T03643

Toezegging Inventarisatie mogelijkheden inflatieneutrale belastingheffing, eerste kwartaal 2023 (36.202)



De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Essers (CDA), toe dat voor april 2023 geïnventariseerd wordt wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot inflatieneutrale belastingheffing.


Kerngegevens

Nummer T03643
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen box 3
Hofstra
Inflatieneutrale belastingheffing
Kamerstukken Belastingplan 2023 (36.202)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 12 item 3 - blz. 26-27

De heer Essers (CDA):

(…)

“Voorzitter. Voor al deze argumenten is politiek wel iets te zeggen bij lage inflatiecijfers, maar ze vallen in het niet als de inflatie structureel de proporties aanneemt zoals we die dit jaar zien. Dan is het de vraag of het belasten van schijnvoordelen wel opweegt tegen de genoemde bezwaren. Bovendien dient een inflatieneutrale belastingheffing niet alleen op box 3 te zien maar ook op de andere boxen, voor zover dat niet nu al het geval is. Eind jaren zeventig van de vorige eeuw, toen er ook sprake was van hoge inflatie, heeft oud-minister van Financiën, wijlen professor Hofstra het rapport Inflatieneutrale belastingheffing aan het toenmalige kabinet-Van Agt/Wiegel aangeboden. De in dat rapport gedane aanbevelingen zijn nog steeds relevant. Mijn vraag is: is de regering bereid een nieuw onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een inflatieneutrale belastingheffing en daarbij alle pro's en contra's mee te nemen?

Deze problematiek speelt ook bij de keuze tussen een vermogenswinst- en een vermogensaanwasbelasting bij de bepaling van de werkelijke rendementen die hopelijk vanaf 2026 bepalend zijn voor box 3. Naar onze mening zijn de bezwaren die kleven aan een vermogensaanwasbelasting, in het bijzonder het in de belastingheffing betrekken van niet-genoten voordelen, dermate groot dat overgaan op een dergelijk stelsel niet alleen juridisch onhoudbaar is — vergelijk met het oordeel van de Hoge Raad in het kerstarrest over het belasten van niet-genoten voordelen in box 3 — maar ook praktisch tot grote uitvoeringsproblemen zal leiden. Daar komt bij dat zodra een belegger besluit om zijn of haar beleggingen in te brengen in een bv, de op deze beleggingen behaalde werkelijke rendementen nu ook al, op grond van een vermogenswinstbenadering, gebaseerd op goed koopmansgebruik, zonder problemen worden bepaald. Waarom zou dit moeten worden aangepast?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 13 item 2 - blz. 5

Staatssecretaris Van Rij:

(…)

“Dan de vraag van de heer Essers of de regering bereid is om een nieuw onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een inflatieneutrale belastingheffing. In de brief van 29 september aan de Tweede Kamer over het nieuwe stelsel van box 3 hebben wij er al wel wat aandacht aan gegeven, omdat ook in de Tweede Kamer gevraagd werd naar de inflatoire aspecten van het nieuwe box 3-stelsel. Wat ik eigenlijk zou willen toezeggen is ... Laten we eerst een overzicht maken, want het is wel een relevante vraag, niet alleen voor box 3 maar in zijn algemeenheid. Of dat direct zou moeten leiden tot een rapport-Hofstra "Inflatieneutrale belastingheffing revisited", moeten wij dan aan de hand van de inventarisatie die wij gemaakt hebben, besluiten als Tweede en Eerste Kamer. Ik vind het overigens mooi in de parlementaire geschiedenis dat wij hier nog een oud-staatssecretaris van Financiën hebben die daartoe de opdracht heeft gegeven — dat wist ik niet, maar dat heb ik gisteren gehoord — ten tijde van het kabinet-Den Uyl. Dat rapport is overigens aangeboden in februari 1978 aan de toenmalige minister van Financiën Andriessen. Het heeft best lang geduurd voordat er een kabinet was dat iets met dat rapport ging doen. Het was eigenlijk het kabinet-Lubbers I dat wat elementjes daaruit overnam, waaronder de voorraad- en vermogensaftrek, die overigens een niet al te lang leven beschoren is geweest. Dat wil ik nou juist voorkomen.

Ik zou graag het volgende voorstel willen doen naar aanleiding van het verzoek van de heer Essers. Er staat: nieuw onderzoek. Laten wij eerst die inventarisatie maken. Dat kunnen we in het eerste kwartaal van volgend jaar doen. Dat kunnen dan de bouwstenen zijn voor een onderzoeksvraag, als wij dat noodzakelijk vinden.”

De heer Van Rooijen (50PLUS):

“Met uiteraard alle eer aan de collega die dit aankaartte, wil ik de staatssecretaris naar aanleiding daarvan het volgende vragen. De aanleiding voor die studie destijds was dat bij een hoge rente maar ook een hoge inflatie — 12% rente en 12% — de reële rente 0 was, maar er 50% tot 70% belasting betaald moest worden over een reële rente van 0. Voor de bedrijven, met name ook de zelfstandigen in het midden- en kleinbedrijf, was het zo dat de waardering van de voorraden met twee, drie, vier maal door het dak ging. Dat waren papieren schijnwinsten. Toen heb ik tegen Hofstra gezegd: zo kunnen we niet verder. Het kan zijn dat we weer met een hogere inflatie te maken blijven houden, waardoor papieren rentes zeg maar, reële rentes van nul, en schijnwinsten op de voorraden de belastingplichtigen en de bedrijven hard treffen. Dat is de urgentie om er goed naar te kijken. Bent u dat met mij eens?”

Staatssecretaris Van Rij:

“Ja, ik heb net gezegd dat wij graag die inventarisatie willen doen. Het antwoord is dus: ja. Overigens, het Centraal Planbureau heeft vorige week een rapport uitgebracht waarin het de inflatie voor volgend jaar schat op 3,5%, afhankelijk van de definitie. Maar los daarvan, het is gewoon belangrijk. We zijn met z'n allen wakker geschud dat er nog zoiets als inflatie bestaat — van een ongekend hoog niveau dit jaar. Het antwoord is dus: ja, die inventarisatie maken wij graag.”

De heer Van Rooijen (50PLUS):

“Mag ik dan nog vragen of u een datum kunt geven of een termijn wellicht waarop u met een notitie komt? Kan dat wellicht voor de zomer van volgend jaar?”

Staatssecretaris Van Rij:

“Misschien heeft de heer Van Rooijen mij niet verstaan, maar ik had gezegd: in het eerste kwartaal. Ik was zelf dus nog iets ambitieuzer dan de heer Van Rooijen. Dat kwartaal is volgens mij op 1 april afgelopen.”


Brondocumenten


Historie