Debat over opheffing bedrijfslichamen



De Eerste Kamer heeft maandag 8 en dinsdag 9 december 2014 plenair gedebatteerd met minister Kamp en staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken over de opheffing van bedrijfslichamen, ook wel: product- en bedrijfschappen. Deze publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (PBO's) hebben tot taak om een bedrijfsuitoefening door ondernemingen te bevorderen die zowel het algemeen belang als het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en de daarbij betrokken personen dient. In het wetsvoorstel worden de publieke taken die nu door de PBO's worden uitgevoerd overgedragen aan de Minister van Economische Zaken, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Infrastructuur en Milieu. Dit betreft: de medebewindstaken, de bevordering van plant- en diergezondheid en dierenwelzijn en de voedselveiligheid en gezondheid.

Opheffing van nuttig instrument

Senator Terpstra (CDA) stelde dat met het verdwijnen van PBO's de maatschappelijke invloed van werknemers en hun organisaties net als bij de nationalisatie van de sociale zekerheid wederom is verkleind. Terpstra betreurt dat een nuttig instrument voor de land- en tuinbouw hiermee wordt opgeheven. De senator merkte op dat hij na alle verzet van CDA-kant tegen het opheffen van de PBO nu de strijdbijl wil begraven. De senator vroeg of de regering kan garanderen dat alle bestaande publieke taken één op één worden overgenomen en vroeg of dit vóór 1 januari 2015 kan worden afgerond. Ook vroeg hij of de opheffing van de PBO niet schadelijk zal uitwerken op innovatie in de Nederlandse economie, omdat bijvoorbeeld de financiering van het topsectorenbeleid deels wegvalt. 

Fait accompli

Senator Schaap (VVD) haalde aan dat er voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel veel maatregelen zijn genomen door het kabinet om de opheffing voor te bereiden. De facto zijn de PBO's zonder wettelijke basis opgeheven en rest er weinig keus dan instemming met het wetsvoorstel, aldus de senator. Schaap hekelde dat de opheffing leidt tot meer greep van de centrale overheid op het bedrijfsleven. Hij vroeg de minister om toe te zeggen dat de productschapsverordeningen ongewijzigd worden overgenomen en pas na overleg met het bedrijfsleven eventueel met veranderde regeling te komen. Ook vroeg hij naar de democratische legitimiteit, de bijkomende kosten en de bevoegdheden van producenten- en brancheorganisaties. Schaap vroeg ook of de minister kon instemmen met het omzetten van de ministeriële regeling in een formeel wettelijke regeling, die door het parlement kan worden beoordeeld. Tot slot uitte de senator grote zorgen over de toekomst van de plantaardige keuringsdiensten.  

Consequenties moeilijk te overzien

Senator Reuten (SP) stelde dat het wetsvoorstel veel bevoegdheden aan de regering of minister delegeert. De consequenties daarvan zijn moeilijk te overzien. Reuten vroeg de minister om na de evaluatie van de opheffing van de PBO's een nieuw wetsvoorstel in te dienen waarin de substantieel regelende AMvB's als wettekst zijn opgenomen. De senator vroeg wanneer iets geldt als 'onmisbare overheidstaak' en wat dan het verschil is met een publieke taak. Reuten stelde dat niet zeker is of de informele regeldruk gaat af- of toenemen en vroeg hoe dit het beste kan worden gemeten. Hij pleitte daarbij voor het meten in artikelen in plaats van in geld. Ook vroeg Reuten naar de schatting en meting van de bedrijfsmatige verwerkingskosten van het wetsvoorstel en de euro-opbrengsten van het intrekken van een wet.

Opheffen verplichting

Senator Van Beek (PVV) stelde dat bedrijven in het wetsvoorstel gelukkig niet meer worden verplicht om zich aan te sluiten en/of gelden bij te dragen aan de producenten- of brancheorganisaties. Van Beek vroeg de minister hoe kan worden voorkomen dat niet-aangesloten bedrijven toch worden geconfronteerd met een algemeen verbindendverklaring die hen heffingen en verordeningen oplegt. Dit is volgens Van Beek een oud en achterhaald instrument uit een tijd waarin een paternalistische houding van instituties werd geaccepteerd. Van Beek hekelde verder dat algemeen vergaarde kennis van de Nederlandse land- en tuinbouwsector (gefinancierd door Nederlandse belastingopbrengsten) vrijelijk wordt geëxporteerd naar het buitenland. Daarmee wordt buitenlandse concurrentie volgens hem onterecht bevoordeeld. 

Publiek belang

Senator Koning (PvdA) stelde dat de PBO's Nederland met hun onderlinge samenwerking veel hebben gebracht en merkte op dat haar fractie dan ook niet enthousiast is over de opheffing.  De PvdA-fractie had het passend gevonden als de onderzoeksactiviteiten van de PBO's van publiek belang waren verklaard. Koning vroeg de regering hoe zij borgt dat na 1 januari 2015 het agrarisch onderzoek kan blijven bijdragen aan deze sector. Ook vroeg Koning of alle taken gericht op voedselveiligheid en gezondheid zijn aangemerkt als publiek belang en of er na aanvaarding van het wetsvoorstel belangrijke regelingen op dit gebied verdwijnen. Verder vroeg de senator hoe de publieke taak van het beschermen van houtopstanden wettelijk is geregeld en of het niet beter is om de ingangsdatum van het wetsvoorstel op te schuiven zodat de overgang goed kan worden geregeld.

Nieuwe situatie

Minister Kamp (EZ) haalde aan dat de in het verleden geuite kritiek op de PBO's met name zag op het gebrek aan democratische legitimatie (alleen de georganiseerde werkgevers en werknemers waren indirect vertegenwoordigd in de besturen) en op het verplichte karakter van de maatregelen die de bedrijfslichamen troffen, met name de heffingen. Het huidige stelsel is volgens Kamp een beperking van het ondernemerschap die toetreding tot de markt belemmert. Over het onderwerp democratische legitimatie merkte de minister op dat bij producentenorganisatie meer dan 50 procent van alle betrokken producenten vertegenwoordigd moet zijn en bij brancheorganisaties meer dan 66 procent van de branche. De financiële bijdragen kunnen pas algemeen verbindend verklaard worden nadat de relevante belanghebbenden zijn geraadpleegd. Het wetsvoorstel zal volgens Kamp geen extra bestuurlijke druk opleveren maar faciliteert juist een wens uit de sectoren.

Het proces van vooruitlopen op wetgeving had volgens de minister niet anders kunnen verlopen en is steeds binnen de materiele en formele ruimte gebleven die de Kamer de bewindslieden geboden heeft. De productschapsverordeningen worden een-op-een overgenomen voor zover het over de publieke taken gaat. Als dit niet is gebeurt, heeft dat vooral formele redenen. Inhoudelijke verschillen zijn in alle gevallen opgelost door overeenkomsten met de sector.

De minister gaf aan dat hij niet de vrijheid heeft om de relevante AMvB's en ministeriële regelingen om te zetten in formeel wettelijke regeling. De voorschriften die van de productschappen worden overgenomen, zijn over het algemeen technisch van aard. Zij kunnen beter in een AMvB of in een ministeriële regeling worden opgenomen dan in een formele wet worden vastgelegd. Dit is bovendien conform de Europese systematiek. De minister zal de ontwikkelingen ook na het overgangsjaar goed blijven volgen. De regeldruk wordt volgens de minister gemeten in euro's aan de hand van tijd, tarieven, frequenties en doelgroepen. 

De minister zal de Kamer een conceptbesluit voorleggen in alle gevallen dat hij gebruikmaakt van de mogelijkheid om iets algemeen verbindend te verklaren. Alle besluiten en afwegingen worden vervolgens bijgehouden voor de evaluatie over vijf jaar. Eind 2015 komt er een tussenrapportage. Kamp betoogde verder dat Nederland juist een sterke positie heeft in de agrarische sector omdat wij bereid zijn om onze kennis en onze producten te delen. Als het gaat om intellectueel eigendom, dat wordt dit altijd beschermd.

Staatssecretaris Dijksma (EZ) stelde dat de bevoegdheid voor houtopstanden blijft liggen bij het Rijk. De overheid zal in de toekomst monitoren of er zieke tweekleppige schelpdieren zijn in een gebied. De verantwoordelijkheid voor het voorkomen van verkeerd uitzetten van schelpdieren ligt bij het bedrijfsleven; de overheid grijpt in als het mis gaat. De regering is zich aan het heroriënteren op de keuringsbevoegdheid door het rijk. De Kamer wordt uiterlijk in het voorjaar hierover geïnformeerd. Verder merkte zij op dat het bedrijfsleven de plicht heeft tot zelfregulering in monitoring kritische stoffen. Het gesprek over hoe dit aansluit op publieke borging wordt voor de Kerst 2014 afgerond. 


Deel dit item: