over een gewetensbezwaar gesproken kan worden. Natuurlijk valt wel eens de term "collectief geweten", maar in alle eerlijkheid zeg ik dat mijn fractie geen idee heeft wat daarvan de definitie is.

Tolerantie in de Nederlandse samenleving is een groot goed of zou dat moeten zijn. Niettemin dient er voortdurend tegen gewaakt te worden dat tolerantie ontaardt in eenrichtingsverkeer. De indruk ontstaat af en toe dat de tolerantie die belijders van de een of andere godsdienst verlangen van andersdenkenden niet altijd in dezelfde mate gereciproceerd wordt. Het idee dat de eigen overtuiging een zwaarder gewicht dient te hebben dan die van anderen lijkt zo hier en daar aan kracht te winnen. Een beroep op tolerantie heeft altijd meer kanten en kan nooit dienen om het eigen standpunt te laten prevaleren over dat van anderen. Juist door het strikt hanteren van het principe van 'laicité' kan potentiële conflictstof op dit punt in belangrijke mate vermeden worden. Helaas is in ons land de strikte scheiding tussen Kerk en Staat vaak ver te zoeken, maar bij de wetgeving ten aanzien van het huwelijk is de zaak gelukkig erg duidelijk. Het initiatiefwetsvoorstel versterkt in feite deze situatie enigszins en dat valt toe te juichen.

Invoering van de initiatiefwet leidt niet of nauwelijks tot problemen op het gebied van uitvoerbaarheid of handhaafbaarheid. Ook het kostenaspect vormt geen enkele belemmering. Dat zijn goede zaken, omdat bezwaren tegen de wet op dergelijke gronden niet aangevoerd kunnen worden. Het debat kan zich dan ook toespitsen op de meer principiële aspecten van het voorstel.

Laat me komen tot een afronding van mijn eerste termijn. Het wetsvoorstel beoogt een principiële stellingname waar het gaat om het verschijnsel "weigerambtenaar". Door de gekozen aanpak moet veel energie gestoken worden in het maken van allerhande afwegingen en is het thans volledig onmogelijk maken van het fenomeen "weigerambtenaar" nog een brug te ver. Dat betreurt mijn fractie. Niettemin is elke stap in de goede richting er een. Met belangstelling wacht ik de reactie van de initiatiefnemers af.