33.318

Wet vereenvoudiging regelingen Sociale Verzekeringsbank (SVB)



Dit wetsvoorstel bevat de uitwerking van vereenvoudigingsvoorstellen voor wet- en regelgeving op het terrein van het Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het betreft vereenvoudigingen in de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de technische aanpassing van andere regelingen mede als gevolg daarvan. Deze maatregelen maken de regelingen doelmatiger en transparanter, brengen stapeling van beleid terug en leggen meer verantwoordelijkheid bij de burgers. Tegelijkertijd wordt een bijdrage geleverd aan de bezuinigingsopgave waar de SVB voor staat.

Een brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) van 14 maart 2011 (TK 32.500 XV, nr. 75) beschrijft de invulling van de hoofdlijnen van de taakstelling voor het domein van SZW van € 288 miljoen. Voor de SVB is een algemene taakstelling opgenomen van in totaal € 26,4 miljoen. Samen met een eerdere taakstelling van € 27,3 miljoen resulteert dit in een algemene taakstelling voor de SVB van € 54 miljoen in de uitvoeringskosten, te realiseren in de periode 2012–2015.

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

Het voorstel (EK 33.318, A) is op 27 november 2012 aangenomen door de Tweede Kamer. PvdA, D66, GroenLinks, 50PLUS, VVD, CDA, ChristenUnie, SGP en PVV stemden voor.

De Eerste Kamer heeft het voorstel op 26 maart 2013 als hamerstuk afgedaan.


Kerngegevens

ingediend

28 juni 2012

titel

Wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door de Sociale verzekeringsbank (Wet vereenvoudiging regelingen SVB)

schriftelijke voorbereiding

inbreng geleverd door

ondertekening

inwerkingtreding

  • De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
  • Bij het vaststellen van het in het eerste lid genoemde tijdstip van inwerkingtreding van artikel II wordt in acht genomen dat dat artikel voor personen die voor de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst recht hebben op een halfwezenuitkering niet eerder in werking treedt dan zes maanden na die datum van uitgifte.

Documenten

35