Debat Uitbreiding slachtofferrechten



De Eerste Kamer debatteerde dinsdag 13 april met minister Dekker voor Rechtsbescherming over het wetsvoorstel Uitbreiding slachtofferrechten. De Kamer stemt dinsdag 20 april over het wetsvoorstel.

Het voorstel wijzigt het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht ter uitbreiding van de rechten van slachtoffers van misdrijven. Het voorstel breidt de kring van wettelijk spreekgerechtigden uit met stiefkinderen en stiefbroers- en zussen. Stiefouders hebben dit recht al. Ook voegt het voorstel een verschijningsplicht toe voor verdachten in voorlopige hechtenis die worden verdacht van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf.

De aan het debat deelnemende fracties waren eensgezind dat het goed is dat de rechten van slachtoffers worden uitgebreid, door onder meer de kring van spreekgerechtigden te vergroten. Een aantal fracties (PVV, Fractie-Nanninga en Fractie-Otten) toonde zich zonder meer voorstander van de wet. Andere fracties (VVD, CDA en 50PLUS) hadden nog enkele vragen aan de minister. De fracties van GroenLinks, SP, PvdA en D66 waren met name kritisch over de verschijningsplicht en de rechtspositie van de verdachte.

Motie

SP-senator Janssen diende een motie in die de regering verzoekt om een actualisering te laten uitvoeren van het in 2013 uitgevoerde WODC-onderzoek naar het twee-fasen-proces, (waarbij eerst de schuldvraag wordt beantwoord en het slachtoffer spreekrecht heeft in de tweede fase - red.) en een uitvoeringstoets uit te laten voeren naar de gevolgen van een twee-fasen-proces bij ernstige gewelds- en zedendelicten.

De motie verzoekt de regering tevens de actualisering en de uitvoeringstoets dusdanig tijdig uit te laten voeren dat de uitkomsten kunnen worden betrokken bij de parlementaire behandeling van de herziening van het Wetboek van Strafvordering (die nu nog bij de Raad van State ligt - red.), en gaat over tot de orde van de dag.

De minister zegde in reactie op de motie toe een brief naar de Kamer te sturen waarin hij op deze punten ingaat. Op basis van die toezegging besloot Janssen zijn motie aan te houden.

Impressie van het debat

GroenLinks-senator De Boer zei dat zij zich niet aan de indruk kon onttrekken dat de verschijningsplicht een uiting is van spierballentaal in de richting van verdachten, verpakt als iets wat de rechten van slachtoffers zou uitbreiden. Dat is wat GroenLinks betreft een gevaarlijke tendens. Zowel verdachten als slachtoffers verdienen een correcte bejegening en een eerlijk proces, aldus De Boer. Ze stelde dat een wet er is om een probleem op te lossen en je een wet niet gaat evalueren om te kijken of er eigenlijk wel een probleem was. De Boer vroeg of de minister kon toezeggen dat de verschijningsplicht niet in werking treedt zolang de nodige reparatie in de wet nog niet heeft plaatsgevonden. Voor slachtoffers is het nog steeds moeilijk om in een vroeg stadium inzage te krijgen in en afschrift te krijgen van het strafdossier. De Boer vroeg of ze ervan uit mag gaan dat deze wet iets beoogt te veranderen en dat in beginsel ook slachtoffers van zedenzaken een kopie van hun aangifte ontvangen en dat daar slechts bij uitzondering en gemotiveerd van wordt afgeweken.

Volgens SP-senator Janssen bevat de wet veel ongelijksoortige voorstellen. Om die reden heeft de SP-fractie in de Tweede Kamer tegen onderdelen gestemd die te maken hebben met de verschijningsplicht. De Eerste Kamer kan alleen voor of tegen de wet in zijn geheel stemmen. Ook voor de SP-fractie in de Eerste Kamer weegt de verschijningsplicht zwaar, aldus Janssen. Volgens hem lijkt bij de regering een voortvarende uitvoering van het regeerakkoord leidend en niet een zorgvuldige aanpassing van het Wetboek van Strafvordering. Janssen stelde vast dat alle adviezen om van de verschijningsplicht af te zien niet hebben geleid tot verandering van standpunt van de minister. Volgens Janssen dient een potentieel onschuldige verdachte niet als dader te worden aangesproken. De uitbreiding van het spreekrecht in 2016 is steeds meer gaan wringen, en iedere uitbreiding wringt meer en meer, aldus Janssen. Hij vroeg aandacht voor de uitvoering in geval van verschijningsplicht en spreekrecht.

D66-senator Dittrich bracht een wetsvoorstel van zijn hand in herinnering. Als Tweede Kamerlid kwam hij 16 jaar geleden met het voorstel initiatief tot een beperkt spreekrecht. Volgens hem heeft het wettelijk spreekrecht goed uitgepakt. Bij de behandeling van het voorstel dat nu voorligt, stemde de D66-Tweede Kamerfractie tegen vanwege de verschijningsplicht. D66 is wel voorstander van het uitbreiden van de kring van slachtoffers die spreekrecht hebben. In navolging van senator De Boer vroeg ook Dittrich of de minister kon aangeven waarom slachtoffers geen kopie kunnen meekrijgen van hun verklaring. Ten aanzien van de verschijningsplicht zei hij dat het voor veel slachtoffers die gebruikmaken van hun spreekrecht gewenst kan zijn dat de verdachte aanwezig is, maar hij vroeg de minister of een verplichting nodig is. Ook wilde Dittrich weten of de minister bij de herziening van het gehele Wetboek van Strafvordering het deel over slachtofferrechten goed zal opnemen. Tot slot vroeg hij welke mogelijkheden de minister ziet om videoconferencing mogelijk te maken voor verdachten en slachtoffers, en hoe dit zich verhoudt tot de verschijningsplicht: moet de verdachte fysiek aanwezig zijn?

PvdA-senator Recourt stelde dat het voorstel wringt zolang het slachtoffer spreekt wanneer de schuld van de verdachte nog niet is vastgesteld. Een twee-fasen-structuur zou dit oplossen, omdat in de eerste fase de schuldvraag wordt beantwoord. Het slachtoffer kan dan in de tweede fase gebruik maken van zijn of haar spreekrecht. Ook Recourt vroeg naar de herziening van het Wetboek van Strafvordering. Het is volgens hem een gemiste kans als dit punt niet wordt meegenomen in de herziening. Verder wilde hij weten of het geen tijd is om het spreekrecht echt volwassen te laten worden door ook anderen in de kring rond het slachtoffer toe te laten, zoals een goede vriend of vriendin. De PvdA-fractie heeft de meeste zorgen over de verschijningsplicht. Het is volgens Recourt van groot belang dat de ruimte van de rechter zo groot mogelijk blijft om maatwerk te leveren. Tot besluit wilde hij weten of de minister bereid is de inwerkingtreding van de wet pas te laten plaatsvinden als de praktijk er klaar voor is.

50PLUS-senator Baay-Timmerman zei dat haar fractie het toejuicht dat slachtoffers stap voor stap meer rechten hebben gekregen. Maar, zo waarschuwde ze, voorzichtigheid is geboden, zodat de rechten van de verdachte ook geborgd blijven. Baay verbond spreekrecht en verschijningsplicht aan elkaar: spreekrecht gaat niet om doorslaggevende informatieverstrekking door het slachtoffer, zo stelde zij. Ze vroeg de minister in hoeverre het spreekrecht aanvullende informatiewaarde heeft, zoals de minister in de schriftelijke voorbereiding argumenteerde. Senator Baay noemde de verschijningsplicht bij de behandeling 'proportioneel'. Ze had wel vragen over de verschijningsplicht bij de uitspraak. Ze vond de door de minister gehanteerde beargumentering hiervoor tekortschieten en vroeg of de minister nog andere argumenten kon aanvoeren zodat 50PLUS alsnog overtuigd raakt. Tot slot vroeg zij of de minister bereid was om een evaluatieonderzoek toe te zeggen zodat inzicht wordt verkregen in de uitbreiding van het spreekrecht in combinatie met verschijningsplicht.

Volgens PVV-senator Bezaan is dit wetsvoorstel een stap voorwaarts, naast de kleine stappen die hieraan vooraf zijn gegaan. Volgens haar zal de verschijningsplicht ook bijdragen aan de waarheidsvinding door de aanwezigheid van de verdachte. Daarnaast dient de aanwezigheid van de verdachte ook een maatschappelijk belang, namelijk dat van het slachtoffer, aldus Bezaan. Ze voegde hieraan toe dat het 'heel goed en mooi' is dat de rechten van de slachtoffers steeds meer en beter in de wet worden verankerd, maar dat dit niet ten koste moet gaan van de rechten van de verdachte. Al met al steunt de PVV het wetsvoorstel.

VVD-senator De Blécourt-Wouterse zei dat haar fractie de uitbreiding van de kring spreekgerechtigden vindt passen in de huidige samenleving met steeds meer samengestelde gezinnen. Over de verschijningsplicht wilde zij weten of ze goed had begrepen dat dit voldoende genoegdoening geeft aan het slachtoffer. Als de betrokken belangenorganisaties die mening zijn toegedaan, dan schaart de VVD zich achter deze mening, aldus De Blécourt. Op de vraag van de VVD in de schriftelijke voorbereiding of er een oplossing is als het slachtoffer de verdachte niet wil zien, antwoordde de minister dat dat dan met schermen kan worden opgelost. Dat antwoord was voor de VVD afdoende. Ook De Blécourt wilde, in navolging van senator Dittrich, van de minister weten of het mogelijk is om via videoverbinding te voldoen aan de verschijningsplicht.

CDA-senator Rietkerk zei dat zijn fractie het belang steunt van de uitgebreide kring spreekgerechtigden omdat het mensen zijn die het slachtoffer het meest na aan het hart liggen. Rietkerk vroeg of er geen strijd is tussen artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en de verschijningsplicht. Hij vroeg of de minister dat nog eens kon uiteenzetten. Ook wilde hij weten hoe de beschouwing van de minister dat slachtoffers geen partij zijn in een rechtszaak zich verhoudt tot de uitbreiding van het spreekrecht. Tot slot vroeg Rietkerk naar de evaluatiebepaling in het wetsvoorstel. Hij wilde weten hoe de minister de evaluatie van de eerdere uitbreiding van slachtofferrechten in 2016 (na vijf jaar, dus in 2021) ziet in het licht van het voorliggende wetsvoorstel.

Senator Van Wely (Fractie-Nanninga) zei dat zijn fractie blij is met de verankering van de slachtofferrechten in het Wetboek van Strafvordering. Wat zijn fractie betreft gaat dit echter nog niet ver genoeg, en bovendien ontwaarde Van Wely her en der 'symboolwetgeving'. Volgens hem kan het spreekrecht in combinatie met de verschijningsplicht wellicht leiden tot resocialisatie van de verdachte. Fractie-Nanninga is ook voorstander van het stellen van vragen door het slachtoffer aan de verdachte, wat overigens verder gaat dan dit wetsvoorstel.

Senator Otten (Fractie-Otten) zei dat zijn fractie in zijn algemeenheid de verbetering van de slachtofferrechten toejuicht. In verhouding tot het buitenland zou Nederland wat Otten betreft wel verder kunnen gaan. Hij vroeg de minister waarom de verschijningsplicht beperkt is tot de gevallen waarbij de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt. Volgens Otten is de verruiming van de kring van de spreekgerechtigden een goede verbetering. Hij wilde wel weten waarom het aantal spreekgerechtigden gebonden is aan een maximum van drie. Er zijn in het verleden toch voorbeelden van grote aantallen slachtoffers, aldus Otten. Ook wilde hij weten of bij het wetsvoorstel rekening is gehouden met de rechten van buitenlandse slachtoffers.

Beantwoording door de minister

Minister Dekker voor Rechtsbescherming zei dat de positie van het slachtoffer speerpunt is in het regeerakkoord. Dit wetsvoorstel dient volgens de regering de verschillende belangen en is uiteindelijk ook een goede balans tussen die belangen. Uitbreiding van slachtofferrechten betekent volgens Dekker niet automatisch dat die ten koste gaat van de rechten van de verdachte. Beide moeten worden gerespecteerd, aldus Dekker.

Voor veel slachtoffers is het belangrijk dat de verdachte aanwezig is als zij het spreekrecht uitoefenen, aldus de minister. Hij denkt dat het ook het delictsbesef bij de verdachte kan vergroten. Het gaat volgens hem om zaken waar de rechtsorde fors is aangetast. Er zit ook een publieke dimensie aan de behandeling van dit soort strafzaken met grote maatschappelijke impact, aldus Dekker. Juridisch gezien kan aan de verschijningsplicht worden voldaan via videoverbinding, zei hij. Of dat in alle gevallen ook wenselijk is, is aan het oordeel van de rechter.

Volgens onderzoek uit 2013 is het invoeren van een twee-fasen-structuur onverstandig, betoogde de minister. Uit het onderzoek bleek zo'n structuur vooral veel nadelen en geen noemenswaardig voordeel te hebben. Hij zegde toe alsnog een brief hierover naar de Kamer te sturen.

Met betrekking tot de inwerkingtredingsdatum zei hij dat hij nog geen besluit heeft genomen. Dat gebeurt als ook de meest betrokken uitvoeringsorganisaties er klaar voor zijn. Daarover is de minister nog in gesprek, zo zei hij, maar hij verwacht dat dat over één tot anderhalf jaar het geval zal zijn. Evaluatie van de wet is voorzien twee jaar na inwerkingtreding.



Deel dit item: