T02950

Toezegging Inkomstenverdeling en koopkrachtontwikkeling in de Prinsjesdagstukken (35.302)



De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vendrik (GroenLinks) toe dat de regering in de Prinsjesdagstukken aan de Kamer expliciet haar appreciatie geeft van de loonstijging in relatie tot het lastenbeeld, in het bijzonder de winstbelasting 2021.


Kerngegevens

Nummer T02950
Status voldaan
Datum toezegging 10 december 2019
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden C.C.M. Vendrik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Belastingplan 2020
belastingplannen
lastenverdeling
lonen
Pakket Belastingplan 2020
vennootschapsbelasting
Vpb
winstbelasting
Kamerstukken Belastingplan 2020 (35.302)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 11, item 3, p. 33.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De minister-president heeft eerder dit jaar aangegeven dat het nu de hoogste tijd is dat werknemers komend jaar een substantiële loonstijging tegemoet kunnen zien. Wij zijn dat met de minister-president eens. We nemen aan dat het kabinet dit ook zo ziet. Het is toch immers de minister-president. We begrijpen de minister-president zo dat deze stijging in 2020 substantieel genoeg moet zijn, wil er in 2021 sprake zijn van voldoende legitimatie van een verlaging van het algemene tarief voor de winstbelasting. Voor wat, hoort wat. Dat snappen wij.

Nu zit dat lagere vpb-tarief voor volgend jaar, 2021, al in dit wetsvoorstel over het belastingpakket 2020. Daarmee is de tariefverlaging voor 2020 die vorig jaar overeen was gekomen van de baan. Dat is een goede zaak. Ook is de voorziene daling volgend jaar minder groot dan nu in de staande wet voor 2020 staat. Dat is winst.

Maar de woorden van de minister-president suggereren meer, namelijk dat het kabinet volgend jaar expliciet beziet of de contractloonstijging in 2020 voldoende substantieel is en in dat licht of de voorgenomen verlaging van het Vpb-tarief in het wetsvoorstel nu gerechtvaardigd is. Ik zou zeggen dat dan ten minste sprake moet zijn van een stijging van 3%. De MEV zegt 2,5%. Het moet substantieel zijn en toch snel 3% of meer. Is dit de route die het kabinet hier gaat bewandelen? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Handelingen I 2019-2020, nr. 12, item 3, p. 5 en 6

Staatssecretaris Snel:

De heer Vendrik had ook nog een vraag over de koopkracht. Hij refereerde aan premier Rutte toen hij als partijleider van de VVD sprak op dat festival. Hij deed een oproep aan bedrijven om de werknemers mee te laten vieren in in ieder geval de winsten die zij maken. Hij zei eigenlijk: als daar helemaal niets gebeurt, vind ik het ook niet logisch om misschien iets te doen aan de verlaging van de Vpb die wij hebben beoogd.

[…]

Voor alle helderheid: er is geen Rutte-norm en er is geen directe link tussen het een en het ander. Dit is zeker geen terugtrekkende beweging, want het feit dat je kijkt naar die ontwikkeling van de lasten bij bedrijven, bij burgers, bij het groot- en het kleinbedrijf, is belangrijk op het moment dat je in augustus het besluit neemt over het hele lastenpakket. Dat blijft zo, maar er is geen Ruttenorm.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik snap dat er geen automatisme is: als dit dan dat, zonder condities. Tegelijkertijd ga ik ervan uit, zoals de heer Van Apeldoorn terecht zei, dat de woorden van de minister-president ook gesproken zijn namens het kabinet. Ze zijn herhaald in de Tweede Kamer. Ik ga ervan uit dat dit straks in augustus een aparte betekenis heeft wanneer het kabinet zich buigt over de begroting 2021 en dat wij tenminste kunnen verwachten dat het kabinet in de stukken die met Prinsjesdag naar buiten komen, op dit punt heel expliciet zijn appreciatie geeft van de stand van zaken van de loonstijging in 2020, hoe het dat beoordeelt, of het vindt dat gehoor is gegeven aan de oproep van de minister-president die is herhaald in de Tweede Kamer, en of, en zo ja, welke consequenties dat heeft voor het lastenbeeld, in het bijzonder de winstbelasting.

Staatssecretaris Snel:

Met iets andere woorden dan ik zou kiezen, zegt de heer Vendrik volgens mij wat ik zojuist ook zei. Ik denk niet dat er een concrete oproep of een Rutte-norm is die zegt: zo gaan we het doen. Ik vind wél, en dat zullen we ook ... Elke keer dat wij een Belastingplan presenteren, geven wij ook een oordeel over de ontwikkelingen. Wat vinden wij belangrijk? Dit jaar hebben we gezegd dat het belangrijk is dat bijvoorbeeld rondom de koopkrachtontwikkelingen dingen gebeuren: middeninkomen, werkenden.

Nogmaals, die oproep voor die lonen was terecht en dat hebben we als kabinet ook herhaald. Het klopt, dat is belangrijk. Het kabinet heeft daar zelf ook overigens geprobeerd een voorbeeld te stellen, met de lonen die wij betalen en de cao's die wij afsluiten. Dus wij vinden dat een belangrijk thema. Ik wil alleen een beetje weg van het idee dat er dus al afgesproken is dat er een directe koppeling is tussen het een en het ander. Die is er niet. De gedachte daarachter is er natuurlijk wél, namelijk die evenwichtige ontwikkeling, ook voor de burgers versus die van het bedrijfsleven. Dus daar ben ik het mee eens.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijn vraag was — misschien kan de staatssecretaris daar expliciet iets over zeggen — of ik ervan mag uitgaan dat nadat het kabinet in augustus hierover gedacht en besloten heeft, bij Prinsjesdag dít punt éxpliciet, goed gemarkeerd in de stukken van het kabinet terechtkomt en dat het parlement — en daarmee dus ook de Eerste Kamer — goed in zicht heeft hoe het kabinet de loonstijging heeft beoordeeld, wat de stand van zaken is, wat ze daarvan vindt en hoe zij dat betrekt in de keuzes die ze maakt voor het algemene lastenbeeld in 2021.

Staatssecretaris Snel:

Volgens mij is dat precies wat wij moeten doen. Dat vind ik overigens niet alleen voor volgend jaar, maar in alle jaren erna. Op het moment dat je met je Miljoenennota en je Belastingplan een beeld geeft van hoe je keuzes maakt in de lastenontwikkeling is dit gewoon een belangrijk onderdeel. Daar hoort ook bij, als het bijvoorbeeld gaat over de koopkracht, wat dat betekent voor de loonontwikkeling. Het enige wat ik wil vermijden — dat is het enige kleine dingetje dat ik zeg — is dat er niet een soort beweging komt "en omdat de contractloonontwikkeling 2,9 is, besluiten we dit of dit te doen". Dus als de heer Vendrik het met mij eens is dat díe koppeling er niet is, maar dat het natuurlijk belangrijk is om keuzes te maken, zijn wij het denk ik eens.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik snap het punt van de staatssecretaris, als zou er een digitale koppeling zijn. Maar ik vind het punt in zoverre wel bijzonder dat de minister-president zélf hier de aandacht op gevestigd heeft. Dat zijn wij allen met de minister-president eens. Dan mag dat ook op een aparte, bijzondere wijze in de stukken volgend jaar verwoord worden. Dat punt houd ik toch even staande, want daarvoor is het dan weer net iets méér dan de gebruikelijke besluitvorming in het kabinet en de verantwoording daarover, over het algemene lastenbeeld, de koopkrachtontwikkeling, de loonontwikkeling et cetera. Het is toch weer net iets meer dan dat. Dat zou ik graag terug willen zien in de stukken van het kabinet volgend jaar. Ik hoop dat de staatssecretaris daar kans toe ziet.

Staatssecretaris Snel:

Dat zie ik wel, dus dat zullen wij doen. Daarbij hoop ik dan ook dat de heer Vendrik wanneer de minister-president beleidsvoornemens heeft, dan ook weer hier staat om te zeggen hoe belangrijk het is dat er voor deze speciale woorden en oproepen extra aandacht komt. Als we dat samen kunnen afspreken, dan lijkt me dit prima.


Brondocumenten


Historie