Op weg naar een nieuwe Eerste Kamer

De verkiezingen van de Eerste Kamer vonden plaats op dinsdag 30 mei 2023. Sinds de aanpassing van de Grondwet in 1983 wordt de Eerste Kamer één keer in de vier jaar gekozen. Dit gebeurt binnen drie maanden na de verkiezingen voor Provinciale Staten. De Provinciale Statenverkiezingen vonden plaats op 15 maart 2023.

De nieuwe Eerste Kamer vergaderde voor het eerst op dinsdag 13 juni 2023. Een week eerder, op 6 juni 2023, was de laatste vergaderdag van de vorige Kamer. Op die dag vond ook het afscheid plaats van leden die niet terugkeren in de nieuwe Kamer.

In 2027 zijn de volgende verkiezingen voor Provinciale Staten en de Eerste Kamer.


Hoe wordt de Eerste Kamer gekozen?

De 75 leden van de Eerste Kamer worden op verschillende manieren gekozen:

  • In Nederland kiezen de kiesgerechtigde Nederlanders de Provinciale Staten. Die verkiezingen waren op 15 maart 2023. De leden van Provinciale Staten kiezen op hun beurt de leden van de Eerste Kamer.
  • In Caribisch Nederland worden leden van een kiescollege gekozen. De leden van dit kiescollege stemmen op hun beurt op leden van de Eerste Kamer. Een wet om dat te regelen werd in oktober 2017 door de Eerste Kamer aangenomen en in de Grondwet opgenomen.
  • Nederlanders die in het buitenland wonen, konden op 15 maart 2023 ook op leden voor een kiescollege stemmen. Het was de eerste keer dat Nederlanders in het buitenland (indirect) hun stem voor de Eerste Kamer konden uitbrengen. Een wet om dat te regelen werd in oktober 2022 door de Eerste Kamer aangenomen.

Getrapte verkiezingen

Nederlanders kunnen dus niet direct op Eerste Kamerleden stemmen, maar via de Provinciale Statenleden of een van de kiescolleges. We noemen dit 'getrapte verkiezingen'.

Alle leden van de Provinciale Staten en de kiescolleges brengen op de dag van de Eerste Kamerverkiezingen hun stem uit op één van de kandidaten voor de Eerste Kamer.

Rekensommen

Op basis van de uitgebrachte stemmen is te bepalen hoeveel zetels de verschillende partijen in de Eerste Kamer krijgen. Daarvoor zijn verschillende rekensommen nodig.

Stap 1: Stemwaarde berekenen

Niet iedere provincie heeft evenveel inwoners. Dat betekent ook dat niet elk Statenlid een even zware stem heeft. Van Statenleden uit provincies met veel inwoners telt de stem zwaarder. Dit noemen we de stemwaarde.

De rekensom gaat als volgt: Het aantal inwoners gedeeld door het aantal Statenleden x 100.

Stap 2: Stemcijfer berekenen

Om te weten hoeveel stemmen er op een partij zijn uitgebracht, gebruiken we een andere rekensom. De stemwaarde vermenigvuldigen we met de op een partij uitgebrachte stemmen. Dit noemen we het stemcijfer.

Dus: stemwaarde x stemmen uitgebracht op partij X in provincie Y.

Stap 3: kiesdeler berekenen

Dan kunnen we de zetelverdeling berekenen: hoeveel zetels krijgt een partij in de Eerste Kamer. Dit doen we met de kiesdeler.

Dat doen we door de stemcijfers van alle provincies bij elkaar op te tellen. Dat getal delen we vervolgens door het aantal beschikbare zetels (75).


Voorbeeld

 

In de Provinciale Staten van Groningen krijgt partij X 10 stemmen, in de Staten van Zuid-Holland 15, enzovoort.

Als de stemwaarde in Groningen 100 is, berekenen we het stemcijfer van partij X in die provincie door 10 stemmen te vermenigvuldigen met de stemwaarde van 100: 1000.

Bij een stemwaarde van 400 in Zuid-Holland berekenen we het stemcijfer als volgt: 15 x 400 = 6000.

Dan tel je de stemcijfers van alle provincies bij elkaar op. Laten we aannemen dat dit 150.000 is. Daarna kunnen we de kiesdeler berekenen door 150.000 te delen door 75 zetels: 2000. Dat betekent een partij een stemcijfer van 2000 nodig heeft om één zetel te behalen.

Terug naar partij X. Die behaalt in alle provincies samen een stemcijfer van 52.000. Dan delen we dit cijfer door 2000: 26 zetels.

Restzetels

Omdat de uitkomst niet altijd een rond getal oplevert, blijven er reststemmen over. Deze worden verdeeld volgens het systeem van grootste gemiddelden:

  • 1. 
    Eerst wordt voor alle partijen berekend hoeveel stemmen er per zetel op een partij zouden zijn uitgebracht wanneer die partij één extra zetel zou krijgen. Daarvoor delen we de op de partij uitgebrachte stemmen door het aantal behaalde 'volle' zetels + één.
  • 2. 
    De uitkomsten van deze rekensom zijn gemiddelden. Die rangschikken we naar grootte.
  • 3. 
    De eerste restzetel gaat naar de partij met het grootste gemiddelde. Voor deze partij berekenen we een nieuw gemiddelde: de op de partij uitgebrachte stemmen, gedeeld door het aantal volle zetels + de toegewezen restzetel + één. Zo ontstaat er een nieuwe tussenstand in de gemiddelden.
  • 4. 
    Als er nog een restzetel te verdelen is, gaat deze naar de partij met dan het grootste gemiddelde.
  • 5. 
    Het centraal stembureau herhaalt dit totdat alle restzetels verdeeld zijn.

Alleen partijen die de kiesdeler hebben behaald, maken via de restzetelverdeling kans op een zetel.


Hoe werd de Eerste Kamer vroeger gekozen?

De Eerste Kamer bestaat sinds 1815. Tot 1848 benoemde de koning de Eerste Kamerleden voor het leven.

In 1848 werd bepaald dat de Provinciale Staten de leden zouden kiezen. Iedere provincie had een vast aantal afgevaardigden (Zeeland bijvoorbeeld twee en Noord-Holland bijvoorbeeld zes).

Eerste Kamerleden werden tot 1922 voor negen jaar gekozen, waarbij om de drie jaar een derde deel van de Kamer werd vernieuwd. Iemand werd toen alleen verkozen als hij in de Provinciale Staten de absolute meerderheid behaalde. In 1922 werd overgestapt naar het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Alle stemmen tellen sindsdien mee voor de bepaling van de zetelverdeling.

In 1923 werd een ander stelsel voor de verkiezingen ingevoerd. Er werden vier groepen van provincies ingesteld. Om de drie jaar kozen twee van deze groepen de helft van het aantal Eerste Kamerleden. De zittingsduur van de leden was zes jaar.

In 1983 werd besloten dat alle leden voortaan om de vier jaar tegelijkertijd door alle provincies zouden worden gekozen. Zoals dat nu nog steeds gebeurt.

Ook het aantal leden van de Eerste Kamer was niet altijd hetzelfde. Tussen 1815 en 1848 was er geen vast aantal leden (tussen 1815 en 1830 lag het aantal tussen de 40 en 55, na 1830 waren er ongeveer 30 leden). In de periode 1848-1888 waren er 39 leden. Vanaf 1888 werd het aantal 50 en in 1956 volgde de uitbreiding tot 75 leden.


Meer informatie

Wil je meer weten over de verkiezingen? Of over hoe de Eerste Kamer werkt? Lees, kijk of luister verder via deze links:

Onderwijs

De verkiezingen behandelen in de klas? Er is lesmateriaal beschikbaar voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en mbo.