T03649

Toezegging Verduidelijken wettekst per 2024 m.b.t. partnerregeling overbruggingswet box 3 (36.202)



De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Geerdink (VVD) en Essers (CDA), toe dat de wettekst per 2024 verduidelijkt zal worden met betrekking tot de partnerregeling in de overbruggingswet box 3. Aansluiting wordt gezocht bij de nieuwe Wet rechtsherstel box 3.


Kerngegevens

Nummer T03649
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Drs. P.W. Geerdink (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen box 3
fiscale partners
partnerregeling
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 12 item 3 - blz. 28

De heer Essers (CDA):

(…)

“Aan de andere kant blijken in de praktijk nu al veel varianten de ronde te doen van belastingplanningsmogelijkheden rondom de spaarvariant. Het gerucht gaat dat de verloven van veel belastingadviseurs in de maand december al zijn ingetrokken, om er zeker van te zijn dat er door hun cliënten maximaal profijt wordt gehaald van deze taxplanning. Hoe staat de staatssecretaris hiertegenover? Zijn deze geruchten van serieuze taxplanningsmogelijkheden met de spaarvariant reëel? Als voorbeeld noem ik de recente berichten over een lek in de partnerregeling van de overbruggingswet. Indien deze berichten juist zijn, is de staatssecretaris dan voornemens daar op korte termijn iets tegen te ondernemen, anders dan via de gebruikelijke fiscale rechts- en bestrijdingsmiddelen die hem ter beschikking staan?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 12 item 3 - blz. 37-38

Mevrouw Geerdink (VVD):

(…)

“Dan tot slot over dit onderwerp. Wij ontvingen vorige week signalen over een lek in de overbruggingswet omdat bij fiscale partners het effectief rendementspercentage individueel bepaald wordt. Collega Essers zei dit ook al. Kort en goed is de centrale vraag: hoe beoordeelt de staatssecretaris de juridische houdbaarheid van deze overbruggingswet? Van belang is en blijft dat belasting bij voorkeur wordt geheven op een moment van echte realisatie van winst en dus niet over de jaarlijkse ongerealiseerde papieren winst. Mensen zonder liquide middelen die over hun papieren winst belasting moeten betalen, komen dan niet in de problemen. Uitstel van dit definitieve systeem, hoe onwenselijk ook, pleit in ieder geval voor een dichtgetimmerde en juridisch houdbare overbruggingsregeling. Dat is hoe dan ook beter dan de vermogensbelasting die er ooit was, omdat die feitelijk leidt tot onteigening van opgebouwd vermogen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 4 - blz. 3

Staatssecretaris Van Rij:

(…)

“Mevrouw Geerdink heeft nog gevraagd naar een hele specifieke kwestie. Dat betreft een artikel dat in een fiscaal vaktijdschrift gepubliceerd zal worden. Dat artikel stelt dat op basis van de overbruggingswet box 3 door een systeemfout bij fiscale partners twee effectiefrendementspercentages zouden ontstaan in plaats van een. Hierdoor zouden fiscale partners vervolgens hun totale vermogen toe kunnen delen aan de partner met het laagste effectiefrendementspercentage. Dit lijkt ervan uit te gaan dat de afzonderlijke bezittingen van de partners op basis van de eigendomsverhoudingen tussen hen als uitgangspunt worden genomen voor het bepalen van het effectiefrendementspercentage per partner, en dat ná de berekening van de twee effectiefrendementspercentages voor een andere verdeling kan worden gekozen, waarbij het gehele vermogen aan de partner wordt toegewezen die het lagere en individuele rendementspercentage heeft. Dat klopt niet. Het klopt niet dat bij fiscale partners twee effectiefrendementspercentages worden berekend. Bij de berekening van het effectiefrendementspercentage wordt uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag. Er geldt dus één effectief rendementspercentage voor beide fiscale partners. Vervolgens mag de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen verdeeld worden tussen de fiscale partners. Het voorbeeld dat de auteur noemt, waarbij de ene partner enkel banktegoeden bezit en de andere partner enkel beleggingen — dan is er dus sprake van verschillende percentages — leidt daarom niet tot twee uiteenlopende effectieve rendementspercentages. Het lek dat in het artikel is beschreven, doet zich dan ook niet voor.

Overigens zijn de systemen van de Belastingdienst alleen ingericht op de beschreven systematiek en niet op de interpretatie van de wettekst die de auteur van het artikel op het oog heeft. Ik ga ervan uit dat de interpretatie van de partnerregeling die aan het artikel ten grondslag ligt, gebaseerd is op een verschil in de formulering in de Wet rechtsherstel box 3 en de bestaande wettekst over box 3 die door de Overbruggingswet box 3 niet is aangepast. In die al bestaande tekst wordt niet expliciet vermeld dat het forfaitaire rendement berekend moet worden op basis van de waarde van de bezittingen en schulden van de belastingplichtige en diens partner tezamen. Dit volgt uit de huidige systematiek van box 3. In de nieuwe Wet rechtsherstel box 3 is dit wél expliciet opgenomen. Ik geef toe dat dit voor de praktijk tot verwarring zou kunnen leiden, maar hierin is dus geen onderscheid beoogd. In de memorie van toelichting op de Overbruggingswet box 3 en in tal van antwoorden op Kamervragen over dat wetsvoorstel is steeds benoemd dat de Overbruggingswet box 3 zo veel mogelijk aansluit bij het rechtsherstel. Ik zeg uw Kamer vandaag toe dat ik mijn mondeling geschetste standpunt — het is namelijk wel veel en complex — op schrift zet en deze brief voor de stemmingen naar uw Kamer zal sturen. Ik zeg u ook toe om de wettekst met ingang van 2024 op dat punt te verduidelijken. Dank voor de gestelde vragen.”


Brondocumenten


Historie