Voortzetting behandeling Eerste tranche Wijziging Wet publieke gezondheid



Verslag van de vergadering van 15 mei 2023 (2022/2023 nr. 30)

Aanvang: 19.46 uur

Status: gecorrigeerd


Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan (36194).

Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van het wetsvoorstel 36194, de Wijziging van de Wet publieke gezondheid.

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Verkerk, namens de ChristenUnie.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Verkerk i (ChristenUnie):

Voorzitter. Eindelijk sprong het licht op groen. De auto's trokken bruusk op. Maar onmiddellijk werd duidelijk dat dat niet voor allemaal gold. De middelste rij staat stil. Panne zeker. Een paar chauffeurs zijn al uitgestapt, met de bedoeling de auto aan de kant te schuiven, zodat hij het verkeer niet meer hindert. Ze kloppen woedend op de raampjes. De man binnenin draait zijn hoofd naar hen toe. Je kunt zien dat hij iets roept. Uit de bewegingen van zijn mond valt af te leiden dat hij een woord herhaalt. Nee, niet een, maar drie, zoals duidelijk zal worden als iemand er ten slotte in slaagt een portier te openen: ik ben blind.

Voorzitter. Met deze woorden begint José Saramago, winnaar van de Nobelprijs voor literatuur, zijn roman De stad der blinden. Deze roman gaat over een zeer besmettelijke epidemie. De tijd tussen blootstelling en blind worden is minder dan 24 uur, en de kans op besmetting is vrijwel 100%. De eerste slachtoffers worden op dezelfde dag of de dag daaropvolgend al geïsoleerd in een leegstaande kliniek die door het leger wordt bewaakt. Maar in korte tijd zijn ook alle soldaten blind. Ook alle bestuurders, politici en politie worden blind.

Tijdens de epidemie spelen zich verschrikkelijke taferelen af. De mens blijkt voor zijn medemens een wolf te zijn. Uit alles blijkt dat Saramago weinig illusies koestert over de menselijke neiging zich te onderwerpen aan het gezag, en ook niet over de neiging van mensen om in zo'n crisis samen te werken. En toch, een kleine groep overlevenden houdt het in deze chaos uit, omdat een paar leden hun vermogen tot zorgzaamheid en hun vermogen tot liefhebben niet verloren zijn. Daarin zien wij in deze roman dat het pessimisme het uiteindelijk aflegt tegen het geloof in de liefde.

Voorzitter. We hebben het vandaag over een noodwet. Een wet waarvan niemand hoopt dat ze ooit gebruikt zal hoeven te worden. Maar als er één ding is wat Saramago laat zien, dan is het wel dat wetten nodig zijn, omdat mensen voor elkaar wolven kunnen zijn. Uiteindelijk gaat het ook hier niet om wetten. Het gaat om humaniteit. Het gaat om het vermogen tot zorgzaamheid. Het gaat om het vermogen om de ander lief te hebben.

Voorzitter. Ik wil de minister en zijn ambtenaren hartelijk danken voor al het werk dat zij gedaan hebben tijdens de wetsbehandeling. Onze fractie is tevreden over de antwoorden die ze heeft gekregen. Ook constateert onze fractie dat er vele, vele pagina's met gedetailleerde vragen zijn gesteld, op een detailniveau en in een breedte waarvan ik niet wist dat die bestond en nodig zou kunnen zijn om deze wet te beoordelen.

Voorzitter. Onze fractie heeft net als andere fracties veel mails gehad van burgers die zich zorgen maken over de wet die wij vandaag bespreken. Ik begrijp die zorgen. Ik heb met meerdere van hen een persoonlijk gesprek gehad, fysiek of telefonisch, en zij hebben hun zorgen aan mij toevertrouwd. Duidelijk is dat een deel van die bezorgdheid wordt veroorzaakt door een bewuste of onbewuste framing van deze wet.

Als eerste: deze wet gaat niet over een nieuwe coronagolf, maar over de bestrijding van ernstige infectieziekten die kunnen leiden tot een ontwrichting van de samenleving.

Als tweede: deze wet is geen greep naar de macht van het kabinet. Deze wet is er gekomen op nadrukkelijk verzoek van het parlement. Ik sluit aan bij wat collega Prins zei: de wet had ook nog wel eerder mogen komen.

Voorzitter. Ik zou graag tijdens de behandeling op vier punten willen ingaan. Als eerste de noodzaak van de wet. Twee. De democratische controle. Dan de noodzaak van tegenspraak en weerstand tegen de maatregelen.

Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):

Begrijp ik nou goed dat de heer Verkerk zegt dat deze wet niet in werking zou zijn getreden als die had bestaan als de coronapandemie, zoals we die hebben gekend, was uitgebroken?

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Nee, dat zeg ik niet. Ik zeg dat deze wet geen coronawet is, maar een pandemiewet. Een van de vormen is corona. Een andere vorm is vogelgriep. Er zijn vele andere mogelijkheden.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Dus als ik de heer Verkerk goed begrijp, zou deze wet, de Wpg, in de voorgelegde vorm als die gepasseerd zou zijn, ook ingezet worden tijdens de coronapandemie.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Wat ik hier zeg, is dat de wet die hier nu voorligt, niet geschreven is als een wet voor een volgende corona-uitbraak. Deze wet is geschreven als wet voor een pandemie, welke oorzaak die ook mag hebben. Dat kan corona zijn of vogelgriep of virus x, y of z. Dat zeg ik.

De heer Van Hattem i (PVV):

De heer Verkerk van de ChristenUnie zegt vrij stellig dat deze wet geen greep naar de macht is vanuit het kabinet. Hij onderbouwt dat door te zeggen dat de wet er op verzoek van het parlement is gekomen. Anderzijds is dit wel een wet die de macht van het parlement voor een groot deel inperkt, in ieder geval de macht van deze Eerste Kamer. Het blokkeringsrecht wordt hier gewoon terzijde geschoven. Is de heer Verkerk het met mij eens dat je moet voorkomen dat een kabinet nu, in de toekomst of misschien zelfs in de verre toekomst — want zulk soort noodwetgeving wordt vaak na tientallen jaren gebruikt — het parlement in dat soort situaties buitenspel kan zetten en dat het daarom onwenselijk is dat het blokkeringsrecht bij de Eerste Kamer vervalt?

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik kom hier nog op terug, maar laat ik samenvattend zeggen dat deze wet op geen enkele manier de Kamer buitenspel zet, ook de Eerste Kamer niet. Er zijn vele stappen, waarin er voorhang en nahang is en waarin ook deze Kamer soms actief besluit en soms ook niet.

Ik ga door met mijn betoog als u dat goedvindt.

De voorzitter:

De heer Van Hattem heeft nog een aanvullende vraag.

De heer Van Hattem (PVV):

Aan de sussende woorden van de heer Verkerk heb ik heel weinig. Ik heb toch graag een beetje meer onderbouwing. Stel, je hebt in de toekomst de situatie dat er een kabinet zit dat zegt: we vinden naar ons oordeel, naar ons gevoelen, dat er een bepaalde dreiging is van een ziekte en daarom willen wij deze bevoegdheden gaan gebruiken. Vervolgens zitten er hondsloyale coalitiepartners in de Tweede Kamer die klakkeloos voorstemmen. Wij als Eerste Kamer, waar mogelijk wel een oppositie aanwezig is, hebben geen enkele mogelijkheid om dat terzijde te stellen. Zijn de checks-and-balances dan nog wel voldoende aanwezig om zulk soort te rigoureuze maatregelen vanuit het kabinet tegen te kunnen houden?

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ja, dat zijn er heel veel. Uw vooronderstelling dat Tweede Kamerleden klakkeloos voorstemmen, is een onjuiste vooronderstelling. Ik dank u wel.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Het punt is dat het kan gebeuren; je kunt een situatie krijgen. Stel, dat we hier een wat andere samenstelling krijgen van ons parlementaire stelsel. Stel, dat hier partijen aan de macht komen die het niet zo nauw nemen met de democratie, wat wij overigens wel altijd doen; alle partijen hier in dit huis zijn heel democratische partijen. Maar stel dat er een partij in Nederland aan de macht komt die een soort heilstaat wil oprichten waarvoor alles moet wijken. Is de heer Verkerk het dan met mij eens dat je moet voorkomen dat deze wet een machtiging kan bieden voor het uitschakelen van de parlementaire betrokkenheid van deze belangrijke Eerste Kamer?

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik kom hier zo uitvoerig op terug. Ik zal betogen dat deze wet absoluut nodig is. Verder ben ik het met u eens dat elke wet misbruikt kan worden. Ik geloof daar niet in, omdat ik geloof in de denkkracht van onze Kamerleden. Ik geloof ook in de denkkracht van de Kamerleden die hier zijn om te overwegen of de wet nodig is of niet en hoe ze moeten stemmen. Dat is ook de basis van de democratie.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Voorzitter. Tijdens de hoorzitting van 14 maart jongstleden is uitvoerig gesproken over de noodzaak van pandemische paraatheid. Mevrouw Koopmans benadrukte dat de kans op grote uitbraken met veel impact toeneemt. De belangrijkste redenen zijn de toegenomen kansen op spill-over, op snelle verspreiding en op een grote impact. Ook benadrukte ze de kwetsbare positie van Nederland, met name vanwege de hoge bevolkingsdichtheid en de hoge dierdichtheid. De heer Bekedam stelde dat we ons moeten voorbereiden op het onbekende en dat we ons niet moeten blindstaren op de evaluatie van de coronapandemie. Daarom legde hij veel nadruk op pandemische paraatheid. Ook benadrukte hij de noodzaak om snel te kunnen optreden. Dagen, zo zei hij, kunnen in de virologie een eeuwigheid zijn.

De noodzaak van wetgeving wordt ook onderschreven door de Raad van State: "Anderzijds mag niet onderbelicht raken dat de overheid bij een ernstige pandemie óók de grondwettelijke plicht heeft om de gezondheid en het leven van haar burgers snel en effectief te beschermen." Verder lezen we: "De afdeling acht het noodzakelijk om zo spoedig mogelijk het wettelijk instrumentarium op orde te brengen en daarmee niet te wachten tot de betreffende noodsituatie zich voordoet."

Voorzitter. De Raad van State — ik kom nu op de democratische controle — benadrukt in zijn advies dat de drempel voor noodwetgeving hoog moet liggen. In de taal van de afdeling: "Het gaat om een gereedschapskist met veiligheidssloten die alleen in geval van nood en slechts onder strikte voorwaarden mag worden geopend." De afdeling concludeert dat in dit wetsvoorstel het noodzakelijke evenwicht tussen democratische legitimiteit en bestuurlijke slagkracht toereikend is. Onze fractie onderschrijft dit standpunt. Ook acht de afdeling de keuze voor een beperkt bevoegdhedeninstrumentarium in deze eerste tranche — er komen er nog meer — verdedigbaar. De afdeling schrijft: "Tegen die achtergrond is een noodbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 58d noodzakelijk." Onze fractie onderschrijft ook deze woorden van de Raad van State. Onze fractie heeft wel serieuze vragen over het uitvaardigen van maatregelen, maar daarop kom ik straks terug.

Voorzitter. Onze fractie wil wel een zorgenpunt naar voren brengen. Mevrouw Prins heeft dat punt ook al genoemd. Op pagina 54 van de memorie van antwoord schrijft de minister, mede in antwoord op vragen van onze fractie, dat extra stappen in het besluitvormingsproces gevolgen kunnen hebben voor de bestuurlijke slagkracht. In de nadere memorie van antwoord bevestigt de minister dit nog eens. Ook kijkend naar de opmerkingen van de heer Bekedam dat dagen in de virologie een eeuwigheid kunnen zijn, zou ik de minister toch willen vragen om nog eens te reflecteren op hoe hij dat ziet, zowel vanuit moreel, politiek als maatschappelijk oogpunt.

Voorzitter. Ik kom nu op het punt van de wetenschappelijke tegenspraak. Tijdens de hoorzitting benadrukte filosofe doctor Smits dat de uitbraak van nieuwe pandemieën vraagt om wetenschappelijke reflectie, om een open debat in de wetenschap en om het omarmen van wetenschappelijke diversiteit. Deze stelling is vanuit wetenschappelijk filosofisch perspectief niet te weerleggen. Zo werkt wetenschap immers. De minister is het eens met deze stelling, zo lees ik in zijn antwoord in de nadere memorie van toelichting, op pagina 28. Toch moet ik constateren dat het tijdens de coronaepidemie — ik heb met meerdere wetenschappers gesproken — niet vanzelfsprekend was dat er in de wetenschap een open debat gevoerd kon voeren. Ook daar was polarisatie. Ik begrijp het wel: wetenschappers zijn ook gewoon mensen, zoals u en ik. En toch, politiek en samenleving hebben open debatten nodig in de wetenschappen.

Kan de minister hierop reflecteren? Ik vraag dat niet om van hem de toezegging te krijgen: ik ga er geld voor beschikbaar stellen. Daar gaat het niet om. Het gaat mij om de vraag hoe het kan dat in het wetenschappelijke debat of in de wetenschap onvoldoende debat plaatsvindt, terwijl dat wel is wat je zou moeten willen. In ieder geval is dat wat ik van wetenschappers hoor. Ik wil de minister ook vragen of hij er misschien met zijn collega Dijkgraaf over kan overleggen hoe dat komt en hoe wij daarnaar moeten kijken. Ik wil nog geeneens zeggen: wat wij daaraan kunnen doen. Het begint met reflectie en of we dan wat moeten doen, dat zien we dan wel weer.

Voorzitter. Ik kom bij de maatregelen en de grenzen aan de maatregelen. Als ik terugkijk naar de coronapandemie en de genomen maatregelen, moet ik eerlijk zeggen dat onze fractie de weerstand tegen die maatregelen onderschat heeft. Ook hebben wij het vermogen van mensen om maatregelen te omzeilen onderschat, met als gevolg dat de effectiviteit van maatregelen werd ondergraven.

Ik denk dat die weerstand meerdere achtergronden heeft. Ik noem er vijf heel kort. Niet elke maatregel was even begrijpelijk. Het maken van terechte uitzonderingen was lastig en kostte tijd. Drie. Verwachte neveneffecten; dat wisten we ook allemaal niet. Vier. Het taalgebruik van het kabinet was soms wel erg sterk. Onze fractie heeft daar meerdere keren op gewezen. Ten slotte werd deze weerstand ook gevoed door populistische bewegingen en populistische partijen die een postpolitieke koers hebben gevaren door onvoldoende onderscheid te maken tussen meningen en feiten.

Voorzitter. Op pagina 53 van de memorie van antwoord benadrukt het kabinet het belang van draagvlak en de naleving van maatregelen. Daarom benadrukt het kabinet ook het stimuleren van gewenst gedrag en het versterken van betrokkenheid en verantwoordelijkheidsgevoel van de individuele burger. Onze fractie onderschrijft deze woorden en toch ligt hier naar mijn mening een gigantisch dilemma. De ene kant van het dilemma is dat in onze samenleving en ook in het kabinetsbeleid veel nadruk wordt gelegd op het individu. Die nadruk vinden we ook terug in de vele mails, want ik krijg allemaal mails met teksten als "ik, de burger", "ik eis", "ik verbied", et cetera, et cetera. Het individu staat centraal.

Voorzitter. Aan de andere kant vraagt een pandemie om grote veerkracht van de samenleving. Ik verwijs daarvoor naar het rapport Navigeren en anticiperen in onzekere tijden. In een term van Saramago gaat het om relaties, om altruïsme, om zorgzaamheid, om liefde. Vanuit dit dilemma zou ik de minister, ook rekening houdend met die weerstand, willen vragen: wanneer zou de overheid moeten adviseren? En wanneer zou de overheid maatregelen moeten afkondigen en handhaven?

Ik heb ook met meerdere burgers gesproken die vol wantrouwen richting overheid zitten. Als ik naar hun verhalen luisterde, hoorde ik gewoon opvattingen over besmettelijke ziekten, over de rechtsstaat en over de politiek die niet onderbouwd konden worden en ook helemaal niet onderbouwd waren, c.q. zij verwarden meningen met feiten. Maar het effect is dat als dat gebeurt, elke maatregel die de overheid neemt dat wantrouwen weer bevestigt. Je krijgt een negatieve spiraal tussen het uitvaardigen van maatregelen, misschien wel heel terechte maatregelen, en wantrouwen. Dat gebeurt zeker als dat soort opvattingen en wantrouwen door populistische bewegingen en partijen ook nog wordt bevestigd.

Voorzitter. Ik verwijs ook hier naar het advies van de Raad van State waarin gewezen wordt op de noodzaak van maatschappelijk draagvlak. Ik zou aan de minister willen vragen of hij wil reflecteren op het fundamentele karakter van dit dilemma en van de vragen die politiek gezien daaruit volgen.

De heer Van Hattem (PVV):

De heer Verkerk van de ChristenUnie staat hier een heel verhaal te houden over populistische partijen die meningen en feiten door elkaar halen, maar als er ergens meningen en feiten en vooral aannames door elkaar zijn gehaald, dan is het wel in de persconferenties van het kabinet geweest. Daar zijn totale aannames op tafel gelegd zonder enige onderbouwing, zonder enige feiten. We hebben het vandaag ook weer gehoord: feiten worden door dit kabinet onder de pet gehouden. Data van het RIVM worden bij Wob-verzoeken niet verstrekt. Wob-verzoeken worden sowieso genegeerd en getraineerd vanuit het kabinet. Als de heer Verkerk het dus heeft over meningen en feiten, kan hij dan aangeven wat het kabinet zelf heeft gedaan om te zorgen dat de feiten op orde waren richting de burger? Denkt hij met mij dat daardoor waarschijnlijk ook heel veel wantrouwen is ontstaan?

De heer Verkerk (ChristenUnie):

We moeten hier heel duidelijk onderscheid maken tussen de verschillende fases. In de beginfase was vrijwel niets bekend van het virus. Heel mondjesmaat leerden we van het virus. Dan moet je vergelijkingen trekken met andere virussen en op basis van een zo goed mogelijk virologisch inzicht komen tot voorstellen en maatregelen. Later hebben we gezien dat er mutaties optraden en dat er ook in de modellen van het RIVM bepaalde vooronderstellingen zaten over die virussen, over de besmettingskans, over het gedrag van mensen. Dat leidde tot voorspellingen. Natuurlijk is het zo dat menselijk gedrag nauwelijks te modelleren is, juist omdat mensen ook reageren op maatregelen en dus niet hun normale gedrag vertonen. Dat laat allemaal zien hoe het komt dat er vaak een discrepantie was tussen modellen en de werkelijkheid.

Voorzitter. Naar modellen kijken is ontzettend moeilijk. Daar zijn ook veel vragen over gesteld. Dat is terecht en de antwoorden waren ook juist. Ik ben ook blij te hebben kunnen lezen dat de minister zegt "alle gegevens worden maximaal ter beschikking gesteld, ook de gegevens van de modellen, zodat de wetenschap die kan controleren en ermee kan gaan spelen". Ik vind het, zoals ik zei, heel belangrijk dat daar dan ook een open wetenschappelijk debat over is.

De heer Van Hattem (PVV):

Maar we hebben het niet alleen over discrepanties in modellen. Natuurlijk is dat niet op een goudschaaltje te wegen, maar wij hebben het nu over zaken die zeer ingrijpend zijn geweest. We hebben het over een avondklok die is opgelegd, de zwaarste ingreep in de vrije samenleving sinds de Tweede Wereldoorlog. Dat is gedaan op een totaal wankele basis. Daar is geen enkele onderbouwing aan ten grondslag gelegd en er is zelfs keihard gelogen over wat daaraan ten grondslag lag, ook richting dit parlement en richting deze Kamer. Als ik aan de heer Verkerk vraag wat er dan aan feiten en meningen vanuit het kabinet gekomen is ... Hoezo zijn er duidelijke feiten op tafel gelegd? Kan de heer Verkerk begrip opbrengen voor het wantrouwen dat er in de samenleving is ontstaan door deze houding van het kabinet? Dat speelde niet alleen in de beginfase. Daar heb ik het niet over. Ik heb het vooral over de fase die daarna kwam, met een tweede, derde en vierde lockdown en andere maatregelen, en dan met name zo'n avondklok, die zo hebben ingegrepen in de vrije samenleving dat die nooit op basis van aannames hadden mogen plaatsvinden.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik heb veel mensen gesproken en ik kan voor een heleboel dingen begrip opbrengen, maar dat wil nog niet zeggen dat ik dingen waar ik begrip voor kan opbrengen, ook goedkeur. Op het moment dat de avondklok er kwam, ook gezien een dreigend zwart scenario, was de kern van de maatregelen dat we zo veel mogelijk contacten tussen mensen moesten voorkomen, dat we dat aan mensen moesten uitleggen, het ze vragen en ze in zekere zin ook daartoe dwingen, met die maatregelen. Ik heb net aangegeven dat je best moet oppassen met dwingen, maar gezien de gegevens die we op dat moment hadden, vond ik het in dit geval te verdedigen.

Wat ik niet heb voorzien, is wat een taxichauffeur mij vertelde. Hij zei: vroeger had ik de piek om elf uur en nu heb ik de piek tussen acht en negen uur; dan breng ik bier en ontzettend veel mensen naar veel adressen en dan feest men daar de hele nacht door. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dat niet heb voorzien. Dat was juist het gedrag dat de regering níét wilde. Ik heb ook niet voor niets in een verwijzing naar Saramago gezegd: het gaat ook over zorgzaamheid, zorgzaamheid van mensen voor elkaar.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Zorgzaamheid is niet gebleken richting de samenleving, voor de vrijheid van burgers, voor de grondrechten van burgers. Die zijn ook essentieel. Er is alleen maar gekeken naar het profiel van het kabinet, dat er een daadkrachtig bestuur stond, een effectieve overheid. Meneer Rutte, die daar met meneer Van Dissel naast zich kon laten zien "ik ben de sterke man die het allemaal gaat oplossen" en die, als vervolgens de boel in de soep loopt of het allemaal niet blijkt te werken, alles van zich af schuift.

We hebben het over feiten en meningen. Kan de heer Verkerk zijn hand in het vuur steken en met zijn hand op het hart, met de hand omhoog zeggen: dit zijn de harde feiten die door het kabinet naar voren zijn gebracht in de coronaperiode en de samenleving heeft daarop kunnen vertrouwen? Of zegt hij: dit waren een hoop zaken die op basis van aannames zijn neergelegd en waarmee het kabinet de hand heeft overspeeld op heel veel momenten, wat ook wel naar voren komt in de OVV-rapporten? Heeft de heer Verkerk niet iets meer reflectie dan: het is eigenlijk jammer geweest dat de burgers niet helemaal goed naar de dwangmaatregelen hebben geluisterd en ook op andere tijden iets anders gingen doen? Want dat is de enige reflectie die ik uit zijn mond hoor komen.

De voorzitter:

Graag een kort antwoord, meneer Verkerk.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

De heer Verkerk reflecteert heel veel. In een van de vorige debatten heb ik juist gereflecteerd op het handelen van de overheid, dat in mijn visie te technocratisch was. Fijn dat u nu bevestigt dat u dat met mij eens bent. Misschien wat laat, maar goed, fijn dat u dat doet.

Verder wil ik benadrukken dat ik mij volledig distantieer van uw weergave van het handelen van het kabinet alsof het puur technocratisch handelen was zonder oog voor de weging van grondrechten. Alle belangrijke debatten gingen over de weging van de grondrechten.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Ik viel van verbazing bijna van mijn zetel toen ik meneer Verkerk hoorde zeggen: goh, ik had nou niet verwacht dat als om negen uur alles dicht ging, tussen acht en negen de mensen allemaal massaal met de taxi drank lieten bezorgen en gingen feesten. Als je de Nederlandse volksaard een beetje kent — ik kijk naar een huldiging van een kampioenschap, een Koningsdag of noem maar op — dan had je dat toch wel op je klompen kunnen aanvoelen, zou ik denken. Maar deze wereldvreemdheid van de heer Verkerk ... Als u zo wereldvreemd bent dat u dat niet eens kon bedenken, hoe weet u dan zo zeker dat u het nu wel bij het goede eind hebt met deze nieuwe wet?

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik heb eerlijk toegegeven hoe ik teruggekeken heb op een aantal van de maatregelen. Ik heb ook in die tijd veel gesproken met mensen die tegen de maatregelen waren. Ik moet eerlijk zeggen dat, uit het geheel van die reacties, het mij verbaasd heeft hoe mensen haast zelfs met opzet de regels overtreden, ook bij kwetsbare ouderen. Ik ga u niet alle verhalen vertellen, maar ik bezocht een keer een 80-jarige dame. Die ging ik vanuit de kerk een bloemetje brengen omdat ze jarig was. Ik vroeg: "Bent u alleen thuis, want ik wil het brengen; dat mocht toen op 1,5 meter afstand. Ik overhandig het, ik blijf op 1,5 meter afstand zitten en dan ga ik weg." Ik kwam aan en de kamer zat vol. Men zat been aan been of schouder aan schouder, hoe je dat maar noemen wilt. Daar schrok ik van. Dat soort situaties heb ik heel veel gezien, ook bij kwetsbare mensen in onze samenleving. Dat dat zou gebeuren in onze samenleving, dat had ik niet ingeschat, meneer Otten.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Terwijl toch de kerken in Staphorst, waar uw kiezers wonen, met 700 mensen vol zaten. Daar zaten ook kwetsbare ouderen. Dat vond u blijkbaar wel normaal, maar goed, dat terzijde.

Ik kom even terug op het punt waar u over begon: de polarisatie. Die polarisatie, zei ook een van de wetenschappers waar u net aan refereerde, is ontstaan omdat corona een zogenaamd wicked problem is, een moeilijk probleem dat continu verandert, dat aan verandering onderhevig is, waarbij je interactie hebt met de bevolking, dat onzekerheden heeft. Daar kan de Nederlandse politiek heel slecht mee omgaan. Dat hebben we ook gezien. Dat heeft geresulteerd in een soort oekazes "jullie moeten doen wat wij zeggen" zonder verdere uitleg wat de onzekerheden zijn of waarom. Zeker, er zijn ook populistische partijen, complottoestanden et cetera. Maar dat heeft ook zeker vanuit het kabinet de zaak enorm gepolariseerd. Hoe kijkt de heer Verkerk daarop terug? Het is nu gelukkig iets minder, maar het is nog niet helemaal weg. Ik ben toch bang dat de geest wel enigszins uit de fles is.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Misschien toch even voor de heer Otten: ik woon niet in Staphorst maar in Zuid-Limburg. Het is goed dat u dat even weet. Het tweede is dat ik zelf heb genoemd dat ik de taal van het kabinet af en toe te hard vond. Ik heb dat in het debat in deze Eerste Kamer tot twee keer toe tegen minister De Jonge gezegd. Als u mij vraag hoe het kabinet het nu doet, is mijn antwoord — laat ik mij beperken tot debatten die ik hier met minister Kuipers heb gehad — dat ik vind dat meneer Kuipers evenwichtig antwoordt en het wantrouwen daarmee niet aanwakkert.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Otten.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Daar zou ik mij bij willen aansluiten. Die mening deel ik ook. Dat heb ik ook meerdere malen gezegd. Ik concludeer dat we het eens zijn dat de vorige minister een heleboel schade heeft aangericht.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik wil toch even zeggen dat ik blij ben dat de heer Otten en ik het een keer eens zijn, zij het dat ik me distantieer van zijn allerlaatste conclusie.

Voorzitter, ik ga afronden. Onze fractie is overtuigd van de noodzaak van deze wet. Onze grootste zorg zit niet in de techniek van de wetgeving, maar in het feit dat samenleven in tijden van crisis om grote inspanningen vraagt. Zoals iemand schreef: de vraag naar de grenzen van de menselijkheid is haast ondraaglijk actueel. Saramago sluit zijn roman af met de uitdagende woorden "ik denk niet dat we blind zijn geworden, ik denk dat we blind zijn, blinden die zien, blinden die ziende niet zien".

De fractie ziet uit naar antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Verkerk. Dan is het woord aan de heer Van Dijk, die zal spreken namens de SGP.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Dijk i (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Het wetsvoorstel waarover wij vandaag spreken bevat een eerste wijziging van de Wet publieke gezondheid, Wpg, voor een versterkte pandemische paraatheid. Hiermee komt er een permanent wettelijk kader om collectieve maatregelen te kunnen nemen voor de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1 of een direct dreiging daarvan.

De aanleiding voor de voorgestelde wetswijziging is duidelijk. Corona bracht aan het licht dat de Wpg onvoldoende is toegerust om een pandemie van dergelijke omvang effectief te bestrijden. De SGP erkent daarom de wens om te komen tot een wijziging van de Wpg. Daarbij is het uiteraard belangrijk dat vergaande bevoegdheden democratisch en juridisch zijn verankerd, dat er getoetst wordt op noodzakelijkheid en proportionaliteit en er afgewogen wordt ten opzichte van de verschillende grondrechten. Het is goed dat in artikel 58b deze toetsing expliciet wordt gemaakt en het is ook goed dat het wetsvoorstel relatief beperkt van karakter is.

Tegelijkertijd heeft de SGP ook de nodige bezwaren tegen dit wetsvoorstel. Dat betreft allereerst het moment waarop wij deze wetswijziging bespreken. De coronapandemie is voorbij, corona is endemisch geworden en dat biedt ruimte om het in de afgelopen jaren gevoerde beleid grondig te evalueren en uit deze evaluatie lessen te trekken, alvorens wordt overgegaan tot een eventuele wetswijziging. We zien dat de evaluatie van het coronabeleid nog gaande is, deels is besproken in de Tweede Kamer maar bepaald nog niet is afgerond. Sterker nog, in het geval van de evaluatie van de afzonderlijke maatregelen die zijn genomen moet de evaluatie nog beginnen. Zo wees de Onderzoeksraad voor Veiligheid erop dat de effecten van ingrijpende maatregelen nog steeds onduidelijk zijn. Dat klemt temeer omdat de gereedschapskist aan maatregelen die nu in de wet wordt vastgelegd, gebaseerd is op de coronamaatregelen. Hoe we het ook wenden of keren, het voorliggende wetsvoorstel omvat voor het overgrote deel een terugkeer van de tijdelijke wet, maar nu veralgemeniseerd voor toekomstige pandemieën. De vraag, die al eerder is opgeworpen, is onder meer of de voorgestelde wet wel voldoende ruimte biedt en voldoende effectief is voor bestrijding van een pandemie met een ander karakter dan het coronavirus. De SGP vindt het in ieder geval cruciaal om de lessen die we in de coronacrisis hebben geleerd te betrekken bij de beoogde wijziging van de Wpg. Dat de regering hier niet op wil wachten, valt te betreuren. De noodzaak om de eerste tranche zo snel te bespreken als we nu doen, is er wat betreft de SGP niet.

Voorzitter. De SGP vindt het eveneens problematisch dat het verband ontbreekt tussen dit wetsvoorstel en de aangekondigde herijking van het staatsnoodrecht. Ik verwijs naar de kritiek van onder meer mr. Wierenga van de Rijksuniversiteit Groningen op dit punt. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft in de bijlage bij haar advies ook denkrichtingen hiervoor mee. Waarom is dit niet direct door de regering opgepakt? Het kabinet kiest ervoor om nu de Wpg te wijzigen, daarnaast een traject rond de herziening van het staatsnoodrecht op te tuigen en na afloop daarvan te kijken of de Wpg weer moet worden aangepast ten behoeve van de consistentie. De SGP zou dit liever meer in samenhang behandelen.

Al sinds 2018 geeft de regering aan dat het noodzakelijk is om te komen tot een meer fundamentele herziening van het staatsnoodrecht. Dat is een wetgevingsoperatie waar je de tijd voor moet nemen; ik zal de eerste zijn om dat te erkennen. Maar laten we die tijd er dan ook voor nemen, en met verstand. Er is op dit moment geen noodzaak om deze eerste tranche snel af te maken, met het risico dat de wetssystematiek waar we nu een besluit over nemen over een jaar of wat weer moet worden aangepast. Mr. Wierenga werpt in zijn positionpaper bijvoorbeeld zinvolle vragen op over de betrokkenheid van het parlement bij rampenbestrijding. Hoe wenselijk is die precies? Wanneer zou betrokkenheid van het parlement wel of niet gewenst zijn? En hoe kun je dat dan het beste regelen? Dit zijn maar een paar van die meer fundamentele vragen waarop een antwoord van de regering verwacht mocht worden, maar waarbij we moeten constateren dat dat niet is gekomen. Kort en goed, de SGP had het veel beter gevonden als het voorliggende wetsvoorstel was behandeld in samenhang met de bredere herijking van het staatsnoodrecht.

Een ander bezwaar tegen dit wetsvoorstel is dat het meewegen van de maatschappelijke impact van maatregelen via het Maatschappelijk Impact Team niet juridisch wordt verankerd. Uit het instellingsbesluit van het MIT blijkt dat het puur gericht is op maatregelen ter bestrijding van het coronavirus. Waarom is er niet voor gekozen om in de Wpg vast te leggen dat er ook in het geval van andere A-ziekten een weging zal worden gemaakt van economische en maatschappelijke belangen en het belang van de volksgezondheid?

De SGP vindt het belangrijk dat op basis van de ervaringen in de coronacrisis niet alleen wordt gekeken welke instrumenten er extra moeten worden gecreëerd, maar ook welke beperkingen we kunnen aanbrengen ten opzichte van wat er op basis van de tijdelijke coronawet mogelijk was. Bewust begrenzen dus. Om die reden betreurt de SGP het feit dat bij de behandeling in de Tweede Kamer de amendementen zijn verworpen die de mogelijkheid schrapten om publieke plaatsen als winkels, musea en restaurants volledig te sluiten en voor besloten plaatsen een aanwijzing te geven.

Voorzitter. Een ander zwaarwegend punt is dat de coronamaatregelen altijd als tijdelijk waren beoogd. Nu komt er toch een permanente wettelijke verankering. Vorige week bleek uit CBS-onderzoek dat het vertrouwen in de politiek en in de overheid bijzonder laag is. Is het, gelet op het buitengewoon lage vertrouwen in de politiek, niet ongelukkig om uitgerekend nu een wet te behandelen die juist heel veel vertrouwen in de overheid vergt? Wil de minister daar eens op reflecteren?

Het moet gezegd worden dat het voorliggende wetsvoorstel relatief beperkt is in omvang en reikwijdte. Het bevat geen avondklok, geen toegangsbewijs, geen schoolsluiting, geen sluiting van de kinderopvang en geen verbod op groepsvorming in openbare ruimten. Tegelijkertijd is nu al wel duidelijk dat de voorliggende wet een eerste tranche van wijziging van de Wpg is. Er komt naar alle waarschijnlijkheid nog meer aan. En we hebben in de coronacrisis de neiging gezien om de gereedschapskist steeds verder te vullen met instrumenten en daar dan ook ruimhartig gebruik van te maken. Onvoorstelbare maatregelen werden ineens normaal.

De toepassing van de tijdelijke coronawet ging de SGP vaak te ver. Eerlijk gezegd maakt dat ons ook nu voorzichtig en misschien ook wel een tikje huiverig om al te gemakkelijk akkoord te gaan, zelfs al zijn de instrumenten in de gereedschapskist waarover we nu moeten oordelen relatief beperkt. De SGP zou graag willen dat de verantwoordelijkheid en de ruimte voor verenigingen, instellingen bedrijven en gemeenten om eigen afwegingen te maken, meer in de wet zouden worden verankerd.

Voorzitter. Alles afwegende kan de SGP begrip opbrengen voor de wens van de regering om de wetgeving rondom crises en noodsituaties beter op orde te brengen. Het moment van behandeling alsmede de invulling van het wetsvoorstel maken dat wij de beantwoording door de minister met veel kritische belangstelling zullen volgen.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik heb een vraag voor de heer Van Dijk van de SGP. Hij zegt vrij stellig dat een avondklok, schoolsluiting en dergelijke niet in de gereedschapskist van deze wet zitten. Het klopt dat zij daar niet expliciet in zitten, maar ik kan volgens mij niet uitsluiten dat de minister via een noodbevoegdheid alsnog die mogelijkheden kan inzetten, want er kunnen ook andere maatregelen genomen worden dan de maatregelen die nu expliciet worden genoemd, zoals een veilige afstand en dat soort kreten. Is de heer Van Dijk het met mij eens dat het risico wel bestaat dat deze wet via de noodbevoegdheid wordt gebruikt om een avondklok, schoolsluitingen en dergelijke alsnog aan de bevolking op te leggen?

De heer Van Dijk (SGP):

Dank voor deze vraag. Ik vind het een goede vraag. Ik zou die heel graag willen doorgeleiden naar de minister, want ik ben erg benieuwd naar het antwoord. Ik ga er eigenlijk van uit dat daar geen sprake van kan zijn. Het zou fijn zijn als de minister dat wil onderstrepen.

De heer Van Hattem (PVV):

Dan is de vraag bij dezen doorgeleid.

De heer Van Dijk (SGP):

Dank.

Tot slot, voorzitter. Deze wet herinnert ons eraan dat het leven niet maakbaar is — ik vind het mooi dat dit ook werd gezegd door mijn D66-collega — en dat wij de toekomst ook maar beperkt in handen hebben. Een minuscuul virusje kan de wereld maar ook ons eigen leventje volstrekt ontwrichten. Daarom is het wijs om niet ons hele hebben en houden op het aardse te zetten. Met de woorden van de Engelse schrijver C.S. Lewis: "Richt je op de hemel en je zult de aarde erbij krijgen. Richt je op de aarde en je krijgt geen van beide."

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan is het woord aan mevrouw De Bruijn-Wezeman namens de VVD.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Tijdens de coronacrisis is duidelijk geworden dat de Wet publieke gezondheid niet de juiste grondslagen bevat om maatregelen te nemen om een uitbraak van een pandemische infectieziekte afdoende te bestrijden. Daar waar de huidige Wpg primair gericht is op het kunnen nemen van individuele maatregelen, kan het voor de bestrijding van infectieziekten met een pandemisch potentieel noodzakelijk zijn om verplichte collectieve maatregelen te nemen.

Met het voorliggende wetsvoorstel wordt de Wet publieke gezondheid uitgebreid met de wettelijke grondslagen op basis waarvan verplichte collectieve maatregelen kunnen worden genomen, mochten wij onverhoopt opnieuw geconfronteerd worden met een pandemie. Het wetsvoorstel regelt hoe in een tijd van nood maatregelen die het collectief belang dienen, zoals de bescherming van de volksgezondheid en het tegengaan van maatschappelijke ontwrichting, worden afgewogen tegenover mogelijke beperking van andere grondrechten. Omdat dit telkens een spannende afweging is, regelt het wetsvoorstel tevens een hoge mate van parlementaire betrokkenheid en zeggenschap.

Voorzitter. Samen met andere fracties in deze Kamer heeft de VVD al in het eerste jaar van de coronacrisis aangedrongen op aanpassingen van de Wpg om de in mijn inleiding genoemde tekortkomingen van de huidige wet te repareren. In de aanloop naar dit debat heeft de VVD-fractie de nodige schriftelijke vragen gesteld. Voor zover deze nog niet afdoende zijn beantwoord, ga ik daar in mijn betoog nader op in.

Toen deze Kamer vorig jaar mei besloot niet in te stemmen met de vijfde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, vond de VVD-fractie, gezien de fase waarin de coronapandemie op dat moment nog verkeerde, het niet verstandig om oude schoenen weg te gooien zonder dat er nieuwe waren. Gelukkig is de situatie met betrekking tot corona inmiddels ten goede gekeerd. Dit wetsvoorstel is dan ook geen coronawet — dat is vanavond al vaker gezegd — maar ziet in het algemeen op infectieziektes met een pandemisch potentieel. Het is verstandig om rekening te houden met dat wat wij hebben geleerd tijdens de coronacrisis, maar de kans dat een volgende pandemie zich heel anders ontwikkelt, is ook groot. Hinkt het wetsvoorstel daarom niet te veel op de ervaringen met de coronacrisis? Wordt er wel voldoende rekening mee gehouden dat een volgende pandemie met een nog onbekende ziekteverwekker zich weleens heel anders kan gaan gedragen? Kortom, om bij de metafoor van die schoenen te blijven: krijgen we met dit wetsvoorstel de stevige stappers die we nodig hebben om een volgende pandemie tegemoet te treden? Graag een reactie hierop van de minister.

Ik noem ter verduidelijking enkele voorbeelden. Zo ontbreken in dit wetsvoorstel grondslagen voor specifiek op kinderen gerichte maatregelen. Tijdens de coronacrisis bleek het COVID-19-virus minder ziekmakend te zijn voor kinderen dan voor ouderen. Gelukkig maar, zou ik zeggen. Maar het is niet uit te sluiten dat een nieuwe pandemie juist kinderen zal treffen. Zo gaf mevrouw Koopmans tijdens de deskundigenraadpleging bijvoorbeeld aan dat de vogelgriep met name ook kinderen ernstig ziek kan maken. Als het op maatregelen voor kinderen aankomt, willen we toch niet moeten inzetten op noodbevoegdheden, daar waar we specifiek op kinderen gerichte maatregelen ook zorgvuldig in deze wet kunnen regelen met de daarbij behorende parlementaire zeggenschap. De heer Janssen ging hier ook al op in en ik sluit ook aan bij het advies dat we hierover van de Raad van State hebben gekregen.

Een ander voorbeeld is de inzet van het coronatoegangsbewijs. Dit was minder effectief dan gehoopt, onder andere omdat ook na vaccinatie mensen nog enigermate besmettelijk waren. Maar ook dit kan bij een pandemie met een andere ziekteverwekker heel anders uitpakken. Een vorm van toegangsbeperking kan dan toch effectief zijn om zwaardere maatregelen zoals het volledig sluiten van sectoren te voorkomen.

In antwoord op de door de VVD-fractie gestelde vragen hierover vernemen wij dat de genoemde kwesties nog nader worden onderzocht en dat na afronding van het onderzoek zal worden bezien of de uitkomsten aanleiding geven tot aanvullende bevoegdheidsgrondslagen in de Wpg. In de recente brief van 25 april jongstleden over de diverse onderwerpen met betrekking tot het COVID-19-virus kondigt de minister in dit kader een verkenning aan naar de eventuele aanvulling van bevoegdheidsgrondslagen. De afronding van deze verkenning wordt voorzien in het voorjaar van 2024. Onze Kamer zal dan over die uitkomsten worden geïnformeerd. Het is niet gebruikelijk om schriftelijke toezeggingen vast te leggen, maar voorjaar 2024 is nog ver. Vanwege het waarborgen van continuïteit hecht ik er daarom aan om de schriftelijk gedane toezegging in dit debat te herbevestigen. Dus graag een formele toezegging van de minister dat er uiterlijk voorjaar 2024 duidelijkheid komt over welke bevoegdheidsgrondslagen voor collectieve maatregelen nog aan de Wpg moeten worden toegevoegd en op welke termijn.

Een ander en nog ontbrekend onderdeel in dit wetsvoorstel zijn bijvoorbeeld de grondslagen om tot een adequate gegevensuitwisseling te komen ter bestrijding van infectieziekten, om die bestrijding goed mogelijk te maken. De minister heeft aangegeven voornemens te zijn dit thema ook nader te verkennen en hier in de derde tranche van de wijziging van de Wpg op terug te komen. Kan de minister al aangeven hoe ver deze verkenning inmiddels is gevorderd?

Ook zijn enkele vragen van de VVD over de parlementaire betrokkenheid in relatie tot de bij noodsituaties benodigde slagkracht nog niet naar tevredenheid beantwoord. Tijdens de deskundigenraadpleging is gebleken dat deskundigen op het gebied van noodrechtwetgeving hier ook kritisch op zijn. De heer Wierenga stelde hierover in zijn position paper onder andere de volgende vraag, ik citeer: "Is de rol van het parlement als medebestuurder tijdens een infectieziektecrisis wenselijk met het oog op bijvoorbeeld de slagkracht en de politisering van de rampenbestrijding? Wanneer zal dat wel en wanneer zal dat niet zo zijn?"

De VVD-fractie is steeds zeer terughoudend geweest ten aanzien van een disfunctionele parlementaire zeggenschap, zeker gedurende acute noodfasen van een levensbedreigende pandemie. Wanneer een crisis zoals een infectieziektecrisis als corona langer duurt en wanneer er meer informatie beschikbaar komt over het effect van maatregelen en de gevolgen daarvan is het voorstelbaar dat er meer ruimte komt voor het heroverwegen van maatregelen en een duidelijke democratische legitimatie daarvan. Maar het voorliggende wetsvoorstel kent geen differentiatie in fases naar een intensieve parlementaire betrokkenheid en zeggenschap tot op het maatregelenniveau vanaf het eerste uur.

Graag alsnog een reflectie van de minister op het gestelde door de heer Wierenga. Is met het oog op de hervorming van het staatnoodrecht de minister van oordeel dat de parlementaire zeggenschap bij infectieziektecrises anders dient te worden vormgegeven dan bij een andere crisis en welke argumenten heeft de minister hiervoor?

De heer Janssen i (SP):

Ik wil even aansluiten op het citaat van de heer Wierenga dat over het parlement als medebestuurder ging. Dat is toch wezenlijk iets anders dan het parlement als hoeder van de grondrechten in relatie tot een regering als bestuurder. Is mevrouw De Bruijn-Wezeman dat met mij eens?

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Ik leg het commentaar van de heer Wierenga in die zin uit dat als het gaat om het nemen van maatregelen om de pandemie te bestrijden — ik doel op de ministeriële regelingen en dat soort zaken — in feite vooraf al heel veel parlementaire zeggenschap is geregeld, bijvoorbeeld bij de noodmaatregel. Die moet eerst aan de Tweede Kamer worden voorgelegd en binnen 24 uur kan de Tweede Kamer in feite zeggen "we doen het wel of we doen het niet". Ik leg dat ook uit als een vorm van medebesturen. U kunt daar een andere opvatting over hebben, maar dat is wel de uitleg van mijn fractie.

De heer Janssen (SP):

Maar kan mevrouw De Bruijn-Wezeman zich ook voorstellen dat de Kamer, juist als hoeder van de grondrechten, de regering nog eens scherp kan controleren door te kijken of de Kamer mee kan gaan in de afweging die is gemaakt? En kan ze zich voorstellen dat het parlementbreed, dus beide Kamers, dat ook kunnen doen zonder mee te willen gaan besturen?

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Dat klopt. Dat meenemen, dat ben ik met u eens. Maar het gaat bij noodmaatregelen ook om het blokkeringsrecht in die eerste 24 uur. Ik heb de vraag open geformuleerd. We hebben met corona meegemaakt dat het mensen allemaal individueel aangaat. We hebben in de periode dat het langer duurde, gezien dat ook de ongemakken van de maatregelen veel zwaarder gingen wegen bij mensen. Ik vraag aan de minister of er misschien ten aanzien van infectieziektebestrijding, ook om draagvlak te blijven houden, wellicht toch een andere overweging mogelijk is om die betrokkenheid meer vorm te geven dan bijvoorbeeld bij andere noodmaatregelen. In de interruptie vroeg ik u al of u vindt dat het hele staatsnoodrecht met deze parlementaire betrokkenheid moet worden opgetuigd. U gaf aan dat het best een beetje meer mag zijn. Nogmaals, in een open vraag aan de minister vraag ik heel expliciet of hij wil reflecteren of dat voor infectieziektebestrijding wellicht toch meer moet dan bij andere vormen van noodmaatregelen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Janssen.

De heer Janssen (SP):

Dan denk ik dat het goed is om het antwoord van de minister af te wachten op de vraag of hij een rol voor het parlement, voor beide Kamers, ziet, anders dan als medebestuurder maar wel met een eventuele blokkerende bevoegdheid op basis van wellicht andere argumenten dan alleen maar de inhoudelijke afwegingen.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Ja. Oké.

Voorzitter. Dan kom ik bij mijn laatste punt. Dat betreft het aanzetten van de bevoegdheidsgrondslagen. U ziet dat ik van achteren naar voren werk. De noodzaak van dit wetsvoorstel wordt door de VVD-fractie onderschreven, maar om ten tijde van een crisis het vertrouwen van burgers in te nemen maatregelen te behouden en niet onnodig grondrechten in te perken, mag nooit lichtvaardig gedacht worden over het aanzetten van die noodbevoegdheden.

Dit wetsvoorstel betreft een wettelijke regeling met het oog op een acute noodsituatie, aldus de Raad van State. In de memorie van toelichting staat dat het hierbij dan gaat om een infectieziekte van een zodanige omvang en ernst dat het maatschappelijk leven erdoor wordt ontwricht en dat de vrijheidsbeperkende maatregelen, gelet op de buitengewone ernst van de situatie, noodzakelijk kunnen zijn.

In dit kader kom ik nogmaals terug op de situatie begin dit jaar met betrekking tot inreisbeperkingen voor reizigers vanuit China. In de nadere memorie van antwoord lezen wij in antwoord op onze vragen onder andere dat een Europese aanbeveling een aanleiding kan zijn om het instellen van maatregelen te overwegen en dat die daarmee onderdeel kan zijn van de proportionaliteits- en noodzakelijkheidstoets die volgt uit artikel 58b. Maar voordat we toekomen aan die proportionaliteits- en noodzakelijkheidstoets per maatregel gaat het toch eerst om de afweging of een infectieziekte van een zodanige omvang en ernst is dat het maatschappelijk leven erdoor wordt ontwricht en dat vrijheidsbeperkende maatregelen, gelet op de buitengewone ernst van de situatie, noodzakelijk kunnen zijn. Het aanwijzen als een A1-ziekte dus. Daarvan was in januari jongstleden met betrekking tot corona toch geen sprake meer, zo vraag ik de minister. Corona was op dat moment geen ziekte meer met een pandemisch potentieel. De minister meldt immers dat bij ziekten met een pandemisch potentieel moet worden gedacht aan infectieziekten die via de lucht, al dan niet via druppels, overdraagbaar zijn en waarbij mensen ook besmettelijk kunnen zijn voordat zich klachten ontwikkelen — en dan komt het — die op populatieniveau ernstige gevolgen hebben en waartegen binnen de populatie onvoldoende weerstand is opgebouwd. In januari 2023 was de weerstand tegen corona binnen de Nederlandse populatie toch voldoende opgebouwd, middels het doormaken van de ziekte en middels een uitgebreid vaccinatieprogramma? Ook in het advies van het responsteam van 4 januari 2023 lezen wij dat het RIVM aangeeft dat er op basis van de beschikbare data op dat moment geen extra dreiging bestond voor reizigers vanuit China. Als er voldoende weerstand was opgebouwd tegen de infectieziekte en er geen sprake was van een extra dreiging, vanwaar dan de noodzaak om op dat moment die noodbevoegdheid in te zetten? Kan de minister alsnog de afweging met ons delen op basis waarvan hij geoordeeld heeft dat er begin dit jaar sprake was van een acute, maatschappelijke, ontwrichtende noodsituatie, op basis waarvan de bevoegdheidsgrondslagen in deze wet moesten worden geactiveerd? Deze Kamer heeft immers het verzoek gekregen om deze wet snel te behandelen, zodat hier gebruik van gemaakt kan worden.

Voorzitter. Afrondend. De VVD-fractie staat op zich positief tegenover dit wetsvoorstel. Het is in onze ogen echter nog niet af. Het gaat om noodrecht dat niet lichtvaardig mag worden ingezet, maar in geval van nood wel slagvaardig moet zijn. Wij hebben daarover een aantal belangrijke vragen gesteld aan de minister. Wij wachten met belangstelling zijn reactie af.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw De Bruijn-Wezeman. Dan is het woord aan mevrouw Baay-Timmerman namens 50PLUS.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):

Dank u wel, voorzitter. Tijdens een noodsituatie waarbij de volksgezondheid ernstig in gevaar komt, moet je als minister kunnen handelen en is ingrijpen om erger te voorkomen noodzakelijk. De dan op te leggen voorzorgsmaatregelen moeten berusten op wettelijke legitimatie. Dat staat buiten kijf en is volgens mijn fractie helemaal geen discussiepunt.

Wat wel ter discussie staat, is het voorliggende wetsvoorstel, de eerste tranche van de Wpg. Het wetsvoorstel heeft tijdens de schriftelijke behandeling al ontelbare vragen bij vrijwel alle fracties opgeroepen. Ook na uitvoerige beantwoording door het ministerie — dank aan de ambtenaren daarvoor — heerst bij mijn fractie nog steeds twijfel over de gepresenteerde noodbevoegdheidsconstructie in artikel 58d. Dit artikel houdt in: het recht van de regering om alsnog maatregelen te treffen die niet in deze wet zijn opgenomen. Deze open norm wordt niet nader gespecificeerd. Ook in de memorie van toelichting ontbreken voorbeelden waaraan we zouden moeten denken. De memorie van antwoord volstaat met: "De noodbevoegdheid is noodzakelijk gezien de onvoorzienbaarheid van alle toekomstige A1-infectieziekten". Dit is wel een erg magere grondslag voor ingrijpende wetgeving. Betekent dit overigens dat bij de thans voorzienbare A1-infectieziekten deze noodbevoegdheid niet kan worden ingezet, hetgeen ik me overigens niet kan voorstellen?

Om een zorgvuldige afweging te maken over deze eerste tranche is dit debat voor 50PLUS van essentieel belang. Daar komt bij dat — ik zeg het maar eerlijk — ik een licht trauma heb overgehouden aan de talloze en eindeloos durende debatten met de vorige minister van VWS. Spoed- en noodprocedures waren schering en inslag, ook op momenten dat normale procedures gevolgd hadden kunnen worden. Iedere keer opnieuw werd een instrument toegevoegd aan de zogenaamde gereedschapskist. De verplichte isolatie van bewoners van zorginstellingen, waardoor ouderen in alle eenzaamheid stierven, was wel het meest schrijnende. De verplichte sluiting van scholen heeft voor enorme leerachterstanden en psychische schade bij kinderen gezorgd.

Prangende vragen destijds over de proportionaliteit en subsidiariteit van iedere nieuw in te voeren noodmaatregel, die wederom een inbreuk maakte op grondrechten, werden bijna standaard afgedaan met: "ja, dit is een echt noodzakelijk en effectief middel" en "ik volg het OMT-advies". Het moment van de toepassing van maatregelen, zoals de laatste lockdown van 18 december 2021, was arbitrair. Deze had kunnen worden voorkomen door het tijdig aanvangen met de toediening van de booster aan kwetsbare groepen.

Voorzitter. Inmiddels is genoegzaam bekend dat een aantal van de destijds ingevoerde noodmaatregelen niet het beoogde effect bewerkstelligden om verspreiding van het virus tegen te gaan. Sommige gaven slechts een schijnveiligheid. Ik roep dit in herinnering, omdat mijn fractie vindt dat lering moet worden getrokken uit dit recente verleden, waarbij terugkijkend veel dingen zijn misgegaan en wij onvoldoende rekening hebben gehouden met alle schadelijke neveneffecten die de noodmaatregelen hebben veroorzaakt en die tot op de dag van vandaag doorwerken.

Daarbij komt — ik zeg dit nog maar eens expliciet — dat iedere noodmaatregel voldoende draagvlak onder de bevolking moet hebben om effectief te zijn. De burger moet het nut en de noodzaak ervan inzien. De burger moet de overtuiging hebben dat zo'n maatregel via democratische controle door het parlement tot stand is gekomen, anders wordt zo'n maatregel niet nageleefd. Het veroorzaakt tweespalt in de samenleving en zorgt voor nog meer ondermijning van het vertrouwen in de politiek. Het is ook al eerder opgemerkt dat dit reeds op een dieptepunt staat.

Daarom alleen al is extra alertheid geboden bij dit wetsvoorstel, waarbij vele instrumenten uit de gereedschapskist nu in wetgeving zullen worden verankerd. Bovendien kunnen nog instrumenten worden toegevoegd waarvan we het bestaan niet kennen, en dit zonder voorafgaande deugdelijke parlementaire controle.

Voorzitter. 50PLUS hecht aan een goede systematiek van wetgeving. Volgens de minister is dit wetsvoorstel onderdeel van het staatsnood- en crisisrecht en geldt het als een soort vangnetvoorziening omdat een revisie van het staatsnoodrecht nog te lang duurt. De uiteindelijke bedoeling is om een overzichtelijk en samenhangend stelsel van noodwetgeving te maken, aldus de minister. Daartoe wordt een routekaart opgesteld die voor de zomer klaar zou zijn. Kan de minister wat specifieker zijn over het tijdstip?

Inmiddels ontstaat namelijk een juridische lappendeken, zeg maar broddelwerk, aan nood- en crisismaatregelen die collectief als vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen worden opgelegd. Na aanneming van dit wetsvoorstel hebben we de Wpg, bestaand staatsnoodrecht en crisisrecht, de mogelijkheid om een tijdelijke noodwet in het leven te roepen, noodverordeningen, de Wbbbg, de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, voor het instellen van de avondklok, en ongetwijfeld is dit niet een uitputtende opsomming. Het lijkt wel een beetje op het verhaal van rupsje-nooit-genoeg.

Mijn fractie acht het invaren van vangnetbepalingen voor noodsituaties in bestaande wetten niet bevorderlijk voor overzichtelijke en systematische wetgeving. Temeer omdat de minister de mogelijkheid openlaat dat ook na revisie van het staatsnoodrecht de voorgestelde vangnetbepaling in de Wpg onverkort in stand kan blijven. Mijn vraag aan de minister is of dit juist is, want hij zegt: "Dan zal worden bezien of en op welke termijn de Wpg in overeenstemming kan worden gebracht met de uitgangspunten van het staatsnoodrecht." Kan de minister de toezegging doen dat na revisie van het staatsnoodrecht de oneigenlijke noodbevoegdheid van artikel 58d Wpg vervalt, nu het om een vangnetvoorziening gaat? Graag zijn reactie. De SP vroeg er ook al naar.

Bij de deskundigenbijeenkomst van 29 maart jongstleden merkte mevrouw De Jong op dat er nog wel wat procedurele hiaten zijn in deze eerste tranche, dat het een procedureel heel complex geheel is geworden en dat het juridisch beter kan. Deelt de minister deze mening? Zo ja, waar ziet hij de verbeterpunten?

Tot drie keer toe wordt in de memorie van antwoord door de minister herhaald — een keer had wel volstaan — dat de twee aanvullende voorwaarden "grote spoed" en "ontoereikendheid" van de specifieke bevoegdheidsgrondslagen noodzakelijk zijn alvorens hij zijn noodbevoegdheid op grond van artikel 58d kan inzetten. Deze aanscherping is niet dankzij de minister, maar door het amendement-Westerveld/Kuiken tot stand gekomen. Het subamendement-Hijink zorgt voor een voorhangprocedure van 24 uur bij de Tweede Kamer voor een in te stellen noodregeling, gekoppeld aan een blokkeringsrecht dat enkel toekomt aan de Tweede Kamer. De Eerste Kamer staat bij de voorhangprocedure geheel buitenspel en heeft zelfs bij de nahangprocedure geen blokkeringsrecht voor de noodmaatregel.

In dit verband wijst mijn fractie op het feit dat de Tweede Kamer de vijfde verlenging van de Twm, de Tijdelijke wet maatregelen, goedkeurde. Het was de meerderheid van de Eerste Kamer die aan de steeds terugkerende verlenging een einde maakte, waarmee wordt aangetoond dat beide Kamers wetgeving anders wegen en beoordelen, zoals dat ook in een goed functionerend parlementair stelsel behoort. Kan de minister zijn reflectie geven op dit verschil in weging? Waarom zou binnen de gestelde 24 uur geen voorhangprocedure bij de Eerste Kamer mogelijk zijn? Waarom sluit hij het blokkeringsrecht bij de nahangprocedure voor de Eerste Kamer uit? Ik vraag de minister: heeft u geen vertrouwen in het functioneren van de Eerste Kamer? Graag zijn reactie hierop. Ook de collega's Janssen en Nicolaï memoreerden dit al even. De Eerste Kamer heeft tijdens de covidperiode genoegzaam aangetoond dat iedere keer dat er een beroep op haar werd gedaan voor een spoedbehandeling, zij daar gevolg aan heeft gegeven. Geeft dat de minister niet de overtuiging dat de rol van de Eerste Kamer ook bij het inzetten van een noodbevoegdheid een essentiële is? Graag een antwoord.

Voorzitter. Waar mijn fractie ook nog mee worstelt, is het moment waarop dit wetsvoorstel aan ons wordt gepresenteerd. Wij hadden de beschikking willen hebben over de evaluatie van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de genomen maatregelen tijdens de coronacrisis. Maar die ontbreekt. Ik vraag de minister: wanneer komt deze evaluatie? Komt die nog voor de tweede tranche, of voor de derde tranche, of misschien wel daarna? Graag een antwoord.

De noodmaatregelen worden nu wettelijk verankerd zonder dat we een helder beeld hebben van de doelmatigheid van elk afzonderlijk instrument. Als Eerste Kamerlid hebben we de plicht om wetgeving te toetsen op onder andere doelmatigheid. Hierin wordt mijn fractie nu belemmerd. Heeft de minister zelf niet de behoefte te weten welke noodmaatregelen daadwerkelijk hebben bijgedragen aan het terugdringen van de virusverspreiding? Denkt hij bijvoorbeeld dat de CoronaCheck-app een zinvol instrument was? Graag zijn reactie.

Voorzitter. Ik kom tot een laatste vraag, over de plaatsing van infectieziekten op de A1-lijst en de mogelijke verwijdering daarvan. Over het afschalen van een infectieziekte wordt volgens de minister advies gevraagd aan het RIVM of het OMT, of aan beide tegelijk; dat is mij niet duidelijk. Maar ook de WHO, de World Health Organisation, heeft hierin een stem. Ik vraag de minister: welke van de hiervoor genoemde organisaties heeft de beslissende stem over de verwijdering van een infectieziekte op de A1-lijst binnen Nederland? Als in Nederland een veel lichtere variant van een infectieziekte voorkomt dan elders, is dat dan voldoende om tot verwijdering over te gaan? Of kijkt men alleen wereldwijd?

In dit wetsvoorstel is geen sanctiebepaling opgenomen indien ten onrechte een infectieziekte niet wordt afgeschaald. Kan de minister aangeven of er op dit moment infectieziekten op de A1-lijst voorkomen die daar ten onrechte op staan?

Wij kijken met belangstelling uit naar de beantwoording door de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Baaij-Timmerman. Dan is het woord aan de heer Otten, namens de Fractie-Otten.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Voorzitter. How low can you go? Dat lijkt wel het motto van het kabinet-Rutte als het gaat om het verspelen van het vertrouwen in de politiek. Het kabinet en de coalitiepartijen doen er werkelijk alles aan om het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in de politiek steeds verder te laten zinken. Men rust niet voordat het vertrouwen in de Nederlandse politiek helemaal rockbottom is. Slechts een op de vijf Nederlanders heeft nog vertrouwen in politici. Waarschijnlijk zijn dat de nog resterende VVD- en D66-stemmers, voor wie dit kabinet nog regeert. De rest van Nederland weet inmiddels wel beter.

Vandaag wil het kabinet het vertrouwen in de politiek nog wat verder verlagen door met haastige spoed deze Wet publieke gezondheid, in de nadagen van deze Eerste Kamer, in het democratische interbellum tussen de Provinciale Statenverkiezingen en de Eerste Kamerverkiezingen, nog even door de Eerste Kamer te jassen. Dit overigens net zoals de nieuwe ingrijpende Pensioenwet, want die staat hier volgende week op het menu. Ik kan me nog herinneren dat iets dergelijks ook gebeurde in 2019 met de Klimaatwet. Die werd toen ook nog even snel door de oude Eerste Kamer heen gejast, vlak voordat de nieuwe Eerste Kamer aantrad. Ik heb daarover toen een open brief aan de Eerste Kamervoorzitter gestuurd, net als de BBB-top vandaag deed. De Klimaatwet werd toen op het nippertje, op 28 mei 2019, aangenomen door de vorige Eerste Kamer, vlak voordat deze nieuwe Eerste Kamer aantrad.

Nu wil het kabinet de eerste tranche van de Wet publieke gezondheid er nog even snel doorheen jassen. Het is een gemakzuchtig knip-en-plakwerkje van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 oftewel de coronaspoedwet; oude wijn in nieuwe zakken. De evaluatie van de aanpak van de coronacrisis volgt pas in 2025, hoorden we onlangs van het kabinet, maar de nieuwe wet, die voeren we nu alvast in. Ieder normaal mens zou denken: laten we dat andersom doen! Eerst evalueren en dan een nieuwe wet invoeren. Maar die aanpak wordt bewust niet door het kabinet gekozen. Waarom eigenlijk niet? Waarom kiest minister Kuipers voor deze onlogische aanpak? We kennen de minister toch als iemand die vaak met veel rationaliteit en logica opereert, en daar past deze aanpak eigenlijk helemaal niet in.

Toen China eind vorig jaar de covidrestricties losliet, wat een kortstondige grote corona-uitbraak in China tot gevolg had, probeerde minister Kuipers tijdens het kerstreces deze Wet publieke gezondheid ook al even door de Eerste Kamer te loodsen. Daarover heeft onze fractie stevig aan de bel getrokken en dat feest ging dan ook niet door. Ik kan me herinneren dat dat zelfs de VVD te bont werd. Toen gingen bij onze fractie wel even de nekharen overeind staan. Wat is de agenda van deze minister? Wij hadden en hebben nog steeds best hoge verwachtingen van minister Kuipers, na het fiasco dat is aangericht door zijn voorganger De Jonge, wat heeft geresulteerd in een enorme maatschappelijke polarisatie. Maar minister Kuipers dreigt nu helaas toch in het patroon van zijn voorganger te vervallen en de nadruk te willen leggen op wat tegenwoordig met een nieuw modewoord "doorzettingsmacht" heet. Een mooi woord, bedacht door het kabinet-Rutte, wat betekent: jullie moeten gewoon doen wat wij zeggen. Wij hadden juist van deze minister vooral overtuigingskracht verwacht in plaats van doorzettingsmacht.

Met deze nieuwe wet blijven we doormodderen met de OMT-aanpak. Roel Bekker, voormalig secretaris-generaal van VWS — dus de voormalige hoogste ambtenaar van het ministerie van minister Kuipers — zei het letterlijk in deze Kamer tijdens een hoorzitting over deze wet: het RIVM is gewoon een ambtelijke dienst van het ministerie van VWS. Het RIVM is niet onafhankelijk en dient gewoon de orders van de secretaris-generaal van VWS te volgen, en dus ook die van de minister. Niets meer en niets minder. Ondertussen werd Jaap van Dissel door het kabinet als een soort deus ex machina ten tonele gevoerd als de alwetende autoriteit die ons met zijn onfeilbare RIVM-modellen wel even door de coronacrisis zou leiden. Wat Van Dissel moest zeggen, werd vooraf uitgebreid bekokstoofd in het Catshuis. Van Dissel is immers niks meer en niks minder dan een ambtenaar van VWS, zoals secretaris-generaal Bekker ook al duidelijk aangaf in zijn statement hier tijdens de hoorzitting.

Die RIVM-modellen bleken overigens totaal niet te kloppen, onder andere door serieuze methodologische problemen. Onze fractie heeft daar ook al tijdens de coronacrisis vele malen op gewezen in de inderdaad, zo zeg ik tegen mevrouw Baay, eindeloze debatten met minister De Jonge. Dat moet mij ook van het hart. Dat was een van de meest vermoeiende ervaringen in deze afgelopen vier jaar. Onze fractie heeft daar toen ook vele malen op gewezen, maar we kregen niet de indruk dat de voorganger van deze minister daar veel mee deed. Sterker nog, we kregen vooral de indruk dat zijn voorganger eigenlijk helemaal niet goed begreep waar het over ging.

Laten we niet vergeten dat Nederland het enige land in de westerse wereld is, het enige land, waarin een tweede lockdown werd afgekondigd, in 2021, door minister Hugo de Jonge. Maar het kabinet wil niet leren van zijn fouten. Hoewel wij, zoals gezegd, veel respect hebben voor minister Kuipers en wij zelfs, na het dansen-met-Janssenfiasco van minister De Jonge in 2021, via een motie van afkeuring opriepen om minister De Jonge onmiddellijk te vervangen door een competente medicus die het vertrouwen van de bevolking kon herstellen en de polarisatie kon verminderen, is men toen helaas toch nog te lang doorgegaan met De Jonge. Daardoor liep de zaak nog verder uit de klauw. We betreuren allereerst natuurlijk dat minister Kuipers toen niet meteen, tijdens de eerste crisis in 2021, als minister werd benoemd. Wij betreuren ook dat minister Kuipers nu toch weer in de oude patronen van zijn ministerie lijkt te vervallen met dit ontijdige wetsvoorstel.

Voorzitter. Wat betreft de juridische en inhoudelijke bezwaren van dit wetsvoorstel zou ik geheel willen verwijzen naar de uitmuntende bijdrage van professor Nicolaï, zojuist voor de dinerpauze. Ik denk dat de heer Nicolaï zojuist op zeer onderbouwde wijze een waar college gaf over dit wetsvoorstel. Het heeft dus weinig zin te proberen dat nog te overtreffen.

Wat heeft de Eerste Kamer eigenlijk nog te vertellen als deze wet wordt ingevoerd? Nou, eigenlijk helemaal niks. De Tweede Kamer heeft namelijk bepaald dat de Eerste Kamer hier niks over te zeggen heeft. De makke coalitieschapen, geholpen door de PvdA en GroenLinks, gaan hier braaf in mee. Een Eerste Kamer die niet voor haar eigen rechten kan opkomen, verliest haar bestaansrecht. Als we hier niet meer op juridische en inhoudelijke gronden gaan beslissen maar als een politieke stempelfabriek gaan opereren, dan rest er maar één oplossing. Dat is deze Eerste Kamer zo snel mogelijk fuseren met de Tweede Kamer en de Eerste Kamer afschaffen. Denemarken ging ons voor en schafte de senaat al af in 1953. Zweden fuseerde de Eerste Kamer met de Rijksdag in 1971. Ook Noorwegen schafte de Eerste Kamer al formeel af in 2009. Zoals de schrijver Heinrich Heine al zei: in Nederland gebeurt alles 50 jaar later. Maar beter laat dan nooit. Laten we het vertrouwen in de politiek herstellen. Als de meerderheid hier niet voor de eigen rechten wil opkomen, schaf deze Eerste Kamer dan af.

Voorzitter. Het zal duidelijk zijn dat het beter is om de stemming over de Wpg uit te stellen tot het moment waarop de corona-aanpak grondig is geëvalueerd. Wat ons betreft zou dat veel beter gedaan kunnen worden door de nieuwe Eerste Kamer. Wij zullen dan ook tegen deze Wet publieke gezondheid stemmen. Ik kondig hierbij alvast aan dat als de meerderheid van deze Eerste Kamer dit onzalige wetsvoorstel toch wil doorzetten voordat de nieuwe Eerste Kamer aantreedt, wij om een hoofdelijke stemming zullen verzoeken.

Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Otten. Dan is het woord aan de heer Dessing namens Forum voor Democratie.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Dessing i (FVD):

Voorzitter, dank u wel. Ik spreek hier vanavond mede namens de fractie-Frentrop.

Voorzitter, ik wil u meenemen in de toekomst. Het is 1 september 2023. Op de televisie worden beelden getoond van volle ziekenhuizen met mensen die met hoge koorts en ademnood zijn binnengekomen. Het OMT is in spoedzitting bijeengekomen en heeft het kabinet geïnformeerd over een lichte stijging van het aantallen sterfgevallen door een vermoedelijke griepvariant die vrij hardnekkig lijkt te zijn en over een trend die vooralsnog valt te vergelijken met een beginnende griepepidemie, maar met een verder onbekend karakter. De ministerraad is verdeeld over de te nemen acties, maar de minister van VWS komt eigenstandig direct in actie en neemt het zekere voor het onzekere.

Hij deelt in een extra persconferentie samen met de minister-president mee dat het land zich schrap moet zetten voor een onbekend, gevaarlijk en potentieel griepvirus. Én hij deelt mee dat per direct de volgende maatregelen worden genomen: een directe lockdown van het publieke leven inclusief een avondklok vanaf 21.00 uur 's avonds, verplichte mondkapjes buitenshuis op alle openbare plekken, zowel binnen als buiten, sluiting van scholen, musea, horeca, evenementen, een thuiswerkplicht, een in- en uitreisverbod voor heel Nederland, inclusief de sluiting van alle luchthavens en zeehavens, en een testverplichting voor iedereen die volgens de verplichte corona-app langer dan één minuut binnen 1,5 meter van een potentieel besmet persoon is geweest.

De politie krijgt controlebevoegdheid voor handhaving, inclusief gevangenisstraf via snelrecht voor eenieder die deze maatregelen niet respecteert. De QR-app wordt verplicht om deel te kunnen nemen aan de gehele samenleving. En het parlement, net terug van reces, reageert onthutst op deze persconferentie, maar is niet in staat tot interventie, omdat de minister zich beroept op de gezondheidsrichtlijn van de Wereldgezondheidsorganisatie en op het noodrecht in de gewijzigde Wet publieke gezondheid. Het volk komt in opstand, maar wordt massaal beboet en berecht. De gevangenissen stromen vol. Het publieke leven wordt totaal ontwricht en we kunnen er niets aan doen.

Voorzitter. We staan vandaag in dit parlement om een historische vergissing te begaan die zijn weerga niet kent. De eerste wijziging van de Wet publieke gezondheid is namelijk de opmaat naar een totalitaire staat, waarbij de minister van VWS een onbeperkte macht krijgt toegedicht die effectief niet onder parlementaire controle staat. Bovendien maken toekomstige verdere wijzigingen van deze wet en inmiddels vastgelegde afspraken met de EU het in dezelfde lijn op korte termijn mogelijk dat deze onbeperkte macht zelfs legitiem wordt doorgedelegeerd aan een niet-democratisch gekozen orgaan, de Wereldgezondheidsorganisatie. Deze krijgt daarmee een ongekende macht, waardoor de soevereiniteit van Nederland ernstig verder zal worden ondermijnd. Hiermee overtreft de wijziging van de Wpg de tijdelijke spoedwet die door deze Kamer vorig jaar nog werd afgeschoten.

Hoe zijn we in hemelsnaam in deze situatie beland? Wat is het doel van deze onnodige wetswijziging, als we het vandaag hebben over permanente invoering van zeer ingrijpende grondrechtbeperkende maatregelen die vrijwel allemaal aantoonbaar nauwelijks tot geen effect op de volksgezondheid van de burgers hebben? Wat is hier de achterliggende agenda?

Voorzitter. Daarvoor moeten we terugkijken naar de afgelopen periode, waarin de wereld in een ijzeren greep werd gehouden door een uit een laboratorium ontsnapt en kunstmatig extra besmettelijk gecreëerd virus. De maatregelen die hierop volgden, waren ongekend en disproportioneel zwaar, waardoor de gehele wereldeconomie tot stilstand kwam. En waar hadden we het over? Het ging om een virus waarvan al snel bleek dat het wereldwijde sterftepercentage 0,15% bedroeg en niet de eerder gehanteerde verwachte 5%. Desondanks werd het virus een zware zogenaamde A-status toegedicht, die het heden ten dage nog steeds heeft.

De A1-status die in de wetswijziging wordt voorgesteld, maakt het voor een overheid mogelijk om speciale maatregelen te nemen om deze ziekten te bestrijden, waaronder zaken als afstand houden, hygiëne, persoonlijke beschermingsmiddelen als mondkapjes, het sluiten van publieke plaatsen en evenementen en een test- en quarantaineplicht. En, hebben deze maatregelen tot dusver gewerkt? Zelfs de Wetenschappelijke Raad wil geen oordeel vellen over de wetenschappelijke basis van de maatregelen die in de wet worden opgenomen. We hebben de minister veel vragen gesteld over de effectiviteit van de maatregelen, waarbij de antwoorden ons dermate teleurstelden dat die zelfs als een affront kunnen worden opgevat, ondanks de enorme inspanning die is geleverd om die vragen te beantwoorden, waarvoor dank, overigens.

Volgens de minister worden afzonderlijke maatregelen niet tot nauwelijks geëvalueerd, omdat dit lastig te onderzoeken zou zijn en omdat ze enkel en alleen in samenhang bekeken kunnen worden. Dit onzinargument, met alle respect, waarmee alle gecombineerde maatregelen goedgepraat worden, wordt onderuitgehaald door recente gegevens en studies die over de verschillende maatregelen zijn gedaan en waaruit een heel ander beeld naar voren komt. Namelijk: vrijwel geen enkele coronamaatregel heeft nut gehad in het bestrijden van de pandemie, maar de maatregelen zorgden wel voor grote economische, psychologische en maatschappelijke schade én voor een sterke toename aan ongelijkheid, armoede en gezondheidsproblemen.

In het toetsingskader van dit wetsvoorstel is maatschappelijke schade bovendien niet opgenomen. De maatregelen hadden een nauwelijks meetbaar effect op de volksgezondheid, maar zorgden wel voor een explosief gestegen aantal jongeren met psychische problemen, gevoelens van eenzaamheid en zelfmoordgedachten. De maatregelen zorgden vanwege de medische discriminatie daarnaast voor een ongehoorde tweedeling en polarisatie in de maatschappij, waardoor families en vriendengroepen permanent uit elkaar werden gedreven.

Vaccinatie zou volgens de huidige Wpg de enige oplossing zijn, maar coronavaccins hebben in het beste geval voor een zeer beperkte groep slechts kortstondig gewerkt en ze werkten niet tegen besmetting en overdracht. Wel zijn er steeds meer aanwijzingen van ernstige en dodelijke bijwerkingen van de vaccins. In de wet staat dat er een vaccinatieprogramma wordt vastgesteld, maar andere medicijnen of middelen worden niet genoemd als mogelijke strategie voor remedie.

Mondkapjes werden opgedrongen aan de wereld door public health functionarissen gelieerd aan het WEF, de Wellcome Trust en de Bill & Melinda Gates Foundation. Niet omdat ze zouden werken; dat doen ze namelijk niet en dat wist men ook, maar vanwege het afdwingen van solidariteit. De wetenschap werd bewerkt om hun negatieve mening over het gebruik van mondkapjes aan te passen naar een positief advies, omdat die mondkapjes het meest zichtbare onderdeel waren van gewenst gedrag.

Nederland blijft ondanks deze aantoonbare niet-werkzaamheid vasthouden aan een mondkapjesplicht en deze is nog steeds als instrument opgenomen in de pandemiewet, omdat — ik citeer — "mondkapjes een functie kunnen hebben in de bestrijding van respiratoire virussen". Zo zouden deskundigen met een juridische, epidemiologische of virologische achtergrond hebben gezegd, volgens de minister.

PCR-testen kunnen geen besmettelijkheid aantonen voor grote groepen mensen zonder symptomen, en in deze groep bleek 90% van de PCR-testen false positive te zijn.

Voorzitter, ik heb nog twee punten in de opsomming, als u mij toestaat. Het PCR-testbeleid was frauduleus en onwetenschappelijk en de wetenschap wist dat. Het kostte 5 miljard en het werkte niet, maar toch was dit de basis voor het instellen van alle ingrijpende maatregelen. De covidinjectie is niet veilig, vanwege de vele gebleken ernstige bijwerkingen, aandoeningen of sterfte als gevolg van myocarditis, turbokankers, bloedstolsels, verlammingen door verstopte bloedvaten in de hersenen, immunologische schade, neurologische schade, menstruatieproblemen en problemen met de voortplantingsorganen. Kortom, baat het niet, dan schaadt het wel.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):

Ik zit even na te denken over hoe ik hierop moet reageren. Ik hoor de heer Dessing praten over een nog steeds geldende mondkapjesplicht. Nou, ik kijk hier om me heen, maar ik zie echt niemand met een mondkapje, dus waar u dat vandaan haalt weet ik niet. Verder heb ik ook geluisterd naar een verhaal over de toekomst dat heel erg aan uw fantasie ontsproten is. Sorry, ik kan daar geen andere duiding aan geven. Maar ik wil u eigenlijk graag even meenemen naar het verleden, in mijn wereld en mijn werkelijkheid, die er waarschijnlijk heel anders uitzien dan die van u. Ik woon zelf in het centrum van waar de coronapandemie is uitgebroken, in Noordoost-Brabant, in het oog van de storm, zeg maar. Ik sprak onlangs nog een aantal medewerkers van het ziekenhuis Bernhoven die daar als allereersten in de frontlinie stonden om een enorme stroom aan ernstig zieke coronapatiënten op te vangen. Dit ziekenhuis had geen afdeling met coronapatiënten; dit hele ziekenhuis lag vol met coronapatiënten. Ik heb de tenten ervoor gezien. Ik ken mensen die doodziek daar zijn afgeleverd, die inderdaad dagen later ergens in een ziekenhuis in Noord-Nederland teruggevonden zijn, omdat het op dat moment de enige plek was waar deze doodzieke mensen nog opgenomen konden worden. Ik sprak afgelopen week nog een familie die in de eerste week van de corona-uitbraak een verjaardagsfeestje had gehouden en waarvan vier mensen in één week aan corona zijn overleden. Ik heb zelf familieleden met ...

De voorzitter:

Mevrouw De Bruijn, kunt u naar uw vraag toe werken?

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Ja, ik werk naar mijn vraag toe. Meneer Dessing, dit is míjn werkelijkheid. Ik heb hier middenin gestaan. Ik heb dagenlang kerkklokken horen luiden, van de ene begrafenis na de andere. Waar was u toen? Onder welke steen heeft u gelegen dat u met een verhaal komt dat corona in feite gewoon een griepje was, dat het allemaal zo erg niet was en dat het helemaal niet nodig was om welke maatregel dan ook te treffen? Wat had u aan uw kiezers verteld als we hadden gezegd: we hebben helemaal geen maatregelen genomen, we laten deze pandemie maar lekker doorwoekeren en we zien wel waar het schip strandt? Wat was dan uw antwoord geweest als politieke vertegenwoordiger aan uw achterban?

De heer Dessing (FVD):

Dat zijn een heleboel vragen tegelijk. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik niet in de mond heb genomen dat wij nu nog een mondkapjesverplichting zouden hebben. Ik heb gezegd dat het instrument van het mondkapje nog steeds in deze voorgestelde wetswijziging zit. Laat ik daarmee beginnen.

Dan een antwoord op uw laatste punt. Volgens mij heb ik niet onder een steen gelegen de laatste paar jaar, integendeel. Ik denk dat wij met elkaar allemaal behoorlijk wakker zijn geworden en dat wij hebben gezien wat er zich allemaal heeft afgespeeld. Als de emotionele kaart wordt getrokken door de VVD om te praten over alle verschrikkingen, dan is het uw goed recht om dat te doen, zeg ik via de voorzitter. Maar laat dan gezegd zijn dat al die mensen op dit moment en in de toekomst evenveel schade hebben door de enorme schade die de vaccinaties hebben toegebracht. Ik heb net zo veel compassie met die mensen als met de slachtoffers die de coronapandemie, als je het een pandemie wil noemen, heeft veroorzaakt.

Ik ontken niet dat er een sterk virus is geweest dat inderdaad effect heeft gehad, maar laten we niet de emotionele kaart trekken. Laten we kijken naar dit wetsvoorstel en er op puur inhoudelijke gronden naar kijken hoe we dit kunnen voorkomen. Ik zou eigenlijk de volgende wedervraag aan de VVD willen stellen. Als je dan zo nodig een strikte wet wil om allerlei zaken te regelen, dan moet je toch op zijn minst kijken: zijn de maatregelen die in dit wetsvoorstel überhaupt wel proportioneel en zijn ze überhaupt wel werkend? Want anders ga je toch niet iets optuigen waarvan je nog niet eens zeker weet of het überhaupt effect heeft?

De voorzitter:

Het is niet zo dat u een wedervraag kunt stellen, maar mevrouw De Bruijn kan wel een vervolgvraag aan u stellen. Mevrouw De Bruijn.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Ik constateer dat mijn vraag niet beantwoord is, namelijk wat meneer Dessing gezegd zou hebben als de overheid helemaal geen maatregelen had genomen. Hij verwijt de overheid allerlei maatregelen te hebben genomen die alleen maar nadelige effecten hebben gehad in plaats van ook te kijken naar wat de maatregelen eventueel wel hebben kunnen betekenen voor het beheersen van de uitbraak van infectieziekten. Hij heeft de vraag niet beantwoord hoe hij zich zou verweren, als mensen zeggen: waarom heeft u geen maatregelen genomen? In de Grondwet is ook geregeld dat de overheid de volksgezondheid moet beschermen. Die vraag heeft hij niet beantwoord, dus ik wil daar graag nog een antwoord op.

De heer Dessing (FVD):

Daar geef ik graag een antwoord op. Het klopt inderdaad dat ik die vraag nog niet beantwoord heb. Laat ik heel simpel zeggen dat er in Zweden bijna geen maatregelen zijn genomen. Uiteindelijk zijn de mortaliteit en de cijfers daar gelijk aan die in alle landen die wel zeer stringente maatregelen met enorme effecten hebben genomen. Het wordt steeds meer duidelijk dat niet-werkende maatregelen alleen maar verwoesting in de maatschappij hebben veroorzaakt en niet hebben geholpen. Het is alleen maar terugkijken: what if. Het komt steeds meer naar buiten dat de maatregelen wat dat betreft nauwelijks tot geen effect hebben gehad. Laten we allemaal voorkomen dat we dit nog een keer laten gebeuren in deze eerste wetswijziging Wpg.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw De Bruijn.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

In Zweden zijn wel maatregelen genomen. Alleen heeft men daar heel erg een beroep gedaan op de verantwoordelijkheid van de burgers. Die hebben zich daar ook heel erg naar gedragen. Dat was ook de eerste insteek van het kabinet hier in Nederland. Alleen hebben we helaas moeten constateren dat het voor burgers moeilijk was om de maatregelen na te leven en daarom zijn er aanvullende maatregelen getroffen. Maar ik bestrijd dat er in Zweden helemaal geen maatregelen getroffen zijn.

De heer Verkerk i (ChristenUnie):

Misschien mag ik even de wetenschappelijke kaart trekken. De heer Dessing heeft het een en ander gezegd over de meetmethodes, waaronder de PCR. Hij heeft gezegd dat dat een frauduleuze en slechte methode was. Ik wou hem vragen of hij weet wat een Cochrane-review is.

De heer Dessing (FVD):

Nou, ik ben geen viroloog. Dat weet ik niet, maar dat zal de heer Verkerk ongetwijfeld zelf wel weten. Als eenmansfractie heb ik mij zo veel mogelijk verdiept in alle facetten van deze wet, maar u kunt er van alles bij halen waar ik ongetwijfeld geen antwoord op weet.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik kan u verzekeren dat ik ook geen viroloog ben, maar ik weet wel wat een Cochrane-review is. Dat is namelijk een metastudie over bepaalde, in dit geval, meetmethoden bij bepaalde ziektes. De Cochrane-review zegt dat de specificiteit en de sensitiviteit van de PCR-methode heel hoog is. Dat betekent dat wat u zegt gewoonweg op geen enkele manier klopt. Dat vind ik postpolitiek, want u accepteert niet wat de werkelijkheid van de wetenschap is en wat ook onbediscussieerd is binnen de wetenschap.

In dit kader moet ik zeggen dat van de vele vragen die u gesteld heeft één bepaalde vraag mij opviel, namelijk vraag F13 uit het nader voorlopig verslag. U kent die vraag, neem ik aan.

De heer Dessing (FVD):

Ik heb ze allemaal door mijn vingers heen laten gaan, ja. Maar of ik ze allemaal kan reproduceren …

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik zal het, ook voor de anderen, even herhalen. U stelt daarin de vraag: hoe zouden politieke partijen tegenspraak kunnen organiseren in de eigen organisatie? Ik vind dat een heel belangrijk punt, want als een politieke partij niet weet wat de status van de PCR-test is en er keihard tegenin gaat, dan is het echt nodig dat er tegenspraak georganiseerd wordt in die politieke partij.

Voorzitter, misschien mag ik via u een vraag aan de minister stellen. De minister heeft deze vraag niet beantwoord. Ik vond de argumentatie daarvoor heel goed, maar misschien kan hij meneer Dessing toch aan een antwoord helpen, zodat hij die tegenspraak in zijn eigen partij kan organiseren.

De voorzitter:

Het wordt me iets te ingewikkeld. U kunt niet in een interruptie op de heer Dessing een vraag bij de minister neerleggen en de minister gaat er ook zeker op dit moment niet op antwoorden wat mij betreft. Ik geef het woord weer aan de heer Dessing.

De heer Dessing (FVD):

Over de effectiviteit van de PCR-test en de CT-waarde hebben we een enorm aantal vragen gesteld, dus laten we dat debat nu niet aangaan. Ik wil daar graag op een ander moment nog apart op terugkomen. Laat ik voor mijn eigen woorden staan dat de effectiviteit van de PCR-testen, waar nota bene al het beleid op gebaseerd is — dat geldt ook voor het aantal cycli dat werd gebruikt om de gevonden virusdeeltjes eventueel te vermeerderen — zeer discutabel is. Daar valt van alles over te zeggen. Dat er een heel grote false positive is, kan ook de heer Verkerk niet ontkennen.

De voorzitter:

Tot slot de heer Verkerk.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Dat ontken ik wel, gewoon op basis van de Cochrane-review die ik heb genoemd. Ik heb inderdaad gezien dat u veel vragen heeft gesteld over de CT-waarde; in het laatste verslag wel 49. Ik vind het heel bijzonder dat u zoveel vragen stelt over een techniek die irrelevant is — het gaat immers niet over corona maar over welke epidemische ziekte dan ook en deze vragen gaan heel specifiek over de PCR-test — en vervolgens klaagt dat u veel antwoorden moet lezen. Dat begrijp ik niet.

De voorzitter:

De heer Verkerk stelde in ieder geval geen vraag.

De heer Dessing (FVD):

Ik vind dat een goedkope opmerking. Ik distantieer me daarvan en ga verder met mijn betoog, als u dat goedvindt.

De voorzitter:

Ik vraag u om niet vanuit de zaal roepend deel te nemen aan het debat. Het staat u vrij om weg te gaan. Als u daarmee doorgaat, schors ik.

De heer Dessing (FVD):

Voorzitter. Ik was gebleven bij: kortom, baat het niet, dan schaadt het wel.

Kijkend naar deze opsomming van niet-werkende en/of niet-geteste maatregelen en middelen lijkt het er sterk op dat er een onderliggende agenda bestaat om deze in stand te houden. Hierbij lijkt het alsof het in stand houden van niet-werkende maatregelen en middelen zoals digitale coronapaspoorten als totalitair controlemiddel dienen en dat het in stand houden van niet-werkende commerciële producten zoals vaccins, mondkapjes en andere persoonlijke beschermingsmiddelen en PCR-testen daarnaast tevens een onderliggend commercieel doel dienen.

Voorzitter. Daarnaast hebben wij — het werd net al gememoreerd — een grote reeks vragen gesteld om helder te krijgen wat de onderliggende motivatie is voor de verschillende onderdelen van deze wetswijziging. Hieruit volgt toch een wat ontluisterend beeld. Volgens de aangenomen EU-verordening 2022/2371 genaamd "ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbeperkingen" wordt het door deze wetswijziging mogelijk om klimaatlockdowns in te stellen. In artikel 2, lid 1c van dit verdrag staat namelijk letterlijk: deze verordening is van toepassing op volksgezondheidsmaatregelen ten aanzien van de volgende categorieën van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen, waaronder "bedreigingen van ecologische oorsprong, onder meer die als gevolg van het klimaat". In combinatie met een ruim mandaat van de minister in de voorliggende wetswijziging kan er straks onder het mom van volksgezondheid straks dus in een handomdraai een onbeperkte klimaatlockdown worden afgeroepen. Compensatie van economische schade is bij een toekomstige crisis niet gegarandeerd, waardoor het mkb klappen gaat krijgen. De regering ziet dit als regulier bedrijfsrisico en laat het mkb hiermee dus keihard vallen.

De rechtsbescherming van burgers is in de wetswijziging zelf onvoldoende geregeld. Ik vat het even kort samen: bij klachten moeten burgers en andere benadeelden maar naar de rechter, zo lezen wij.

De denktank desinformatie heeft een kwalijke rol gespeeld in de richting van burgers en experts met onwelgevallige meningen. De leden van de denktank doen dit op eigen titel vanuit hun expertise en zijn hier niet op aan te spreken. Er is ook geen onafhankelijke controle op hun meningen en de consequenties van hun handelen.

De inzet van de maatregelen van de afgelopen jaren staat niet ter discussie, ondanks dat de maatregelen nog niet zijn geëvalueerd. Daarnaast is er binnen de WHO consensus dat de genomen maatregelen effectief zijn. Waar baseert de WHO deze consensus op, zo vraag ik de minister. Hoe zorgt de regering ervoor dat de via expliciete evaluatie tot stand gekomen ervaringen tijdens de recente pandemie worden meegenomen in beleid en voorliggende wetgeving bij eventuele toekomstige crises? Dat is een vraag die nog niet is beantwoord in de grote set.

Voorzitter. De conclusie die we hieruit moeten trekken, is dat deze wetswijziging een reeks van verstrekkende consequenties heeft die nauwelijks te overzien zijn. De genomen maatregelen werkten niet of hadden zelfs een schadelijk neveneffect. En toch gaan we al deze maatregelen opnemen in deze wetswijziging. Sterker nog, we geven de minister een mandaat om door middel van ministeriële regelingen nieuwe maatregelen in te stellen die niet door dit parlement te controleren zijn, zodat dezelfde fouten opnieuw gemaakt kunnen worden.

Hebben we dan niet geleerd van de fouten uit het verleden? Nee, want er liggen twee kritische rapporten van de Onderzoeksraad voor Veiligheid waar niets mee wordt gedaan en de coronamaatregelen zijn nog niet geëvalueerd. Met deze wetswijziging volhardt deze regering in het implementeren van maatregelen die niet effectief waren en straks snel en gemakkelijk uit de kast gehaald kunnen worden door deze minister. Hiermee geven we deze en iedere toekomstige minister een gereedschapskist met een onbeperkt wapenarsenaal om met kanonnen op een mug te kunnen schieten. Waarom niet eerst het onderzoek naar de covidmaatregelen afwachten alvorens daar lering uit te trekken, zo vraag ik de minister. En welke lering heeft de minister wel getrokken uit de afgelopen periode, is mijn vervolgvraag.

Als we terugkijken op de coronaperiode, kunnen we stellen dat er een opeenstapeling van grove fouten is begaan. Grote groepen in de samenleving zijn buitenspel gezet door de discriminerende maatregelen. Gerenommeerde artsen en wetenschappers die een andere kijk op de zaak hadden, zijn verketterd, uit hun ambt gezet, onder druk gezet en bij voorbaat niet serieus genomen. De denktank desinformatie heeft een discutabele rol gespeeld bij het buitenspel zetten van andersdenkenden, om zodoende gewenst gedrag af te dwingen, zoals gedicteerd door de minister. Er was beïnvloeding van het OMT vanuit het kabinet om een groter maatschappelijk draagvlak te creëren voor invoering van de maatregelen. De experimentele vaccinaties werden gepresenteerd als de enige oplossing voor deze situatie, zonder dat de langetermijneffecten bekend waren. Gebruik van een middel als ivermectine werd weggezet als "gevaarlijk" en "beleidsondermijnend". Artsen die dit middel voorschreven, werden op non-actief gezet. De vorige minister van VWS opperde zelfs om deze artsen — excusez le mot — "op hun vestje te spugen en ze hun BIG-registratie af te nemen".

Dit alles gezegd hebbende lijkt slechts één conclusie mogelijk: dit kabinet presenteert hier een wetswijziging die het opnieuw maken van fouten faciliteert en vastlegt in de wet. De minister krijgt verregaande bevoegdheden zonder effectieve controle van het parlement, terwijl de controlerende rol van het parlement een hele wezenlijke is.

De heer Van der Voort i (D66):

Voordat de kijkers en de deelnemers aan dit debat denken dat het de waarheid is wat de heer Dessing zegt, en in het verlengde van wat de heer Verkerk noemde: is de heer Dessing zich bewust van het feit dat er meerdere goede studies zijn gedaan naar het effect van ivermectine en dat die geen van allen enig effect laten zien?

De heer Dessing (FVD):

Volgens mij zijn er heel veel studies die ook wel degelijk het effect van ivermectine laten zien, maar mijn punt was dat het hier ging om het feit dat ivermectine werd weggezet als iets wat niet gebruikt mocht worden. Dat is mijn punt.

De heer Van der Voort (D66):

Ja, precies. Er zijn geen studies die goed opgezet zijn en die een effect van ivermectine laten zien. Op grond daarvan is het inderdaad terecht dat het niet gebruikt mag worden.

De heer Dessing (FVD):

Ik hoor geen vraag, voorzitter.

De heer Recourt i (PvdA):

Dan toch als laatste. Het is moeilijk interrumperen, want u stelt een aantal vragen die heel terecht zijn maar vervolgens wordt het beeld geschetst alsof de minister alle macht naar zich toe trekt, de Kamer geen enkele controle heeft enzovoort. Ik wil in herinnering brengen dat we, zoals collega Nicolaï zei, een drietrapsraket hebben. Ecologische rampen zijn geen ziekten en kunnen dus niet gepromoveerd worden naar A1, terwijl je alleen bij A1 collectieve maatregelen kan nemen. Die collectieve maatregelen moeten allemaal ook vooraf door het parlement worden goedgekeurd, met uitzondering van hoge spoed; dan moet het binnen 24 uur bij de Tweede Kamer liggen. Ik snap dus niet waar u die dictatoriale macht van de minister leest.

De heer Dessing (FVD):

Dat komt omdat met name de noodbevoegdheid die de minister krijgt, eigenlijk een onbeperkte is en dat alles daaronder weggeschreven kan worden, ook het feit dat er geen enkele inmenging van het parlement meer mogelijk is als er geen termijn wordt opgelegd aan maatregelen. Daar baseer ik mijn uitspraak op.

De heer Recourt (PvdA):

Het parlement is altijd binnen de kortste keren betrokken. Nogmaals, eigenlijk altijd vooraf, maar binnen 24 uur als er echt geen andere mogelijkheid is. Dan kan je toch niet zeggen dat de minister alles naar zich toe trekt?

De heer Dessing (FVD):

Ik heb straks nog een blokje over die parlementaire controle en hoe ik daartegen aankijk. Misschien kunt u uw vraag dus tot dan bewaren, als u die dan nog heeft.

Zijn wij als kritische wetgevingscontroleurs immers ook niet degenen die wijzen op de kanarie in de kolenmijn? Toetsen wij niet of die kanarie in dat systeem een gerede kans van overleven heeft? Is dit niet een wezenlijke functie die in iedere wet ingebouwd zou moeten zijn en die ontbreekt bij deze wetswijziging? Hoe ziet de minister dat?

Want wat gebeurt er als wij deze wetswijziging nu aanvaarden? Dan kunnen volgende week, indien de minister dit nodig acht, van de ene op de andere dag zeer ingrijpende maatregelen worden ingevoerd, zoals ik die omschreef in het in mijn inleiding genoemde scenario, namelijk de anderhalve meter afstand, een mondkapjesplicht, het afroepen van de onbeperkte lockdown, sluiting van de scholen, horeca, evenementen, bedrijven en winkels, de in- en uitreisbeperking, verplichte quarantainemaatregelen naar willekeur, controle van huis en haard, de testverplichting, het instellen van een QR-samenleving, waarbij een groot deel van de bevolking uitgesloten wordt van de maatschappij, en last but not least een klimaatlockdown.

Bovendien — daar komt ie — hebben wij daar als parlement dan geen effectieve controle meer over, omdat er slechts achteraf binnen acht dagen over het instellen van deze maatregelen mag worden gesproken in dit parlement, mits daar, voor zover ik goed ben geïnformeerd, een tweederdemeerderheid voor is. Over maatregelen zonder opgelegde tijdslimiet mag zelfs helemaal niet worden gesproken.

Voorzitter. Dit alles overwegende kan dit maar tot één conclusie leiden. Deze wetswijziging is disproportioneel, ongrondwettelijk en discriminerend en kan leiden tot een totale ontregeling van de maatschappij en enorme maatschappelijke schade en onrust. Bovendien geven we de minister een onbeperkt mandaat om niet-geëvalueerde maatregelen opnieuw en naar eigen believen in te zetten. Hiermee lijkt deze wetswijziging alle trekken van een totalitaire, dictatoriale wet in zich te hebben. Als lid van dit parlement wil ik mij hier principieel tegen verzetten en roep ik ieder lid van onze Eerste Kamer op om hetzelfde te doen.

Daarom vraag ik bij hoge uitzondering bij dezen een hoofdelijke stemming over deze wetswijziging aan. Ik heb dat de heer Otten net ook horen zeggen, hij was mij net voor, maar ik sluit mij daar heel graag bij aan. Laten wij de grondrechten van het volk respecteren. Laat de huidige Wpg wat die is: een richtlijn die bij hoge uitzondering en met strikte controle kan worden ingezet als het echt nodig is, opdat wij geen wetswijziging aannemen die onze vrijheid onnodig strikt beperkt, onze grondrechten waaronder de lichamelijke integriteit inperkt en waarbij wij onszelf als parlement vrijwel geheel buitenspel zetten. Grondrechten ook van onszelf als parlementariërs, omdat wij als persoon zelf immers ook onderhevig zullen zijn aan toekomstige vrijheidsbeperkende maatregelen. Dit alles moeten wij niet willen. Het is ondemocratisch. Het mag niet gebeuren. Laten we geen historische vergissing begaan. Ik doe een beroep op het geweten van eenieder in deze zaal. Kies niet voor deze totalitaire wetswijziging die toewerkt naar een controle- en surveillancemaatschappij. Kies voor een vrije toekomst. Kies voor vrijheid.

Dank u wel.

De heer Van Hattem i (PVV):

Voor vrijheid kiezen, daar ben ik het zeer mee eens. Ik zal dan ook tegen deze wet stemmen. Op dat punt heb ik nog wel een vraag aan de heer Dessing. Hij gaf zojuist aan een hoofdelijke stemming aan te vragen, wat ik van harte ondersteun; dan hoef ik dat zelf ook niet meer te doen. Ik heb dan wel de vraag aan hem of die hoofdelijke stemming plaats zou moeten vinden na de Kamerwisseling. Is hij het ermee eens dat we die stap dan ook moeten zetten en we in ieder geval nu niet overhaast tot deze stemming over moeten gaan maar dat we moeten wachten totdat er een nieuwe Kamer zit die dan alles op zijn merites kan beoordelen, gegeven de nieuwe werkelijkheid die er na de verkiezingen is ontstaan?

De heer Dessing (FVD):

Ik heb ook net voor het ordevoorstel van de PVV gestemd om überhaupt de bespreking van deze wet uit te stellen. Ik denk inderdaad dat we nu met stoom en kokend water, terwijl de evaluatie nog ontbreekt, een wet gaan behandelen en erover gaan stemmen in de oude samenstelling. We praten hier over een enorm ingrijpende wetswijziging met een historische impact en dat mogen we niet op een dusdanig korte termijn afraffelen. Dus inderdaad, we zouden hierover op een veel later moment moeten stemmen.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Toch weer even de vraag over de feitelijkheid. Ik hoor de heer Dessing een oproep doen dat we op moeten passen voor een dictatuur die met deze wet komt. Terwijl als ik artikel 58d lees, de minister in een noodsituatie maatregelen mag nemen en de minister vervolgens onverwijld een wet moet aanbieden aan de Tweede Kamer. Kunt u mij uitleggen waarom u denkt dat het parlement helemaal buitenspel wordt gezet als artikel 58d zo in elkaar zit?

De heer Dessing (FVD):

Dat lijkt me heel duidelijk. De regering die onverwijld zo'n wetsvoorstel zou moeten indienen, heeft een meerderheid in de Tweede Kamer. Het is dan evident dat zo'n wetsvoorstel wordt aangenomen. Waar het grondrechtbeperkingen betreft zou het eigenlijk moeten gaan om een grondwetswijzing die zelfs een tweederdemeerderheid zou kunnen verklaren. Dus die 50% plus één sluit een heel groot deel van de bevolking uit, en ook de democratische parlementariërs die compleet anders denken over dit wetsvoorstel, zoals ik dat zelf namens mijn partij heb beschreven.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik vind het toch heel bijzonder dat de heer Dessing zegt dat als een parlement een besluit neemt met 50% plus één stem dat plotseling een teken is van een dictatuur. Ik constateer dat ik dat heel bijzonder vind. Wat ik ook bijzonder vind, is het volgende. In het wetsvoorstel en in de memories die de regering tot nu toe aan ons heeft gezonden, is steeds gezegd dat de noodwetgeving beperkt is. Het is met name beperkt, in de zin dat het effectief moet zijn, dat het zo snel mogelijk moet worden voorgehangen. Het kan ook niet beperkt zijn als een ctb, wat heel veel tijd vraagt et cetera, et cetera. Het is op allerlei manieren ingekaderd. En natuurlijk moet je soms grondrechten wegen. Kunt u mij vertellen waarom u toch denkt dat een tweederdemeerderheid noodzakelijk is bij stemmingen, waarom er binnen deze wet toch sprake is van een wetswijziging à la de Grondwet?

De heer Dessing (FVD):

Als het gaat om grondrechten en grondwetbeperkingen is die tweederdemeerderheid natuurlijk evident. Het gaat over iets waar je eigenlijk met elkaar consensus over moet hebben. Als daar al verschil van mening over is, ontbreekt daar dus iets aan. Het mandaat dat we de minister geven — dat is ook mijn waarschuwing — is verstrekkender dan het op het eerste gezicht lijkt. We geven een onbeperkte bevoegdheid af waarmee de minister maatregelen die nu nog niet van kracht zijn en zelfs nog niet verzonnen zijn, kan verzinnen en kan implementeren. Dan moet je als Tweede Kamer heel snel zijn om daar binnen acht dagen op te reageren om er überhaupt nog iets van te vinden. Ik vind dat behoorlijk ver gaan. Dat is mijn mening en dat is het pleidooi dat ik hier houd.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Verkerk.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Als uw interpretatie juist zou zijn, vind ik het ook heel ver gaan. Ik moet helaas zeggen dat uw interpretatie onjuist is en strijdt met al onze opvattingen over de democratie, de rechtsstaat en de Grondwet. Het wegen van grondrechten gebeurt haast bij elk wetsontwerp en we hebben dat in elk debat in de Eerste Kamer over de maatregelen gedaan. Als u denkt dat er toch sprake is van een Grondwetswijziging met tweederdemeerderheid, is dat volledig onjuist. Ik begrijp dat niet. Het illustreert maar weer dat u postpolitiek bedrijft. U wilt het niet hebben over de huidige situatie. U wilt het niet hebben over de huidige wetgeving. U geeft uw eigen interpretatie, die strijdt met alle interpretaties van wetgeving en van de Grondwet. Dit was een opmerking, voorzitter.

De heer Dessing (FVD):

Ik wil daar graag op reageren, want mij wordt iets aangewreven wat ik absoluut niet heb beweerd. Ik neem daar met kracht afstand van. Ik heb juist geprobeerd om heel inhoudelijk naar deze wet te kijken. Ik kijk daar zeer kritisch naar. Mijn fractie kijkt daar ook zeer kritisch naar. In de afgelopen jaren zijn grondrechten geschonden en daar is niets tegen gedaan. We gaan nu een wet instellen met maatregelen die dat gelijkstellen of misschien nog een keertje overtreffen. Vindt de heer Verkerk het dan vreemd dat ik me daar ernstige zorgen over maak en ik daar met de grootst mogelijke bewoording in dit parlement in ieder geval de mening van de fractie van Forum voor Democratie tegenover wil stellen?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Dessing. Dan geef ik het woord aan de heer Recourt namens de Partij van de Arbeid.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Recourt i (PvdA):

Dank, voorzitter. Collega Krijnen, van GroenLinks, heeft al het een en ander gezegd over met name de publiekegezondheidsaspecten. Ik zal me iets meer concentreren op de juridische kant. De uitbraak van corona leerde ons dat we niet klaar waren voor de bescherming tegen een pandemie. Klaar zijn we nooit, maar met deze wet zijn we hopelijk wel beter voorbereid, want de nieuwe pandemie komt er. De kans op een zoönose is met een enorme dier-mens-dichtheid in bijvoorbeeld Nederland alleen maar toegenomen. Deskundigen maken zich nu het meeste zorgen over de vogelgriep, maar het kan evengoed iets anders zijn. Alleen dit gevaar is vanuit het voorzorgsbeginsel al een reden om het massaal, op industriële wijze houden van dieren tegen te gaan.

Deze wet, die de eerste aanpassing van de Wet publieke gezondheidszorg is, regelt iets anders, namelijk de voorwaarden waaronder de overheid ingrijpende maatregelen mag opleggen aan alle in Nederland aanwezige personen op het moment dat er een levensbedreigende pandemie dreigt. Dit is verstrekkend, zo hebben we allemaal de afgelopen jaren ervaren. Het gaat over massale vrijheidsbeperkingen, met potentieel grote gevolgen voor individuele burgers.

Dat deze wet is gemaakt, is een goede zaak. Je hoort je voor te bereiden op een gevaar waarvan je weet dat het zich op een onbekend moment gaat realiseren. Je hoort als overheid de meest kwetsbaren te beschermen. En je hoort vrijheidsbeperkende maatregelen te regelen in een wet in formele zin. We hebben als Eerste Kamer meermalen indringend verzocht om een dergelijke wet. Ik zeg er maar bij dat we ook om spoed hebben verzocht. We hebben zelfs, volgens mij unaniem, kritiek gehad dat het allemaal veel te lang duurde.

De vraag die vandaag voorligt, is of deze wet voldoende voorwaarden en waarborgen kent om te garanderen dat vrijheidsbeperkende maatregelen alleen worden opgelegd in uiterste noodzaak, dus zo licht als mogelijk en zo kort als mogelijk. Daarvoor is het weer noodzakelijk dat er voldoende democratische controle is geregeld, zowel vooraf als achteraf, op de maatregelen die dan, als de nood aan de man is, door de regering worden voorgesteld. Grondrechten van de een kunnen worden ingeperkt om een groter belang te beschermen, in dit geval de gezondheid en zelfs het leven van anderen. En ook de wetten die dit regelen, gelden voor iedereen, zeg ik tegen de mensen die ons een mail hebben gestuurd waarin ze schrijven dat deze wet niet voor hen geldt. Zo werkt onze democratische rechtsstaat. De overheid heeft als taak individuele vrijheden van burgers te beschermen, ook tegen de overheid zelf. Daartegenover staat dat individuele vrijheden niet onbeperkt zijn. Zij kunnen botsen met vrijheden en zwaarwegende belangen van anderen. Het is dan aan de overheid om een eerlijke, democratisch gelegitimeerde voorrangsregeling te maken, waarbij je tijdelijk vrijheid moet inleveren ten gunste van een ander. Af en toe gaat "wij" voor "ik", en dat is een goede zaak.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik ben het er niet helemaal mee eens dat het altijd een goede zaak is om vrijheid in te leveren voor een ander, zeker niet als het niet effectief is. Maar daar gaat mijn vraag niet over. Ik wil toch voor de Handelingen, en ook voor de buitenwereld, even rechtzetten dat er zeker geen sprake was van een unaniem verzoek in deze Kamer om deze wet met spoed te behandelen. Wij hebben de situatie gehad dat wij hier de tijdelijke coronawetten hadden en toen is gezegd dat we van die wetten af moesten. Ik heb op dat moment ook al gezegd: maar we moeten dat niet gaan doen door die te vervangen door een permanente wet waar we voor altijd aan vastzitten. Voor de Handelingen wil ik opgemerkte hebben dat er zeker niet unaniem, in ieder geval niet vanuit de PVV-fractie, op aangedrongen is om met spoed met deze permanente coronawet te komen.

De heer Recourt (PvdA):

Meneer Van Hattem, daarvoor dan mijn excuses. U weet beter wat u heeft gezegd dan ik. Ik kan mij herinneren dat wij in grote meerderheid hebben gezegd, niet dat we met spoed deze wet moesten behandelen, maar wel dat er voortgang moet worden gemaakt met een permanente wet die goed regelt wat we nu in een minder goede tijdelijke coronawet, ik moet eerlijk zeggen "mokkend", hebben toegestaan.

De heer Van Hattem (PVV):

En ook van dat punt hebben wij nooit gezegd: dat moet in een permante wet gaan landen. Wij hebben altijd gezegd: schaf die tijdelijke wet af op het moment dat die niet meer nodig en absoluut niet meer effectief is. Wij hebben nooit gezegd: doe dat in een permanente wet. Die unanimiteit ontbrak in deze Kamer.

De heer Recourt (PvdA):

Ik was geëindigd met: je moet dus soms tijdelijk vrijheden inleveren ten gunste van een ander. Af en toe gaat "wij" voor "ik", zei ik. Dat is een goede zaak, maar uiteraard alleen als dat noodzakelijk is en als de balans in de wet is gevonden. Die balans is complex. Want hoe weeg je het belang van de fysieke gezondheid van ouderen tegenover de mentale schade die kinderen ondervinden van een lockdown?

Over die balans nu meer. Artikel 58b van de wet beperkt doel, noodzaak, geschiktheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Bevoegdheden worden alleen ingezet als er sprake is van bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan voor zover — ik citeer de wet: "a. de bedreiging van de volksgezondheid dusdanig ernstig is dat afwending van die dreiging noodzakelijk is; b. de toepassing van die bevoegdheid gezien de aard van de infectieziekte daadwerkelijk geschikt is voor afwending van die dreiging;" — over het woord "daadwerkelijk" meer — "c. de gevolgen voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn, waaronder ten minste sociale, financieel-economische, maatschappelijke en andere gezondheidsbelangen zo beperkt mogelijk zijn en tevens in redelijke verhouding staan tot de gevolgen die zouden intreden indien die bevoegdheden niet worden toegepast; d. geen alternatieven beschikbaar zijn waarmee het zelfde doel kan worden bereikt en die minder ingrijpend zouden zijn voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn."

Dit is het sleutelartikel van de wet die voorligt. Artikel 58c, lid 5, regelt vervolgens een maximale beperking in tijd. In abstractie klinkt dit goed. Het gevaar zit natuurlijk in de toepassing, dus in de praktische invulling van deze termen. Daarom een aantal vragen op dit punt.

Allereerst de voorgenomen inreisbeperkingen voor mensen uit China, begin januari of december. Anderen begonnen hier ook al over. Dat zou volgens deze minister het liefst moeten gebeuren op grond van deze wet. Zou de wet hebben voldaan aan alle vier de voornoemde voorwaarden? Was er sprake van een ernstige bedreiging van de volksgezondheid? Was het inreisverbod een effectief middel voor de afwending van de dreiging? Wat was de belangenafweging? Stonden er minder verstrekkende alternatieven open?

Voorzitter. Deze wet is bedoeld om in te zetten bij een zeer serieus probleem dat bedreigend is voor de volksgezondheid. Ondanks de directe parlementaire betrokkenheid voorafgaand aan het moment dat maatregelen geëffectueerd gaan worden, vergroot het vertrouwen dat deze wet alleen maar met terughoudendheid door de regering wordt ingezet niet als zou blijken dat de criteria al voor inwerkingtreding van deze wet te ruim worden geïnterpreteerd.

Vervolgens moet toepassing van de maatregel daadwerkelijk geschikt zijn voor afwending van de dreiging, voorwaarde b. Het woord "daadwerkelijk" is per amendement toegevoegd. We hebben het hier al eerder over gehad. Het grote probleem is dat de in deze wet opgenomen maatregelen vooralsnog niet onafhankelijk van elkaar op werkzaamheid kunnen worden getoetst. Kunnen ze wel goed worden getoetst in samenhang? Over het antwoord op deze vraag bestaat onenigheid, want op basis van welke criteria wordt vastgesteld of mondkapjes daadwerkelijk geschikt zijn en voor welke ziekte, voor welke pandemie ze geschikt zijn? Is het modelmatig monitoren door het RIVM een geschikte methode? Zijn vergelijkingen mogelijk tussen landen met en zonder maatregelenpakketten? Wat was het effect van de verschillende maatregelenpakketten op het bijna heilige reproductiegetal? Wat is volgens de minister de betekenis van het woord "daadwerkelijk"? Moet dit volgens de toelichting bij het amendement toch niet zo worden gezien dat er een zekere bewijslast rust op de regering bij het inzetten van de maatregel? Betekent dit niet dat ook met inwerkingtreding van deze wet de in de wet opgenomen maatregelen niet mogen worden ingezet zonder een voor van het parlement en later een houdbare onderbouwing voor de rechter over de te verwachten effectiviteit?

Voorzitter. Naar het oordeel van mijn fractie is die onderbouwing nodig. Waarom hebben we niet nu al meer studies naar effectiviteit? Heeft dit geen hoge urgentie gekregen? Hoe hebben andere EU-landen dit aangepakt? Moeten we het wiel opnieuw uitvinden wat betreft effectiviteit of zijn er in de ons omringende landen andere effectieve maatregelen in de gereedschapskist?

De effecten hebben ook een keerzijde. Welke schade brengt een maatregel toe? Ik heb me tijdens de schoolsluiting en de lockdown zorgen gemaakt over de effecten op jongeren. Uit Duits onderzoek blijkt dat het aantal suïcidepogingen onder jongeren is verzesvoudigd bij vergelijkbare maatregelen in Duitsland. Is voldoende onderzoek gedaan naar deze kant van de medaille? Is er nu voldoende tegenmacht georganiseerd die ook de niet-medische belangen behartigt? Gelukkig is het als criterium opgenomen in de wet, maar bijvoorbeeld het MIT zelf is niet opgenomen in de wet. Daar is ook al eerder over gesproken. Het is wel een hoopvolle ontwikkeling op dit gebied. Met één MIT-rapport is nog niet te zeggen of het MIT voldoende voorziet in de behoefte die is geconstateerd.

Hoe voorkom je dat het maatschappelijk middenveld met elkaar concurreert om die schaarse ruimte als die bij toekomstige pandemieën weer opkomt? Moeten de scholen open of de sportvelden? Zijn de checks-and-balances nu wel op hun plaats, ook buiten het kader van deze wet? Waarom zijn ze niet opgenomen in de wet? Komt dit wellicht nog? Ik vraag de minister hierop te reflecteren.

De laatste vraag over de effectiviteit van de maatregelen gaat vervolgens over kritiek uit andere hoek. Die kritiek stelt dat er te weinig maatregelen zijn opgenomen om een zware pandemie te bestrijden: geen coronatoegangsbewijs, geen schoolsluiting, geen avondklok. Kan de minister ook hier zijn licht over laten schijnen? Gaan we nog meer verwachten in de komende tranches? Welke onderbouwing van de effectiviteit mogen wij dan hierbij verwachten? De positieve kant is: wat doet de maatregel? De negatieve kant is: welke negatieve effecten heeft het?

In dit verband heb ik ook een vraag over het staatsnoodrecht en artikel 85d. Hoe verhouden die zich tot elkaar? Ik houd het kort op dit punt, want we gaan het er later over hebben, in latere tranches. 85d? Ik zeg het verkeerd. Volgens mij is het 38. Ik begrijp het volgende van de minister. Er is nu voor gekozen om een noodmogelijkheid open te houden, omdat die zware maatregelen er niet zijn. Die noodmogelijkheid gaat verdwijnen met het staatsnoodrecht. Hoe verhoudt dit zich tot elkaar?

Sowieso is de vraag — want ook deze wet is een vorm van noodrecht — hoe deze wet zich verhoudt tot toekomstige aanpassingen. In die zin kan ik het niet anders zien dan dat dit werk in uitvoering is; de wet is nog lang niet klaar.

Verder wil ik in het kader van de effectiviteit van de maatregelen nog opmerken dat dit een slapende wet moet worden, maar dat die wat mij betreft wel levend moet blijven. Daar bedoel ik mee dat het onderzoek blijft doorgaan. Als door meer wetenschappelijk onderzoek meer bekend wordt over de effectiviteit van maatregelen — daar ga ik van uit — dan zou dat ook gevolgen moeten hebben voor deze wet. Ik kom daar mogelijk met een motie op terug, maar nu al vraag ik de minister of hij kan toezeggen dat op z'n minst iedere drie jaar wordt bekeken: wat is de effectiviteit van de maatregelen bij de huidige stand van de wetenschap? Een evaluatie van een slapende wet is heel moeilijk, maar een evaluatie van de onderliggende waarden die aan die wet ten grondslag liggen, is wel mogelijk.

Voorzitter. Mijn fractie is te spreken over de getrapte bevoegdheid die in de wet zit: burgemeester, voorzitter veiligheidsregio, minister. Een eerdere zorg was de democratische legitimatie van de voorzitter van de veiligheidsregio. In de wet is gelukkig een bepaling opgenomen waarin deze functionaris verplicht wordt vragen van gemeenteraden te beantwoorden. Dit blijft echter een dunne democratische legitimatie. Op welke wijze kan de voorzitter van de veiligheidsregio door andere dan de eigen gemeenten ter verantwoording worden geroepen? Is deze functionaris bijvoorbeeld verplicht om voor de gemeenteraad te verschijnen? En zo ja, wat is het gevolg van een negatief oordeel van die gemeenteraad?

Voorzitter. Mijn fractie kan na amendering leven met de democratische controle op landelijk niveau. De Eerste Kamer is deze keer, zij het zuinig, belegd met zeggenschap over gedelegeerde wetgeving. Anderen zeggen dat de Eerste Kamer niet betrokken is bij de wetgeving, maar dat is natuurlijk niet waar; het gaat hier om gedelegeerde wetgeving. Met voor- en nahangen kun je daar parlementaire betrokkenheid bij organiseren. Dat is hier ook gebeurd, maar nogmaals: enigszins zuinig wat betreft de Eerste Kamer; dat wel. Dat er een onderscheid is tussen Eerste Kamer en Tweede Kamer, vind ik echter gerechtvaardigd, gezien ieders rol, met name als het om spoed gaat.

Ten aanzien van de BES-eilanden het volgende. De situatie daar is wezenlijk anders dan in Europees Nederland. De gezaghebber krijgt hier een belangrijke rol, maar op welke wijze wordt de eilandsraad betrokken bij de besluitvorming, zowel vooraf als achteraf?

Voorzitter. Ik ben bij de laatste individuele kleine onderwerpjes — en dat is maar goed ook, zie ik aan de tijd. Daarom nog de volgende vragen.

Ten aanzien van de individuele rechtsbescherming het volgende. Ik begrijp dat de maatregelen die een belanghebbende raken, openstaan voor bezwaar en beroep ingevolgde de Awb. Ik neem aan dat dus ook een voorlopige voorziening kan worden gevraagd bij spoed.

Hoe zit het bij het sluiten van bijvoorbeeld een publieke plaats? Is dan het belanghebbendenbegrip leidend voor de vraag of bestuursrechtelijke rechtsbescherming kan worden ingeroepen?

Voorzitter. Ik rond af. Een pandemie zal ons altijd voor onvoorziene vragen stellen en oplossingen vragen op grond van te weinig kennis. Dat is de essentie. Wij hebben echter leergeld betaald. Wat we kunnen voorbereiden, moeten we voorbereiden. Deze wet is daar een voorbeeld van, gebaseerd op corona en hopelijk enigszins passend voor onbekende pandemieën. Ik mis echter nog elementen om daadwerkelijk maatregelen te kunnen invoeren. Immers, de proportionaliteitsvraag kan niet worden beantwoord zonder ook iets te zeggen over de effectiviteit en over de positieve, maar ook de negatieve effecten. Welke maatschappelijke nevenschade heeft een maatregel? Met name daarvoor verwacht mijn fractie goede antwoorden van de minister. Maar ik heb meer vragen gesteld.

De conclusie is dat de wet niet af is, omdat dit ook niet is bedoeld. Het moet een slapende wet worden, maar vooralsnog is van slapen geen sprake; totdat de wet af is, is alertheid geboden. Ik verwacht in de volgende tranches mogelijk reparaties, waar we nu concluderen dat de wet nog niet op orde is.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Recourt. De heer Dessing heeft een vraag voor u.

De heer Dessing i (FVD):

Nog even op de valreep. Ik hoor de heer Recourt zeggen dat de wet nog niet af is, dat er nog allerlei dingen over te zeggen zijn en dat er eigenlijk nog een hoop moet gebeuren. Het is werk in uitvoering, het is nog een slapende wet, het is nog niet allemaal duidelijk. Waarom dan op dit moment de behandeling van deze wet met stoom en kokend water doorzetten en die niet uitstellen totdat de wet af is?

De heer Recourt (PvdA):

We behandelen de wet niet met stoom en kokend water. De wet is in december naar de Kamer gekomen en het is nu half mei. We hebben deskundigen gehoord en we hebben vragen gesteld. We hebben er langer over gedaan dan over een gemiddelde wet, zeg ik uit mijn hoofd, maar ik heb het niet uitgerekend. Voor een gemiddelde wet hebben we niet zo veel rondes nodig. Verder heeft het kabinet ervoor gekozen om het in drie tranches te doen. Die keuze kan ik enigszins ook wel bedenken, want een heel pakket in één keer had anders nog jaren geduurd. Het kabinet zegt dat we dan een periode hebben waarin we niet goed voorbereid zijn. Ik snap die redenering. Ik snap dat je die eerste stap wilt zetten om die voorbereiding op orde te krijgen. Mocht er in het geval van uw scenario in september een pandemie uitbreken en de wet wordt aangenomen, dan hebben we nu in ieder geval een betere juridisch geborgde wet waar het parlement bij betrokken is, dan wanneer we weer zouden moeten terugvallen op noodrecht en mogelijke tijdelijke wetten.

De heer Dessing (FVD):

Dan heb ik toch nog een vervolgvraag. Ik moet eventjes goed denken hoe ik die moet formuleren. De heer Recourt zegt: we zijn al zo lang bezig met de voorbereiding. Maar een voorbereiding is toch pas af als die af is? Het maakt toch niet uit hoelang die voorbereiding is? Ondanks het feit dat we toewerken naar een eerste tranche en die eerste tranche nog niet af is — of die hele wet met al die tranches nog niet af is — maakt de voorbereiding toch niet uit, zeker als het gaat om een dusdanig ingrijpende wetswijziging als deze? Hoe kijkt de heer Recourt daartegenaan?

De heer Recourt (PvdA):

De suggestie die wordt gewekt, is dat alle maatregelen die in deze wet zijn opgenomen bij een pandemie in één keer worden ingezet en dat het parlement daar geen controle meer over heeft. Het tegenovergestelde is waar. Er wordt een mandje gecreëerd, waar overigens de meest controversiële maatregelen uit zijn gelaten, en pas op het moment dat die maatregelen moeten worden ingezet — het liefst nooit, maar ik vermoed dat het er ooit weer een keer van komt — ga je kijken of ze voor de dreiging die op dat moment aan de orde is, effectief zijn of niet. Voor een mondkapje kan dat bijvoorbeeld weer heel anders liggen dan nu bij corona. De effectiviteit moet je dus wel zo goed mogelijk onderbouwen, maar het parlement gaat er pas iets over vinden op het moment dat die maatregelen ook daadwerkelijk aan de orde zijn in de vorm van die drietrapsraket.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Dessing.

De heer Dessing (FVD):

Heel kort. Maar als het parlement daar nog wat van moet vinden, en we hebben die eerste tranche goedgekeurd, dan kunnen we daar niet zo veel meer van vinden.

De heer Recourt (PvdA):

Jawel. Bij de eerste tranche hebben we het alleen maar over de vraag: wat zit er in dat mandje? De vraag wanneer we het gaan inzetten, is nu niet aan de orde. Daarom is het ook een slapende wet. En daarom is het ook een onderdeel van het noodrecht. Het ligt daar voor het moment dat de nood aan de man is. Dan kan de minister uit dat mandje tappen. Maar we kijken wel — en de minister overigens ook — of het op dat moment een te verwachten effectief middel is voor de dreiging die er is. Ik zei eerder in een interruptiedebatje met de heer Nicolaï al dat je het bij een enorm dodelijke ziekte een maatregel met een minder te verwachten effectiviteit toch inzet om de ergste schade te voorkomen. Bij een iets minder ernstige variant wil je die effectiviteit hoger hebben. Maar dat is een afweging die we op dat moment moeten maken, omdat we dat nu nog niet kunnen.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik verbaas me een klein beetje over het mandje waar de heer Recourt van de PvdA op dit moment uit tapt. Hij zegt op het ene moment dat het een gebrekkige wet is op het punt van de beoordeling van de proportionaliteit. Dat is iets zeer essentieels. Tegelijkertijd zegt hij dat we die wet toch moeten invoeren en dat er maar een beperkt aantal bevoegdheden in zitten. Maar er zit ook een noodbevoegdheid in waarmee heel veel maatregelen — op dit moment een nog onbekend aantal maatregelen — kunnen worden ingevoerd, behalve een coronatoegangsbewijs dat er via een amendement specifiek uit is gelaten. Hoe kan de heer Recourt zeggen dat we deze wet toch moeten doorzetten, ondanks die beperking op proportionaliteit?

De heer Recourt (PvdA):

We kunnen de proportionaliteit van de maatregel op het moment dat die maatregel daadwerkelijk opgelegd zou moeten worden, nu niet vaststellen. We weten nu namelijk niet om welke dreiging, om welke ziekte of om wat dan ook het gaat. Dat is echt iets voor het moment dat dat aan de orde is. Dat is niet nu. In zekere zin is het inderdaad een risico dat er een nooddeur in is gemaakt. Ik snap wel dat die erin zit. Ik vind alleen dat die eigenlijk meer past in het staatsnoodrecht en dat je die niet in deze wet moet hebben. Maar daarover zijn meerdere vragen gesteld.

De heer Van Hattem (PVV):

De heer Recourt had het daarstraks toch echt over het gebrek aan beoordelingsmogelijkheden van de proportionaliteit. De proportionaliteit wordt uiteraard bepaald op het moment waarop een maatregel wordt ingezet. Maar als de heer Recourt vaststelt, wat ik met hem eens ben, dat de beoordelingsmogelijkheden van de proportionaliteit gebrekkig zijn in deze wet, dan kun je zo'n wet op dit moment toch niet met je hand op je hart in laten gaan, wetende dat de proportionaliteitsbeoordeling gewoon onvoldoende uitgekristalliseerd is?

De heer Recourt (PvdA):

Ik blijf het herhalen. Bijvoorbeeld het mondkapje staat erin. Ik heb er vragen over of het mondkapje, als je terugkijkt in de tijd, wel effectief is geweest. Deze behandeling is geen evaluatie. Dat gaan we nog allemaal doen. Er komt een parlementaire enquête enzovoort. Dat is een andere vraag.

Als je vooruitkijkt, kan ik niet zeggen dat bij een onbekende dreiging een mondkapje altijd een niet-effectieve maatregel is. Ik verwacht wel dat het goed onderbouwd is als het wordt ingezet.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Tot slot, voorzitter. Dat is nou net het punt: die goede onderbouwing. Om het goed te kunnen beoordelen op proportionaliteit moet er gewoon een helder verhaal bij zitten, of het nou gaat om een mondkapje, om een schoolsluiting of om welke maatregel dan ook. Ik hoorde de heer Recourt net zeggen: dat is gebrekkig. Eigenlijk kom ik dus weer bij dezelfde vraag uit. Als het los van de maatregel an sich ... Hij reduceerde het net namelijk toch weer tot een specifieke maatregel. Hoe kunnen we tot een beoordelingsschema komen om dit in ieder geval op een proportionele wijze te kunnen afwegen, ongeacht om welke maatregel het gaat? Heeft hij daar een beeld bij?

De heer Recourt (PvdA):

Mijn beeld van deze wet is dat het weliswaar een slapende, maar een levende wet is. Het is geen dode wet. In die zin moet je voortdurend actualiseren wat de stand van de wetenschap is wat betreft die individuele maatregel. Op het moment dat je zegt "er is echt brede consensus dat een mondkapje nooit kan werken", dan moet die maatregel uit dat mandje. Aan de andere kant kunnen er weer nieuwe maatregelen zijn ontwikkeld, waarover brede consensus is dat die wel zouden kunnen werken bij een pandemie. Die moeten dan in dat mandje komen. Daarom pleit ik voor ... Dit is dus een dynamisch geheel. Normaal gesproken zou je zeggen: zet die maatregelen niet in de wet maar in lagere regelgeving, zodat je die makkelijk kan vervangen. Maar gezien de ingrijpendheid vind ik het in dit geval terecht dat je die maatregelen op het niveau van de wet regelt, zodat je altijd maximale parlementaire betrokkenheid houdt, en krijgt, wat betreft de hoeveelheid maatregelen in dat mandje.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van Hattem namens de PVV.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Hattem i (PVV):

Voorzitter. Een aantal fracties in de Kamer, met de coalitiepartijen voorop, wil koste wat kost over het eigen politieke graf heen regeren door zowel de pandemiewet als de Pensioenwet er nog snel voor de Kamerwisseling door te drukken. De zorgvuldigheid die hier altijd zo met de mond beleden wordt, is voor die gelegenheid maar even keihard kaltgestellt. Pas afgelopen vrijdagnamiddag ontvingen we de bijna 120 pagina's aan beantwoording van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag. Een eerder gevraagde positionpaper van de deskundigen hebben we helaas niet kunnen ontvangen. Is dit zorgvuldigheid? Als dit de houding is waarmee ook met de uitvoering van deze wet wordt omgegaan, dan belooft dat niet veel goeds.

Voorzitter. Als dit dictatoriale wetsvoorstel niet door deze Kamer wordt verworpen, dan laat de Eerste Kamer zich op essentiële en cruciale onderdelen uitschakelen door deze soort machtigingswet. Juist bij het beperken van grondrechten mag dit nooit gebeuren en is volledige parlementaire betrokkenheid van beide Kamers van de Staten-Generaal essentieel. Dat is juist om het oordeel over het blokkeringsrecht niet alleen te laten afhangen van de aan een regeerakkoord gebonden Tweede Kamer, waarbij coalitiedwang effectieve controle in de weg kan staan. Met veel poeha stelt de minister zelfs, en ik citeer: "Legitimiteit van overheidsoptreden wordt immers niet uitsluitend bereikt door parlementaire betrokkenheid bij de besluitvorming, maar ook door effectief bestuur in de vorm van slagvaardige crisisbestrijding." Oftewel, laat dat lastige parlement maar in het sop gaar koken; we moeten als kabinet vooral slagvaardig zijn.

Maar wat is slagvaardig? Burgers opsluiten met niet-werkende avondklokken en lockdowns. Het mkb, de horeca en de kermisexploitanten de afgrond in helpen met niet aantoonbaar effectieve sluitingen. Aan de bevolking contraproductieve toegangsbewijzen met QR-codes opdringen. Scholen onnodig lang gesloten houden. Vaccinatiedrang forceren door onderscheid te maken tussen vrijheden voor ongevaccineerden en gevaccineerden. Ouders die niet met hun kinderen mee naar de zwemles mogen. Sportvoorzieningen gesloten houden. Boetes uitdelen aan mensen die in de openlucht net iets minder dan 1,5 meter van elkaar op een bankje zitten. Et cetera, et cetera. En dat allemaal hoogdravend aan laten kondigen door de minister-president in een wekelijkse persconferentie om de afhankelijkheid van de bevolking van het kabinet nog maar wat extra te benadrukken. Is dat slagvaardige crisisbestrijding of is effectief bestuur zorgvuldig kijken naar wat zinvol en noodzakelijk is, zonder collectief de vrijheden en grondrechten in te perken?

Mevrouw Prins i (CDA):

Ik heb even een vraag aan de heer Van Hattem. We hebben het hier toch over een wet waarin al deze voorbeelden juist niet voorkomen? Dus ik begrijp uw verhaal niet helemaal. We hebben het nu namelijk over een wet voor de toekomst en niet over een wet uit het verleden. We praten hier niet over de evaluatie.

De heer Van Hattem (PVV):

Er zitten een paar elementen in. Allereerst staat letterlijk in de stukken van de minister dat deze wet voortbouwt op de coronamaatregelen. Dus dit is een voortzetting van wat er toen is besloten. Daarbij komt dat een aantal van de door mij genoemde maatregelen wel degelijk opgenomen is in het wetsvoorstel. En je hebt natuurlijk nog altijd die noodbevoegdheid die eigenlijk een ongelimiteerd aantal maatregelen mogelijk kan maken. Dus wat er toen is gebeurd, kan opnieuw worden ingezet. En ik blik ook op terug op wat de minister zegt, namelijk op wat volgens hem daadwerkelijk effectief bestuur is. Nou, daar zet ik mijn vraagtekens bij. Als je maatregelen neemt die niet aantoonbaar effectief zijn, maar wel grote maatschappelijke gevolgen hebben en de grondrechten ernstig inperken, dan ben je niet bezig met effectief bestuur. Dan ben je de bevolking voor de gek aan het houden en in de penarie aan het helpen.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik vraag het nog een keer. We hebben het over een toekomstige wet, over toekomstige maatregelen. Er worden er maar een paar genoemd. Ik kan me ook herinneren dat ik de minister heb horen zeggen dat schoolsluitingen en sluiting van sport niet meer zouden kunnen voorkomen. De toegangsbewijzen worden er ook niet in genoemd. Dus ik vraag me even af: wat is de reden om het zo zwartgallig neer te zetten, terwijl de wet veel strakker en meer doelgericht is opgesteld?

De heer Van Hattem (PVV):

Het is maar de vraag of dat niet gaat voorkomen. Er zit natuurlijk een noodbevoegdheid in. Via die noodbevoegdheid kunnen heel veel maatregelen worden genomen. Lang niet alles is expliciet uitgesloten. Schoolsluitingen kunnen, zoals ik het begrepen heb, wel degelijk aan de orde zijn. Maar ik heb daarstraks al aan de minister gevraagd of hij echt expliciet kan uitsluiten dat dat nog een keer gaat gebeuren. Maar zoals ik de beantwoording heb gelezen, liggen er wel degelijk mogelijkheden om zulk soort maatregelen te nemen. En dan vraag ik me af of je zo'n wet überhaupt moet willen. Wat ons betreft dus absoluut niet, want we vinden dit gewoon veel en veel en veel te ver strekkend en veel te veel ongelimiteerde macht geven aan het kabinet.

De voorzitter:

Mevrouw Prins, tot slot.

Mevrouw Prins (CDA):

Tot slot. Ik zie niet dat we gelijk macht geven. We bieden de overheid een bepaalde mogelijkheid, die vervolgens vrij snel moet worden getoetst door de parlementaire betrokkenheid. Dus ik vraag me af in hoeverre u de accenten plaatst. Is hier niet sprake van een goede balans en legt u die balans niet heel duidelijk heel negatief uit? Zo is mijn vraag.

De heer Van Hattem (PVV):

Het punt is dat die parlementaire betrokkenheid voor de Eerste Kamer in ieder geval gedeeltelijk is uitgeschakeld, doordat het blokkeringsrecht hier niet meer ligt. Er zit een agenderingsdrempel ingebouwd van een tweederdemeerderheid om een dergelijke maatregel terug te kunnen draaien. Er zitten dus behoorlijke barrières in voor die parlementaire betrokkenheid en daarmee machtig je eigenlijk gewoon het kabinet om zulke maatregelen te nemen. Het moet bovendien ook nog binnen een week worden herroepen. Nou, dat is een heel erg korte termijn, waarbij er waarschijnlijk ook nog zware politieke druk wordt uitgeoefend om het wel door te zetten. Dus het risico is gewoon groot dat het op die manier gaat functioneren. Dat geldt zeker als bepaalde parlementariërs hondstrouw zijn aan de minister, zich helemaal niet kritisch durven opstellen en zelfs nog een tandje erbij willen doen als het erop aankomt. Als het op die manier moet, heb ik er geen al te hoge verwachtingen van. Je moet dit instrument nooit in handen van een kabinet geven dat er misschien op een minder zuivere manier mee omgaat dan mevrouw Prins voor zich ziet.

Voorzitter. Kijk voor effectief bestuur naar de criteria en indicatoren voor de effectiviteit van maatregelen in plaats van naar aannames. Slagvaardig bestuur is vooral het op peil brengen en houden van de gezondheidszorg, van de ic-capaciteit, van de ziekenhuiszorg en de ouderenzorg, en het voor het eigen medisch personeel en patiënten beschikbaar hebben van voldoende beschermingsmiddelen, in plaats van deze per vliegtuigvracht naar China te laten vertrekken, zoals destijds gebeurde. Democratische legitimatie is wel degelijk nodig via vooral parlementaire betrokkenheid, in plaats van het circus van ongekozenen dat met name in het Veiligheidsberaad de pandemiescepter zwaaide onder het mom van effectief bestuur.

In plaats van de bestuurlijke broekriem aan te halen wordt met dit wetsvoorstel de trog van de machtswellust voor zulke ongekozen bestuurdersclubs alleen nog maar verder gevuld, zonder nadere eisen te stellen aan de effectiviteit. Met dit wetsvoorstel kan de minister met stoom en kokend water maatregelen voorhangen aan het parlement, maar met een reactietermijn van slechts een week is een effectieve democratische controle in zo'n korte periode nauwelijks mogelijk. "Effectief bestuur" is in dezen dan ook vooral het parlement effectief met een kluitje het riet in sturen.

In zo'n korte tijd kan het parlement ook niet of nauwelijks tot goede afwegingen komen of maatregelen daadwerkelijk geschikt zijn en er goede randvoorwaarden aan stellen. Alles zal aankomen op haastwerk en het nagenoeg blindvaren op de door de regering aangewezen experts en de daaraan verbonden gevoelens van de ministerraad.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik heb nog even een vraag. Er zijn soms momenten in een samenleving dat je snel moet handelen. Dan is acht dagen misschien zelfs al te veel. Ik verwacht dan ook dat alle parlementariërs bereid zijn om binnen een week iets te doen als de nood daadwerkelijk hoog is. Of ziet u dat anders?

De heer Van Hattem (PVV):

Daar ga je eigenlijk al. Dat is al die glijdende schaal waar je meteen op komt. Als je op die manier gaat zeggen "het moet binnen die termijn en anders is het al per definitie van kracht", dan bezorg je het parlement eigenlijk een 1-0 achterstand. Zo'n minister laat zich immers voorbereiden van ambtelijke zijde et cetera. Het parlement krijgt dan op een bepaald moment — laten we zeggen net als afgelopen week op een vrijdagnamiddag — de stukken en de parlementariërs krijgen een week om alles in kannen en kruiken te krijgen. Vaak zit daar ook nog parlementaire druk achter. Dan zitten er ook nog parlementariërs bij die misschien zelfs nog verder willen gaan; die willen het leger afsturen op mensen die zich niet aan de coronamaatregelen houden. Ik heb dat hier weleens een Eerste Kamerlid horen zeggen in een debat. Dan ga je je afvragen hoever je moet gaan met het uit handen geven van zulke bevoegdheden. Als het op deze manier moet en als je dan ook nog de agenderingsdrempel van twee derde moet halen binnen die week tijd, dan zet je eigenlijk gewoon het parlement buitenspel.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik ga toch nog even terug naar de kern van mijn vraag. Er zijn soms momenten in een samenleving dat er een ziekte is die binnen één, twee dagen daadwerkelijk tot actie noopt. Er wordt hier altijd gezegd dat wij hier altijd bereid zullen zijn om bij spoed dingen ook met spoed te behandelen. Is dat niet een logische zaak? Moet je niet aannemen dat als iets dergelijks wordt uitgevaardigd, dat gebeurt omdat de samenleving dat nodig heeft, aangezien die infectieziekte op dat moment zoveel slachtoffers maakt?

De heer Van Hattem (PVV):

We hebben al een bestaande Wpg, die voor de meeste situaties al voldoende maatregelen biedt. Daarbij kunt u ook gebruikmaken van allerlei andere tijdelijke noodbevoegdheden. Ik heb liever dat dit gebeurt op basis van een tijdelijke noodbevoegdheid, die je ook weer kan herroepen, in plaats van dat je die noodbevoegdheid nu in zo'n wet gaat vastleggen als permanente mogelijkheid die kan worden ingezet. Dan geef je je kaarten uit handen. Dat is het grote risico daarvan. Dan heb ik liever specifieke actie zoals in het net aangehaalde voorbeeld van de inreizigers op Schiphol. In plaats van een wet als deze in te zetten, kun je veel beter kijken of er in regionaal verband, bijvoorbeeld in de veiligheidsregio, een maatregel te nemen valt, een tijdelijke noodmaatregel. Dat is veel effectiever dan hier voor eens en voor altijd de mogelijkheid aan het kabinet bieden om zulke maatregelen te nemen, want daarmee zit je op het verkeerde spoor.

De voorzitter:

Tot slot mevrouw Prins.

Mevrouw Prins (CDA):

U verwerpt dus een wet die een tijdelijke grondslag biedt voor mogelijke noodmaatregelen.

De heer Van Hattem (PVV):

De vraag is hoe tijdelijk het is, want dit kan ook steeds weer verlengd worden. De drempels voor het parlement om daar iets tegen te doen worden hoog gemaakt. Dat vind ik een enorm risico dat in deze wet zit.

Voorzitter. Ik ga daarop door. Op dit punt was staatsrechtjurist Cornelis Wisse afgelopen week in het Advocatenblad heel stellig. Pandemiewet ondermijnt democratische controle, zo kopt hij zijn artikel. In het artikel beschrijft hij enkele democratische tekortkomingen en onwenselijkheden die deels ook in de schriftelijke vragenronde bij dit wetsvoorstel onder andere door mij naar voren zijn gebracht. Heeft de minister kennisgenomen van dit artikel en kan hij aangeven of hij inziet dat de door Wisse genoemde risico's ten aanzien van de disfunctionele democratische controle, in het bijzonder ten aanzien van het agenderingsvereiste van tweederdemeerderheid in de Tweede Kamer, de geldingsvoorwaarden en de vervaltermijn inderdaad aan de orde kunnen zijn?

In de nota naar aanleiding van het verslag gaat de minister in op de vraag over daadwerkelijke geschiktheid van maatregelen. Op basis van jurisprudentie stelt de minister: "De eis van (daadwerkelijke) geschiktheid houdt dus net als voorheen in dat van een maatregel die grondrechten beperkt wordt vereist dat op grond van de best beschikbare kennis en objectieve feiten redelijkerwijs kan worden verwacht dat de maatregel zal leiden tot de verwezenlijking van het legitieme doel dat ermee wordt nagestreefd." Dat roept meteen de vraag op hoe te bepalen wat de best beschikbare kennis is, op welke wijze de objectiviteit van de feiten gewaarborgd dient te worden en hoe de afwegingen worden gemaakt wat redelijkerwijs kan worden verwacht. Kan de minister daar nader op ingaan en aangeven hoe dit op een objectief toetsbare wijze kan worden afgewogen en gecontroleerd?

Voorzitter. Ik citeer uit de nota naar aanleiding van het verslag: "Er hebben in april 2022 twee expertsessies plaatsgevonden. Tijdens deze sessies hebben deskundigen met een epidemiologische of virologische achtergrond en externe juridische experts op het gebied van publieke gezondheid aangegeven welke maatregelen zij effectief achten om de COVID-19-pandemie op langere termijn te kunnen bestrijden. Ook is daar ingegaan op de vraag welke maatregelen effectief kunnen zijn ter bestrijding van andere A-infectiezieken anders dan COVID-19 en toekomstige onbekende infectieziekten."

Deze sessies en de daar besproken zaken zijn dus essentieel voor de vormgeving van de gereedschapskist die met dit wetsvoorstel voorligt. Dan zou je en moet je verwachten dat zulke belangrijke informatie volledig en transparant wordt gedeeld, zodat het parlement die ook in extenso kan betrekken bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Maar in plaats daarvan houdt de minister deze informatie onder de pet. Hiermee schoffeert hij het parlement en daarmee de democratische besluitvorming. Juist de vragen over de effectiviteit van maatregelen zijn cruciaal om dit wetsvoorstel op zijn merites te kunnen beoordelen, juist vanwege de proportionaliteit en de uitvoerbaarheid van de wet. De minister ondermijnt op deze manier de democratie, met als doel een wet door te drammen die de democratische controle nog verder kan ondermijnen, uithollen en daarmee slopen.

Bij herhaaldelijk doorvragen als PVV-fractie komt de minister nu zeer summierlijk met enkele organisaties die betrokken waren bij deze sessies. Ik citeer: "dat onder andere de volgende organisaties betrokken zijn geweest bij de expertsessies: UMC Utrecht, Erasmus MC, diverse GGD'en, NHG en RIVM." Maar welke experts waren dat? Wat hebben zij naar voren gebracht over de effectiviteit van maatregelen en welke organisaties en experts nog meer? Hoe kunnen we daarnaast controleren of onder deze experts geen sprake was van persoonlijke belangen? Eerder zagen we dat een OMT-lid via zijn microbiologisch laboratorium rijkelijk kon profiteren van coronatesten en dat er OMT-leden waren met belangen bij Pfizer en AstraZeneca. Graag een reactie.

Voorts stelt de minister, en ik citeer wederom: "De verschillende experts die aan deze sessies hebben deelgenomen, hebben allen kennis over de bestrijding van infectieziekten. Zij zijn geselecteerd op basis van hun expertise en hun mogelijkheid om op zeer korte termijn deel te kunnen nemen aan deze sessies." Met spoed kunnen deelnemen was dus belangrijker dan inhoudelijke zorgvuldigheid. Vanwaar deze haast? Waren deze experts soms vooral nodig om de doelredenering voor dit wetsvoorstel in te kunnen kleuren? Kan de minister aangeven of dit ook tekenend zal zijn voor de uitvoering van deze wet: met stoom en kokend water experts hun zegen laten geven op collectieve dwangmaatregelen van het kabinet en ondertussen het parlement zo veel mogelijk buitenspel zetten? Wat zegt deze regenteske houding over de zorgvuldigheid, met name ten aanzien van het beperken van grondrechten? Graag een reactie.

Ik citeer wederom de minister op dit punt: "Rondom deze twee sessies bestaat, naast een lijst van deelnemers, een verslag voor intern gebruik op basis waarvan een conclusie is opgesteld. Omdat verschillende deelnemers op persoonlijke titel hebben deelgenomen aan deze sessies, worden de deelnemerslijsten van deze sessies niet openbaar gemaakt. De keuze om de lijst van deelnemers en de interne verslagen van de expertsessies niet openbaar te maken is door uw Kamer ondersteund door het verwerpen van een motie van het lid Van Hattem c.s. die opriep om de verslagen en deelnemerslijsten met experts te verstrekken aan het parlement."

Voorzitter. Gekker moet het niet worden! Het verwerpen van een motie is op geen enkele wijze een legitimatie om te zeggen dat het standpunt van de minister dat informatie niet kan worden gedeeld, wordt gesteund. Van een verworpen motie gaat geen eigenstandige betekenis of opdracht uit. De Kamer kan vele redenen hebben gehad om de motie te verwerpen, maar dat wil niet zeggen dat het verwerpen van de motie de keuze van de minister expliciet ondersteunt. Sterker nog, eigenlijk zou voor deze informatie niet eens een motie ingediend moeten worden, maar zou de minister gelet op artikel 68 Grondwet de Kamer de gevraagde informatie gewoon moeten verstrekken, in plaats van een schimmenspel op te voeren over experts die op persoonlijke titel spreken. Het aan de openbaarheid onthouden van overheidsinformatie is een kwaal die onder het kabinet-Rutte epidemische vormen aanneemt. Of het nu om deze verslagen gaat, om verslagen van klimaattafels of om documenten over de asielinvasie: alles wordt angstvallig met allerlei formalistische drogredenen onder de kabinetspet gehouden. Daarbij komt dat onder deze experts verschillende sprekers waren namens overheidsinstellingen zoals het RIVM en de GGD's. Hoe kunnen zij op persoonlijke titel spreken als zij namens deze organisaties afgevaardigd zijn? Graag een reactie van de minister.

Vervolgens noemt de minister wel de conclusies van deze sessies. Maar zonder de context te kennen van kaders, voorwaarden en overwegingen die de experts gewisseld hebben, moeten deze conclusies vooral worden gezien als niet-verifieerbare aannames, zoals het punt dat mensen ook besmettelijk kunnen zijn voordat zich klachten ontwikkelen. Dat is een punt dat zeker niet voor alle infectieziekten van toepassing is en ook lang niet altijd ernstige gevolgen hoeft te hebben.

"Het principe om collectieve bevoegdheden en grondslagen te benoemen wordt ondersteund." Zonder enige context en kanttekeningen wordt dit als een onfeilbaar gegeven gepresenteerd. Ook wordt plompverloren gesteld dat maatregelen gericht op kinderen, zoals schoolsluitingen, nodig zijn. En: "De grondslag die het mogelijk maakte om de groepsgrootte te beperken heeft tijdens de COVID-19-pandemie een belangrijke rol gespeeld bij het voorkomen van superspreader events, en zou toegevoegd moeten worden aan de bevoegdheden."

Uit een haastig belegde sessie weet de minister dus dat dit voldoende is om een gereedschapskist vol maatregelen op te kunnen tuigen. Eén factor wordt eruit gelicht, in dit geval het beperken van groepsgrootte. Maar over andere mogelijk belangrijke factoren, zoals goede ventilatie, wordt met geen woord gesproken. Uiterst selectief en onzorgvuldig dus. Bovenal zijn de genoemde maatregelen ook nog niet goed geëvalueerd. Dus hoe kan een en ander nu zonder die evaluaties op een achternamiddag als grondslag voor een toekomstig maatregelenpakket worden opgevoerd? Graag een reactie van de minister en hierbij nogmaals het indringende verzoek om deze verslagen en deelnemerslijsten alsnog openbaar te maken.

Voorzitter. Terwijl COVID-19 achter ons ligt, lijkt de minister het maar niet los te willen laten, al was het maar als pressiemiddel om verstrekkende wetgeving zoals dit voorstel door te kunnen drukken. Het vasthouden aan het sfeertje van urgentie is een rijke voedingsbodem voor zulke doorgeslagen machtspolitiek. Terwijl internationaal, ook door de WHO, COVID-19 niet eens meer als een global health emergency wordt beschouwd, aarzelt en treuzelt deze minister met het terugtrekken van de A-status: "De aankondiging van de WHO over het afschalen van de PHEIC zie ik daarom als een startschot voor het afschalen van de A-status van COVID-19. Dit vergt een zorgvuldig proces. Om te bepalen of en, zo ja, welke nieuwe status COVID-19 moet krijgen, zullen wij advies vragen aan het RIVM", aldus de minister.

Hoezo is hier opeens wel een zorgvuldig proces voor nodig, terwijl invoering van zo'n status onder stoom en kokend water plaatsvindt? Hoezo een nieuwe status bepalen? Trek deze A-status gewoon in en laat die niet langer dan noodzakelijk in stand. Kan de minister aangeven of dit ook een voorbode is voor hoe onder de gewijzigde Wpg met de A1-status zal worden omgegaan, en dan met name met de daaraan verbonden maatregelen? Geldt dan ook dat het laten vervallen wordt gerekt om maar vast te kunnen blijven houden aan de collectieve vrijheidsbeperkende bevoegdheden? Graag een reactie, en nogmaals de vraag of de minister alsnog bereid is om per ommegaande de A-status van COVID-19 te schrappen. Ik dien hier in ieder geval ook een motie over in.

Voorzitter. Over de proportionaliteitsweging stelt de minister dat de volgende vraag daarvan de kern is: "Hoe groot zijn de gevolgen van de grondrechtenbeperking in verhouding tot de gevolgen van het niet bereiken van het doel?" De afweging die daarbij niet wordt genoemd, is wat nu per saldo het doel is dat bereikt zou moeten worden. Kan de minister daar nader op ingaan en zeggen welke afwegingscriteria bepalend zijn voor het bereiken van het doel? Kan de minister ook aangeven volgens welke maatstaven dient te worden geanalyseerd wat de gevolgen van grondrechteninperking zijn? Is de minister voorts van mening dat een materiële proportionaliteitstoets noodzakelijk is, zoals eerder is bepleit door oud-staatssecretaris Mona Keijzer en universitair docent Tijmen Wisman?

Voorzitter. Over het RIVM zegt de minister: "In de uitvoering van de taken die niet vallen onder de onderzoeksmethoden of de resultaten daarvan is het RIVM niet onafhankelijk van de minister van VWS." Kan de minister uitsluiten dat de minister in het kader van de infectieziektebestrijding een sturende rol kan spelen richting het RIVM, bijvoorbeeld ten aanzien van een test- en vaccinatiestrategie? Kan de minister tevens aangeven of en in hoeverre de minister of het ministerie van VWS zich tot op heden sturend heeft opgesteld ten aanzien van het RIVM?

Daarbij komt dat de minister ten aanzien van de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM stelt: "Er bestaat geen wettelijke grondslag die bepaalt dat de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding (hierna: CIb) verantwoordelijk is voor de samenstelling van het OMT. Deze rol is zo geregeld aangezien de informatiepositie, de expertise en de verantwoordelijkheden van de directeur van het CIb het logisch maken dat deze de samenstelling van het OMT bepaalt." Kan de minister aangeven of het samenstellen van het OMT door deze RIVM-directeur ook valt onder de verantwoordelijkheid van de minister en in hoeverre de minister zich hiermee zou kunnen bemoeien? Kan de minister aangeven waarom de rol van deze directeur in dit kader "logisch" zou zijn, en deelt de minister de opvatting dat het zuiverder zou zijn als deze rol ook in een formeel kader vervat zou zijn?

Ook stelt de minister in de nota naar aanleiding van het verslag van afgelopen vrijdag: "Het OMT is zelf, met alle experts die in het OMT zitten, verantwoordelijk voor het ontwijken van tunnelvisie en het zorgen voor ruimte voor afwijkende of alternatieve standpunten. Het OMT zal een dezer dagen zijn reglement van orde publiceren, waarin ook aandacht is voor dergelijke aspecten." Kan de minister aangeven wat de aanleiding is van het opstellen van dit reglement van orde voor het OMT, en wie hiertoe het initiatief heeft genomen? Kan de minister ook aangeven waarom er eerder nog geen reglement van orde was en waarom dit pas na behandeling van het voorliggende wetsvoorstel wordt gedaan? Is de minister bereid om per ommegaande een conceptversie van dit reglement van orde aan de Kamer te verstrekken, zodat we het ook kunnen beoordelen op de voornoemde aspecten in relatie tot de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel?

Voorzitter. Over het element van directe dreiging van ernstige ontwrichting door een infectieziekte zegt de minister: "De toepassing van deze criteria vindt plaats in de actuele context. Aangezien de aard en omvang van toekomstige A1-infectieziekten alsmede de context van dat moment niet bekend zijn, kan ik hieraan geen nadere inkleuring geven." Kan de minister aangeven waarom het begrip "directe dreiging" dan wel zo nadrukkelijk in het wetsvoorstel is opgenomen? Kan de minister op z'n minst een nader, toetsbaar afwegingskader geven op basis waarvan een directe dreiging beoordeeld zou moeten worden? Ziet de minister in dat dit zonder zo'n afwegingskader zo'n vaag en breed begrip is dat misbruik van dergelijke wetgeving of het onnodig in werking laten treden en laten voortduren van maatregelen op de loer kan liggen? Kan de minister duiden in hoeverre dat risico wordt voorkomen?

Voorzitter. Dan de openbaarheid van informatie. De minister stelt: "Eerder is met een verzoek op de Wet openbaarheid van bestuur al gevraagd om ct-waarden openbaar te maken. De ct-waarde is een maat voor het aantal cycli dat nodig is om het genetische materiaal van een PCR-test waar te nemen. De ct-waarde correleert met de hoeveelheid virus in het monster. Ik heb dit Woo-verzoek afgewezen omdat ik niet over de gevraagde informatie beschik en hier ook niet over hoef te beschikken. Ik heb namens de Staat mede ten behoeve van de GGD'en overeenkomsten gesloten met private laboratoria. Deze laboratoria verrichten diagnostische diensten in het kader van deze overeenkomsten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onlangs in een uitspraak gesteld dat de private laboratoria niet onder mijn verantwoordelijkheid werken, maar privaatrechtelijke opdrachtnemers zijn. Er hoeven dus geen ct-waarden bij de laboratoria opgevraagd te worden."

Kan de minister aangeven waarom hij zulke belangrijke informatie niet beschikbaar wil stellen en op deze manier verstopt achter private partijen? Kan de minister aangeven of hij voornemens is bij de uitvoering van de Wpg ook zulke informatie aan de openbaarheid te onthouden door ze bij private partijen weg te stoppen?

Ook over bijwerkingen van vaccins schuift de minister in de beantwoording de verantwoordelijkheid af op private partijen. Zo stelt hij: "Als de producent verantwoordelijk is voor een bepaalde bijwerking van een vaccin, kan de overheid alleen onder specifieke en strikte voorwaarden de aansprakelijkheid van de producent overnemen. Deze voorwaarden zijn geregeld in contracten tussen de overheid en producenten." Kan de minister aangeven waarom deze contracten nog steeds geheim worden gehouden en is hij bereid deze contracten alsnog openbaar te maken? Kan de minister tevens aangeven of onder het voorliggende wetsvoorstel contracten tussen overheid en producenten in voorkomende situaties wederom geheim zullen worden gehouden?

Voorzitter. De minister stelt over de veiligheidsregio's: "In het voorgestelde artikel 58y, vierde lid, is geregeld dat de voorzitter van de veiligheidsregio aan de gemeenteraad verantwoording verschuldigd is over het gebruik van bevoegdheden op basis van Hoofdstuk V, paragraaf 8 van de Wpg. Hij brengt daartoe een verslag uit en beantwoordt de vragen van de raden." Kan de minister aangeven waarom, zeker bij langdurigere maatregelen, niet voorzien is in een actievere betrokkenheid van de lokale democratie, bijvoorbeeld via op z'n minst een wensen- en bedenkingenprocedure? Kan daar in voorkomende gevallen alsnog in worden voorzien?

Bij veiligheidsregio's wordt met maatgevende incidentscenario's gewerkt. Daarin worden wél heel concrete scenario's en normen omschreven. Zo hanteert de veiligheidsregio Brabant-Noord bij een grootschalige uitbraak van een infectieziekte een maatgevend incidentscenario waarbij wordt uitgegaan van een grootschalige besmetting onder mensen, die een ziektegolf veroorzaakt waardoor 30% van de bevolking ziek wordt of overlijdt. Hierbij wordt uitgegaan van een mild of ernstig scenario. Voor het milde scenario nemen ze aan dat de ziekte gemiddeld zes dagen duurt en dat 0,03% van de gehele bevolking overlijdt. Daarbij houden ze rekening met het effect van het gebruik van antivirale middelen. Op basis van eerdere pandemieën nemen zij in dit scenario aan dat de eerste golf ongeveer negen tot twaalf weken duurt, met een piek halverwege. Voor het ernstige scenario veronderstellen ze dat de ziekte gemiddeld acht dagen duurt bij een tot twee weken verzuim van het werk per ziekte en dat 0,5% van de gehele bevolking overlijdt. In het ernstigste scenario kiezen ze ervoor het effect van het gebruik van antivirale middelen buiten beschouwing te laten. Dit komt allemaal letterlijk uit de plannen van de veiligheidsregio.

Kan de minister aangeven waarom de veiligheidsregio's wel met zulke specifiek uitgewerkte maatgevende incidentscenario's kunnen werken, terwijl de minister bij het voorliggende wetsvoorstel stelt geen nader uitgewerkte kaders te kunnen geven voor maatregelen? Kan de minister daarbij tevens aangeven hoe de voorliggende Wpg zich verhoudt tot dergelijke maatgevende incidentscenario's van de veiligheidsregio's? Kan de minister tevens aangeven of onder de Wpg maatregelen individueel zullen worden getoetst met toetsbare criteria en indicatoren per maatregel, zodat effectiviteit daadwerkelijk aantoonbaar of toetsbaar is?

Voorzitter. De minister gaat ten aanzien van maatregelen uit van algemene principes en stelt dat er een internationale consensus over is dat non-farmaceutische interventies ofwel vrijheidsbeperkende maatregelen naast vaccinatie effectieve maatregelen zijn. Kan de minister aangeven waarom hij zo'n stellige conclusie trekt terwijl er nog helemaal geen grondige evaluatie van de maatregelen heeft plaatsgevonden? En waarom neemt de minister zonder een goede evaluatie zulke maatregelen dan ook weer een-op-een over in de zogenaamde gereedschapskist?

Bovendien gaat de minister desgevraagd niet nader in op de methodologische kritiek op de rammelende cijfers in de RIVM-modellen ten aanzien van de effectiviteit van maatregelen, zoals beschreven op de website van Fritsander Lahr. Afgelopen weekend merkte Maurice de Hond hierover in een artikel op dat het bizar is dat de door Lahr gevraagde data over de RIVM-modellen na drie jaar nog niet verstrekt zijn door VWS, maar dat de minister met het voorliggende wetsvoorstel wel pretendeert dat de maatregelen effectief waren. Heeft de minister kennisgenomen van dit artikel en kan hij alsnog ingaan op de methodologische kritiek en op het gebrek aan transparantie van de RIVM-modellen?

Voorzitter. Dit is een wet die we niet moeten willen en op deze manier nooit moeten willen. De afgelopen coronaperiode konden bewindslieden en virologen niet genoeg krijgen van de schijnwerpers, zoals de ambtsvoorganger van deze minister, Hugo de Jonge, die over de coronaperiode als verantwoordelijk minister stelde: "Ik had het voor geen goud willen missen." Marion Koopmans sprak op Twitter al over "permademic", een interpandemisch tijdperk tussen de pandemieën in. Met deze Wpg komt er formeel ook een mogelijkheid om voortdurend bij ieder risico op een uitbraak van infectieziekten de potentieel pandemische noodklok te luiden. Kan de minister aangeven hoe gewaarborgd wordt dat deze doodsklok voor de grondrechten niet onnodig over ons land gaat galmen? Kan de minister ook aangeven welke waarborgen er zijn om te voorkomen dat dit wetsvoorstel voor andere doelen wordt ingezet dan sec voor infectieziektebestrijding, bijvoorbeeld dat de wet wordt ingezet voor klimaatmaatregelen omdat deze ook voor een gezondheidscrisis kunnen zorgen?

Op EU-niveau is op 26 december jongstleden de verordening 2022/2371 inzake ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen vastgesteld. Deze verordening trekt gezondheidscrises breder dan alleen infectieziekten. De minister stelde in de planningsbrief over de Wpg dat deze verordening effect kan hebben op de Wpg. Kan de minister aangeven of voorliggend wetsvoorstel breder kan worden ingezet voor bijvoorbeeld klimaatmaatregelen in het kader van het risico op gezondheidsbedreigingen? Kan de minister daarbij tevens aangeven hoe zulke maatregelen zich verhouden tot het verbod op détournement de pouvoir, een van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat inzet van een wet voor een ander doel dan waar de wet voor voorzien is, verbiedt?

Voorzitter. Afsluitend. Een dergelijk voorbeeld van misbruik van bevoegdheden deed zich al in 1896 voor toen Den Bosch werd getroffen door een pokkenepidemie. Het gemeentebestuur besloot toen op advies van het lokale gezondheidscomité om carnaval te verbieden om zo verspreiding van pokken te voorkomen. Onder de bestuurders was echter niet alleen dit volksgezondheidsargument van belang maar werd de maatregel door strengreligieuze notabelen ook gezien als een uitgelezen kans om het door hen verfoeide volkse carnavalsfeest de kop in te drukken. Het had echter een averechts effect, en vooral door de houding van de stadsbestuurders zelf. Zij vierden in die dagen voor carnaval wel gewoon hun chique gekostumeerde bal. Het gewone volk pikte dit niet. Ze bekogelden hun koetsen en gingen alsnog massaal carnaval vieren in de Bossche kroegen. Het was er drukker dan ooit tevoren en de gemeente had geen mogelijkheid om te handhaven. Maar bovendien: een massale pokkenuitbraak bleef ondanks de waarschuwingen van de experts van het gezondheidscomité uit. Er waren nog wel enkele nieuwe gevallen te betreuren maar binnen enkele weken was het virus er geheel uitgedoofd. De notabelen kregen ook niet hun zin om met misbruik van gezondheidsregels het carnaval te stoppen. Sindsdien is het ieder jaar volop gevierd. Tot in de afgelopen jaren de coronamaatregelen het carnaval wederom onmogelijk maakten. En net als in 1896 stelde nu de bestuurlijke elite zich wederom boven het gewone volk. Terwijl iedereen afstand moest houden, de kermissen, voetbalwedstrijden en andere festiviteiten verboden waren, mocht de Black Lives Matter-demonstratie in Amsterdam wel doorgaan en hielden ministers, burgemeesters en andere politieke kopstukken zich niet aan hun eigen regels. Ongeloofwaardigheid is van alle tijden! Laat dat vooral niet opnieuw gebeuren met deze dwingelandijwet. Als PVV-fractie zullen we dan ook tegen dit wetsvoorstel stemmen.

Voorzitter. Ik dien in deze eerste termijn een motie in en ik overweeg nog enkele moties in tweede termijn.

De voorzitter:

Door de leden Van Hattem, Van Strien, Ton van Kesteren, Bezaan en Faber-van de Klashorst wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door de WHO COVID-19 niet meer als een "global health emergency" wordt beschouwd;

constaterende dat de minister van VWS over dit besluit van de WHO in de nota naar aanleiding van het verslag stelt: "De aankondiging van de WHO over het afschalen van de PHEIC zie ik daarom als een startschot voor het afschalen van de A-status van covid-19. Dit vergt een zorgvuldig proces. Om te bepalen of, en zo ja, welke nieuwe status covid-19 moet krijgen, zullen wij advies vragen aan het RIVM.";

overwegende dat de A-status van COVID-19 zo snel mogelijk moet worden afgeschaald nu van een "global health crisis" geen sprake meer is;

overwegende dat COVID-19 geen nieuwe status meer moet krijgen;

draagt de minister op de A-status van COVID-19 per ommegaande af te schalen en er geen nieuwe status aan te verbinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter L (36194).

Dank u wel, meneer Van Hattem. Dan is het woord aan mevrouw Nanninga namens de Fractie-Nanninga.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Nanninga i (Fractie-Nanninga):

Dank u wel, voorzitter. Het is mij de afgelopen vier jaar nog niet overkomen, maar vandaag sta ik hier toch met frisse tegenzin. Niet omdat ik niet graag in deze zaal verkeer, met deze aardige mensen, maar omdat ik het bezwaarlijk vind dat wij dit voorstel nu en in deze samenstelling bespreken. Bespreking en stemming door deze huidige Kamer is zeker legitiem, dus daar wil ik niets aan afdoen, maar het was wel zo chic geweest als we dat aan de nieuwe Kamer hadden overgelaten, in juli. Maar goed, er is anders beslist, dus vooruit met de geit.

Voorzitter. Het schijnt dat nood wet breekt. Om dat te voorkomen, kunnen we de wet natuurlijk aanpassen zodat het een noodwet wordt. Met enige fantasie kunnen we deze aanpassing van de Wpg zo zien. De Wpg is met deze wijziging een gereedschapskist die in tijden van pandemie kan worden ingezet. De vraag is wat voor gereedschap erin zit, wanneer we dat inzetten en wat de legitimiteit daarvan is. Vooral die laatste vraag fascineert mijn fractie, want JA21 is de ouderwetse opvatting toegedaan dat legitimiteit verband houdt met het parlement. Ergens voelt de minister dat ook wel aan, want de wet voorziet in artikel 58c, lid 2: de mogelijkheid van de Tweede Kamer om de inzet van bepaald gereedschap blokkeren, mocht zij zo beslissen. Hartstikke mooi. Edoch, het recht tot blokkeren komt niet toe aan de Eerste Kamer. Net zoals tijdens het rondwaren van het virus werd de Eerste Kamer getrakteerd op voorhangprocedures en bij collectieve maatregelen kregen we te maken met lichte voorhang.

Mijn fractie staat op het standpunt dat de Eerste Kamer geen stempelmachine van de coalitie is. Het is misschien een controversieel verhaal, maar wij voelen echt niets voor voorhangprocedures. De Eerste Kamer moet zich het recht voorbehouden om de inzet van gereedschap, van maatregelen, tegen te kunnen houden, want wij zijn staatsrechtelijk geen stempelmachine. Dit wil zeggen dat wij die mogelijkheid tot het blokkeren van bepaalde maatregelen moeten hebben.

Ik breng het afwijzen van de vijfde en daarmee ook de zesde verlenging Tijdelijke wet maatregelingen covid-19 in herinnering. Waar de Tweede Kamer, dankzij strikte handhaving van de fractiediscipline binnen VVD, CDA, D66 en ChristenUnie, de vijfde verlening nog net steunde, werd deze door de Eerste Kamer verworpen. De coalitie had hier geen meerderheid en de verenigde oppositie kon die wet van tafel halen. Dat bleek de juiste keuze, want we hebben die verlenging helemaal niet gemist. Daarom is het van cruciaal belang dat ook de Eerste Kamer het blokkeringsrecht krijgt, om eventuele fouten van de meerderheid in de Tweede Kamer te kunnen herstellen. De wijziging die vandaag voorligt, voorziet daar niet in. We kunnen dus alleen al om deze reden niet instemmen met deze wijziging.

Van de minister vragen wij een reflectie over die zesde verlenging die hij door wilde voeren, terwijl de vijfde al was afgeschoten en de zesde overbodig bleek. Waarom moest die door de Tweede Kamer gejaagd worden? Waarom moest de senaat gekneveld worden? Is dat omdat de coalitie hier geen meerderheid heeft? Werd pandemiebestrijding daarmee niet gewoon partijpolitiek vermomd als algemeen belang?

Voorzitter. Daarnaast is er de proportionaliteit. Mijn fractie is absoluut niet van zins om hier een medisch of virologisch debat te gaan voeren. Daar hebben wij immers medici en virologen voor. We zagen het rond corona misgaan op de ic's. Ook met carnaval, zeg ik in de richting van meneer Van Hattem. COVID-19 is geen griepje. Onze partij is altijd een voorstander geweest van vaccinaties, echter niet van vaccinplicht of drang of dwang daartoe. Wel kijken we hier zeer kritisch naar maatregelen die op medische en/of virologische gronden moeten kunnen worden ingezet als deze wijziging van de Wet publieke gezondheid erdoor komt.

Wij kunnen ons voor een groot deel vinden in het betoog eerder vandaag van de heer Janssen van de SP. Wat geven wij de regering onder welke voorwaarden in handen? Moeten we niet de bewezen effectiviteit van een en ander afwachten? En moeten we niet ook de nevenschade en het draagvlak in volledigheid tot ons laten doordringen? Ik denk hierbij aan een maatregel als de schoolsluitingen. Is dat middel niet veel erger dan sommige kwalen? En zoals ambtgenoot Nicolaï van de Partij voor de Dieren eerder vandaag al aantoonde in zijn bijdrage, zijn schoolsluitingen gewoon nog mogelijk binnen deze wijziging van de Wpg, ook al staat het er niet expliciet in.

Ik denk hierbij aan een voorganger van deze minister. Geven we deze ingrepen en middelen nogmaals aan iemand in de toekomst die duidelijk niet competent genoeg is om daarmee om te gaan? Ik denk hierbij aan het actief ondermijnen van het vertrouwen en het draagvlak van de bevolking, zoals de vele rookgordijnen rond de precieze rol en invloed van het OMT. Het tot op de dag van vandaag frustreren van Wob-verzoeken is ook al door veel sprekers voor mij genoemd. Wob- en Woo-verzoeken worden jaren tot aan de rechter aan toe geblokkeerd. Ik denk ook aan de niet onderbouwde bluf over de snelheid en de effectiviteit van de vaccinatiecampagne, de schijn van politieke inmenging in wetenschappelijke adviezen rond mondkapjes et cetera et cetera. Juist omdat we niet in de toekomst kunnen kijken en omdat iedere pandemische ziekte en iedere volgende regering uniek is, vraagt zo'n wet ook om maatwerk in noodbevoegdheden.

Voorzitter. Een en ander maakt ons bijzonder huiverig voor de invoering van deze wet. Wie gaat dit slapend recht te zijner tijd wakker kussen? En voor hoelang en waarom? Gezien het gepruts en gefaal in de voorbije pandemie, houden wij ons hart vast. Een kernvraag aan de minister over dit deel van mijn betoog is: waarom deze spoed? Waarom niet afgewacht wat er, nu het stof van de vorige pandemie begint neer te dalen, na een zorgvuldige evaluatie overeind blijft als verstandig ingrijpen, medisch, maar zeker ook politiek, staatsrechtelijk en communicatief? Waarom niet de uitkomsten van de parlementaire enquête afgewacht, voordat wij instrumenten die de grondrechten van burgers schenden of fors inperken, in een gereedschapskist stoppen?

Een heleboel wantrouwen en complotdenken is rechtstreeks op het conto te schrijven van de aanpak van COVID-19. Ik lees in deze wijziging Wpg en de antwoorden op vragen hieromtrent geen enkele schuldbewustheid daarover en niets dat herhaling van deze fout moet voorkomen. Integendeel, deze wijziging staat bol van de vage bepalingen die vergaand ingrijpen op vage gronden mogelijk maken, funest voor het vertrouwen in de overheid bij een volgende pandemie. Ook dit is al door sprekers voor mij, onder meer door de SGP, aangestipt. Derhalve is het ook funest voor de bestrijding van een toekomstige pandemie. Minister, gaat u alstublieft terug naar de ambtenaren. Neem een en ander nog eens onderhanden en lever iets beters en veiligers dan deze wijziging Wpg.

Voorzitter, tot zover mijn bijdrage in eerste termijn. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Nanninga. Dan is het woord aan de heer Raven.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Raven i (OSF):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb even op het gezicht van de minister gelet in de laatste drie kwartier, zo'n beetje. Er verschijnt steeds meer een glimlach om zijn mond. Dat heeft er natuurlijk alles mee te maken dat de vlag thuis uit kan, want het ziet ernaar uit dat de Wet publieke gezondheid met een grote meerderheid in deze Kamer wordt aangenomen. Dat zou op zichzelf een felicitatie waard kunnen zijn, ware het niet dat, als je dit over veertien dagen nog eens een keer naar voren zou brengen, de meerderheid van 50 zetels die zich nu aftekent, zou worden teruggebokst naar 37 zetels. Ik heb vanmiddag om 15.00 uur, samen met de vertegenwoordiger van de PVV die net voor mij hetzelfde voorstel deed, voorgesteld om, anticiperend op de brief van BBB die vandaag is binnengekomen, dit debat uit te stellen tot nader order in een nieuwe Kamerperiode. Dan wijzigen de verhoudingen heel fundamenteel. Dat heeft de meerderheid van de Kamer bij hoofdelijke stemming niet besloten. Ik denk dat we op dat punt niet goed bezig zijn. De kiezer heeft op 15 maart gesproken en daar moeten we meer respect voor hebben. Het heeft echt geen nut om dit soort zaken er nu doorheen te drukken. Dat komt ooit nog een keer terug op je bordje. Jammer.

De heer Recourt i (PvdA):

Het is een heel praktisch argument: na de Kamerwissel zou met een andere samenstelling de meerderheid komen te vervallen. Maar op basis van welke rekensom komt de heer Raven tot die conclusie? Ik heb dezelfde rekensom gemaakt. Het wordt inderdaad minder, maar als de partijen in de Eerste Kamer net zo stemmen als in de Tweede Kamer, is er een ruime meerderheid.

De heer Raven (OSF):

Ik heb het even gehouden bij VVD, CDA, GroenLinks, PvdA, D66 en ChristenUnie, omdat ik in hun bijdragen heb gehoord dat zij voorstander van de introductie van deze wet zijn. Dan komen we op 37. Er zal hier en daar ongetwijfeld nog een puntje extra zijn, en dan kom je op ongeveer 50. Als je dat na de Kamerwissel doet, kom je met diezelfde partijen op 37 uit. Meer kan ik er niet van maken op dit moment.

De heer Recourt (PvdA):

Goed, maar ik maak een andere som.

De heer Raven (OSF):

Klopt dat of niet?

De heer Recourt (PvdA):

Uw som klopt, alleen zijn er in de Tweede Kamer meer partijen die voor hebben gestemd dan in uw som wordt meegenomen. Als je ervan uitgaat dat wie in de Tweede Kamer heeft voorgestemd, hier ook voor is, blijft het een iets krappere, maar nog steeds redelijk ruime meerderheid.

De heer Raven (OSF):

Waarvan akte. We moeten de stemming afwachten. Ook moeten we afwachten hoe het er hier straks uitziet na 30 mei, want dan wordt bekend hoe de Eerste Kamer daadwerkelijk wordt samengesteld in de nieuwe periode.

Voorzitter. In de loop van het debat heb ik diverse interrupties gehouden. Daarbij komt het met name neer op een voorstel dat ik heb gedaan, namelijk dat we zouden kunnen afspreken dat tijdelijke maatregelen of noodmaatregelen die leiden tot aantasting van grondrechten door een gekwalificeerde meerderheid in het parlement worden vastgesteld. Ik heb drie collega's geïnterrumpeerd. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het slechtste antwoord van de heer Nicolaï kreeg. Die gaf aan dat het instellen van de avondklok, het gedurende twee maanden opsluiten van ouderen in bejaardentehuizen of het sluiten van allerlei onderwijsvoorzieningen vergelijkbaar is met het verstrekken van een vergunning aan een marktkoopman. Ik denk dat dit niet helemaal klopt. Bovendien zit in het huidige voorstel al een verschil tussen lichte en zwaardere gevallen als het gaat over aantasting van rechten. Ik vind het jammer dat het zo werd neergezet door de heer Nicolaï. Zeker met zijn achtergrond op het gebied van rechten, zou ik daar een wat beter antwoord hebben verwacht. Maar goed, wellicht kan hij daar nog eens over nadenken.

Voorzitter. De OSF-fractie zal tegen deze wet stemmen. Dat doen wij om een aantal redenen. Op de eerste plaats is er geen afdoende evaluatie gedaan. Toch gaan we nu over tot het wijzigen van een wet. Uit zoals de bestaande wet tot nu toe heeft gefunctioneerd, is niet gebleken dat bij noodsituaties die bestaande regelgeving niet functioneert. Ik wijs naar allerlei activiteiten die aan het begin van de covidperiode in 2020 hebben plaatsgevonden, waarbij de GGD's in positie zijn geweest en waarbij burgemeesters en veiligheidsregio's hun uiterste best hebben gedaan. In het kader van de opschaling werden eigenlijk vrij snel in het hele land direct adequate maatregelen getroffen. Er is dus niet gebleken dat die constructie, die structuur in de praktijk slecht functioneert. Er is dus eigenlijk geen aanleiding om die structuur te wijzigen, zeker als het gaat om het eventueel aantasten van een aantal grondrechten. Dat heeft dus geen voorkeur van de OSF.

Voorzitter. Bovendien vervalt de blokkeringsregeling. Ook dat is niet een punt waar de OSF om staat te schreeuwen. Het aantasten van grondrechten is een slechte zaak. Wij pleiten ervoor om dat alsnog in de wet te bouwen. In een interruptie heb ik gezegd dat je dat misschien zou kunnen regelen via een novelle. Dan gaat het met name om het introduceren van een gekwalificeerde meerderheid. Ik roep de minister op om te kijken of er een mogelijkheid is om een novelle in te dienen om een gekwalificeerde meerderheid van toepassing te verklaren als in het parlement gestemd moet worden over het aantasten van grondrechten.

Voorzitter. Goed, ik denk dat ik het bij deze bijdrage laat. De OSF zal tegen dit voorstel stemmen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Raven. Wenst een van de leden nog het woord in de eerste termijn? Dat is niet het geval. Dan ga ik voor een heel kort moment schorsen. Ik vraag de woordvoerders om even hierheen te komen om te overleggen over de aanvangstermijn morgenochtend.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de kant van de Kamer.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Morgenochtend, dinsdag dus, zal de vergadering worden voortgezet met de beantwoording in eerste termijn door de regering. Gelet op de duur van de eerste termijn stel ik voor om morgen te beginnen om 9.30 uur. Kunt u zich daarin vinden? Dat is het geval.

Ik schors de vergadering tot dinsdag 16 mei om 9.30 uur. Ik wens u allen wel thuis.