Voortzetting behandeling Wet inburgering 20..



Verslag van de vergadering van 1 december 2020 (2020/2021 nr. 12)

Aanvang: 13.40 uur

Status: gecorrigeerd


Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering 20..) (35483).

Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel 35483, Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving.

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Huizinga-Heringa namens de fractie van de ChristenUnie.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Het belang van succesvolle inburgering van migranten is maatschappelijk gezien evident. Het leidt tot een meer ontspannen en inclusieve samenleving. Het beheersen van de Nederlandse taal door migranten, het kennen, respecteren en naleven van onze kernwaarden en het toegang krijgen tot de arbeidsmarkt zijn van grote betekenis voor een succesvolle inburgering.

De ChristenUniefractie benadrukt het principe van double commitment in het inburgeringsdebat. De nieuwkomer investeert in zijn of haar deelname aan de Nederlandse samenleving en de Nederlandse samenleving investeert in de nieuwkomer. Geslaagde inburgering weerspiegelt deze tweeslag. Het gaat eigenlijk om een sociaal contract tussen migrant en samenleving. Beide bekennen zich tot elkaar en willen daarom in elkaar investeren. Inburgering is het traject waarin deze wederzijdse investeringen worden afgesproken en ingezet, niet op basis van vrijblijvendheid maar op basis van gedeelde verplichtingen. Dit principe van double commitment is wat de ChristenUniefractie betreft een goede invalshoek bij het beoordelen van dit wetsvoorstel. Ik kom erop terug.

Voorzitter. Mijn fractie is blij met de omvangrijke consultatie bij dit wetsvoorstel. Goed dat het breed is uitgezet. We zijn ook blij met de nieuwe regierol voor gemeenten in het inburgeringstraject. Dat is echt winst. Zij kunnen als geen ander toezien op de balans tussen de investeringen van inburgeraar en samenleving en krijgen de handvatten als de verhoudingen uit het lood schieten. Zij kunnen maatwerk bieden en schakelen met lokaal beleid. Dat zijn grote voordelen. Wij weten ook uit onze bestuurlijke achterban hoezeer gemeenten deze regierol ambiëren. De vraag is natuurlijk wel of zij ook financieel uit de voeten kunnen met het budget om deze nieuwe ambitie te realiseren. Het budget loopt op van een kleine 70 miljoen volgend jaar, maar dat zal dus later worden, tot bijna 200 miljoen in 2025, dit als onderdeel van een akkoord met de VNG. Dat brengt een zekere rust in het dossier.

Dit wetsvoorstel kent een rigoureuze tweedeling van de doelgroep inburgeraars en statushouders enerzijds en gezinsmigranten en overige migranten anderzijds. Mijn fractie heeft moeite met dit onderscheid. De onderbouwing van deze keuze door de minister maakt een weinig overtuigende indruk. Waarom krijgen gezinsmigranten en overige migranten een uitgekleed inburgeringsaanbod? De minister argumenteert dat hun startpositie wezenlijk verschillend is. Gezinsmigranten en overige migranten hebben vaak een partner met voldoende inkomen, maar de vraag is natuurlijk in welke mate dit het geval is en uit welke cijfers dit dan blijkt. Is de minister niet veel te optimistisch over de zelfredzaamheid van deze groep migranten? Ook het veld wijst daarop. Graag een reactie.

Deze tweedeling staat ook haaks op het principe van double commitment. We vragen van alle migranten een investering in de Nederlandse samenleving en de Nederlandse samenleving investeert in alle migranten. De tweedeling zoals de minister die nu aanbrengt, doorkruist dit principe. De minister betaalt de gemeenten immers niet voor het inburgeringsaanbod aan gezinsmigranten en overige migranten. Deze migranten — de jaarlijkse instroom wordt geraamd op een dikke 9.000 — moeten dat zelf bekostigen. Zij vallen onder het sociaal leenstelsel. De groep statushouders, met een jaarlijkse instroom van circa 10.500, krijgt financiering via de gemeente. Is deze tweedeling, dit tweesporenbeleid, nu wel verstandig?

In de beleving van mijn fractie is het beter alle migranten in ons land een inburgeringstraject te bieden. We willen geen eersterangs en tweederangs inburgeraars, ook niet om psychologische redenen. De VNG heeft ook zorgen over deze tweedeling, zo blijkt. De Raad van State vraagt hier ook aandacht voor. Ik denk dat ik dit punt ook gehoord heb in bijna alle bijdragen hiervoor. Ik denk dat de minister echt aan de bak moet om ons op dit punt te overtuigen.

Afgezien van dit majeure punt is het inburgeringstraject zelf transparanter geworden. De bijbehorende receptuur is doorspekt met Nederlands managementjargon dat op zich al een onderdompeling in inburgering vormt. Wat zou een inburgeraar van de volgende voorbeeldzin in de memorie van toelichting vinden? "Ook de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de MAP en het PVT krijgt een plek in het PIP." De gemeente roept de inburgeraar op voor een breed intakegesprek waarin de leerbaarheidstoets wordt afgenomen en de persoonlijke omstandigheden in kaart worden gebracht. Dit leidt dan tot een PIP, het persoonlijk Plan Inburgering en Participatie. Daarin wordt de leerroute vastgesteld, de vereiste ondersteuning en begeleiding omschreven, de module Arbeidsmarkt en Participatie ingevoerd en het participatieverklaringstraject in gang gezet.

Bij de leerroute gaat het dan om hogere taaleisen dan die aan inburgeraars worden gesteld — van A2 naar ten minste B1 — de onderwijsroute en de zelfredzaamheidsroute. Het is van groot belang dat we een helder beeld krijgen van de arbeidsmarktcompetenties en ervaringen van de inburgeraar in het land van herkomst. Mijn fractie dringt erop aan hier gebruik te maken van het evc-beleid, ofwel het codificeren van elders verworven competenties. We moeten daarbij ook oog hebben voor inburgeraars die een verleden hebben als ondernemer. Laten we zien of we hun ervaring en talent op een creatieve manier kunnen ontsluiten. Ziet de minister hier mogelijkheden?

De aangescherpte taaleisen op B1-niveau in het nieuwe inburgeringstraject zijn ambitieus, maar zonder een goede beheersing van de Nederlandse taal blijft integratie van nieuwkomers een moeilijk verhaal. De nieuwe taaleisen zullen niet zonder slag of stoot door grote groepen inburgeraars gehaald kunnen worden. Onder de huidige inburgeringswet haalt maar 2% dit niveau. Hoe voorkomt de minister dat dit hogere taalniveau tot teleurstelling gaat leiden en veel inburgeraars uiteindelijk zullen moeten afschalen? Waarom denkt hij dat dit een realistisch pad is? Hoe monitort de minister de voortgang? In verband met deze B1-eis sluit mijn fractie zich aan bij de oproep van de heer Van Gurp wat betreft het Besluit naturalisatietoets. Het ligt hier natuurlijk buiten, maar het is wel een hele rare zaak om op deze manier mensen uit te sluiten van naturalisatie als ze niet het juiste niveau bereiken. Ik sluit me dus aan bij zijn oproep dat de minister daar aandacht voor gaat vragen.

In het nieuwe inburgeringsbeleid is een belangrijke rol weggelegd voor de ontzorging van de inburgeraar door de verantwoordelijke gemeente in de eerste zes maanden van de bijstandsuitkering, waaronder het betalen van huur, zorgverzekering, energie en het regelen van verplichte verzekeringen. De term "ontzorging" is qua therapeutisch beeld een beetje doorgeschoten, maar de bedoeling erachter past goed in ons principe van dubbel commitment. Is het overigens overwogen om de inburgeraar van meet af aan te leren hoe te budgetteren en hoe de weg te vinden in het woud van regelingen? Hoe vinden we balans tussen ontzorging en zelfredzaamheid?

Uiteindelijke mondt een geslaagd inburgeringstraject uit in de participatieverklaring. Hierin geeft de inburgeraar aan kernwaarden en kernvrijheden van de Nederlandse samenleving te eerbiedigen en gedrag na te laten dat hier haaks op staat. Komt er mede in het verlengde van het amendement-Beckers/Segers een uniforme tekst die alle gemeenten gaan hanteren? Is de minister het met de ChristenUniefractie eens om het principe van dubbel commitment leidend te maken in die verklaring? Zou dat niet een mooi, inhoudelijk fundament geven aan de nieuwe overheidsvisie op inburgering?

Voorzitter. Met uitzondering van de rigoureuze tweedeling in de groep inburgeraars is mijn fractie van mening dat deze nieuwe wet een grote verbetering is ten opzichte van de huidige wet. Het ontbreken van overgangsrecht is voor mijn fractie daarom wel een probleem, zeker nu de invoering van de nieuwe wet opnieuw met een halfjaar is uitgesteld tot 1 januari 2022. De komende jaren zullen er twee soorten inburgeraars zijn: statushouders die een gratis traject krijgen aangeboden en statushouders die hun inburgering zelf hebben moeten regelen en bekostigen met leningen en soms schulden tot gevolg. Mijn fractie heeft hier moeite mee. Heeft de minister er zicht op hoe groot de groep inburgeraars met schulden is? En is hij bereid om te overwegen de sancties bij het niet halen van de inburgering voor deze groep af te schaffen en hun schulden kwijt te schelden? Zo creëert hij meer gelijkheid tussen beide groepen. Graag een reactie.

Voorzitter. In onze nadruk op het belang van wederzijds commitment van inburgeraar en samenleving gaat het bij dit laatste niet alleen om de overheid, maar ook om de samenleving in bredere zin. Daar is nog een wereld te winnen. Er is bepaald geen sprake van een warm maatschappelijk onthaal van inburgeraars. Hoe zorgen we ervoor, zo vraag ik de minister, dat ook hier de psychologie van wederzijds commitment leidend is? Te vaak zien we voorbeelden van discriminatie, onbegrip en intolerantie. Ligt daar, zo vraag ik mijn collega-woordvoerders, niet ook een mooie lijn naar de onlangs in de Eerste Kamer breed aangenomen motie? Er zijn zelfs al mensen benoemd in deze commissie rond discriminatie en parlementair onderzoek daarnaar.

Ik gaf al aan dat de ChristenUniefractie de nieuwe regierol van gemeenten van harte steunt. De evaluatie van de bestaande beleidspraktijk is helder. Die leidt wel tot een coördinatievraag. Gemeenten komen centraal in de uitvoering te staan, maar het ministerie van SZW behoudt de stelselverantwoordelijkheid. Hoe voorkomen we dat beide verantwoordelijkheidsregimes in elkaar overlopen? Hoe zorgen we voor gemeentelijk inburgeringsbeleid dat redelijk uniform is? Hoe heeft de minister dat geborgd?

Voorzitter, mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister op onze vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Huizinga-Heringa. Dan is het woord aan de heer Kox namens de fractie van de SP.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Dank u wel, voorzitter. Soms is deze Kamer een echte politieke Kamer, een strijdperk waar meningen botsen. Dat is heel interessant en heel goed. Dat hebben we vandaag niet, omdat de partijen die meestal het hardste en het hardvochtigste ageren tegen de aanwezigheid van mensen die van elders zijn gekomen, niet meedoen aan het debat. Ik betreur dat zeer, want uit die botsing van meningen kun je wijsheid halen. Ik begrijp het ook niet, want als er één moment was geweest om je beklag te doen over het feit dat zaken in dit land niet goed geregeld zijn als het gaat over het omgaan met asielzoekers en migranten, was het dit wel geweest. We hebben hier te maken met een wetsvoorstel waarvan de minister zelf zegt: ik kom met dit wetsvoorstel, want hoe het tot nu toe liep, was niet goed. Die afwezigheid vind ik een groot gemis. Fijn dat sommige leden van die partijen wel aanwezig zijn om naar ons te luisteren, maar ik had hen liever in het strijdperk gezien.

Daar staat tegenover dat deze Kamer soms ook een Kamer van reflectie is. Ik heb van degenen die wel meegedaan hebben aan het debat allemaal verstandige vragen gehoord. Althans, dat is mijn bescheiden mening. Ik hoop dat daar antwoord op komt. Er zijn heel veel vragen gesteld. Mevrouw Stienen excuseerde zich daarvoor, maar gaf ook aan dat het niet anders kon, omdat deze wet nogal met spoed door het parlement wordt gehaald. Dat had anders gekund, zeker omdat we nu weten dat hij toch pas later ingevoerd gaat worden. Ik hoor daar graag uitleg van de minister over. Ik kan nu al zeggen dat, als de minister alle vragen van de collega's en die paar die ik er nog aan toevoeg naar behoren beantwoordt, mijn fractie voor dit wetsvoorstel stemt. Dit wetsvoorstel is inderdaad een hele grote verbetering ten opzichte van wat we hadden. We moeten ons wel realiseren dat wat we hadden, ondanks alle goede bedoelingen van iedereen, niet zo best was. Ik kom daar direct nog op terug.

Voorzitter. Een jaar of 40 geleden werd ik voor het eerst parlementariër. Niet in dit eerbiedwaardige gezelschap, maar in de gemeenteraad van Tilburg. Een van de allereerste voorstellen die ik in al mijn onschuld deed, was dat wij de gastarbeiders in Tilburg, die werkloos geworden waren omdat de textiel in elkaar zakte door de economische crisis, zouden aanbieden om gratis Nederlands te leren. Ik dacht: dat is een goed plan. Ik had dat plan niet zelf bedacht, maar had dit gehoord van gastarbeiders die ik ontmoette in de jaren daarvoor, toen ik bij de Rechtswinkel werkte. Die mensen zeiden: als je je baan kwijtraakt, krijg je nooit een nieuwe baan, omdat je niet goed Nederlands spreekt. Dus ik dacht dan het goed zou zijn als de overheid, in dit geval de lokale overheid, zou zeggen: als je toch werkloos bent, mag je gratis en voor niks leren hoe wij hier Nederlands spreken — een rare taal, bijna niet te doen, maar die kun je dan leren.

Ik dacht dat dit een goed plan was, mijn vrienden gastarbeiders ook, maar de gemeenteraad van Tilburg dacht daar heel anders over. Overgorp zat toen nog niet in de gemeenteraad, dus wij zijn altijd goede vrienden gebleven, maar ik kreeg welhaast een motie van grote afkeuring naar mijn hoofd, want hoe kon ik op het idee komen dat ik zou uitmaken dat Marokkanen of Turken maar Nederlands zouden moeten gaan leren? Wat was er mis met Marokkaans of Turks? Naar mijn mening was daar helemaal niets mis mee, alleen spraken we dat niet in Nederland, althans niet in overgrote mate.

Nu zegt iedereen: het eerste wat je toch vooral zou moeten aanbieden als je mensen welkom heet, is om hun uit te leggen dat we hier om de een of andere reden Nederlands spreken en dat het hartstikke handig is als je die taal een beetje beheerst. Ik heb dat altijd een goed voorstel gevonden. Mijn vader zelf was analfabeet — zijn eigen naam schrijven ging nog en hij kon de voetbaluitslagen lezen in de krant, maar daarmee hield het ook op — dus ik vind het ook heel goed dat wij niet al te hoge eisen stellen aan mensen die hier komen. Dat komt allemaal wel, of niet, dat zullen we wel zien. Maar het aanbod om onze taal te leren, omdat je dan kunt meedoen, omdat je dan echt een burger wordt te midden van de andere burgers, is nu, denk ik, een door iedereen onderschreven idee.

Het probleem is — de minister geeft dat ook aan in zijn memorie van toelichting — dat wij dat eigenlijk allemaal al heel lang een prima plan vinden, maar dat dit prima plan tot op heden niet goed werkt. Ik zal niet zeggen dat er niets van terechtkomt, want ik sta altijd vol bewondering te kijken hoe migranten en asielzoekers erin slagen om, vaak tegen de stroom in, zichzelf hier een plek onder de zon te verwerven. Maar het beleid, uitgaande van alle goede bedoelingen, werkt tot op heden niet goed. Ik vind het daarom verstandig van de minister en van deze regering dat zij hebben gezegd: we gaan hier echt een nieuwe wet voor schrijven. Vandaar de steun van mijn fractie voor deze wet, die een hele verbetering is in vergelijking met wat er lag.

De vragen die de collega's hebben gesteld, zie ik graag beantwoord. Ik wil graag nog even focussen op één ding dat mij tegenstaat in dit wetsvoorstel. De minister reageert in de memorie van toelichting op de oproepen van de MBO Raad, Divosa, de VNG en VluchtelingenWerk om het taalonderwijs aan migranten en het taalonderwijs aan statushouders in te bedden in het normale onderwijssysteem. Wij vragen van mensen om ongeveer het ingewikkeldste te doen wat je kunt doen, namelijk om, terwijl zij uit een land komen waar ze heel anders spreken en vaak onverwacht in een ander land terechtkomen, een andere taal te gaan leren. Dat is ontzettend moeilijk. Petra Stienen heeft Arabisch geleerd, maar ik denk dat zij de enige is van de mensen die hier zitten. Maar van mensen die Arabisch spreken en die wij Nederlands laten leren, zeggen wij: dat kan wel een beetje op de private markt georganiseerd worden.

Het is volgens mij vanaf het begin een heel grote fout geweest dat wij niet hebben gezegd: wij willen graag, ook in jouw belang, dat je de Nederlandse taal een beetje leert spreken, dus dan hoor je in het onderwijs terecht te komen. Als organisaties binnen het onderwijs en gemeentelijke organisaties dat bepleiten, dan valt het me tegen — dat zeg ik ook maar nadrukkelijk tegen de minister — dat de minister zegt: ik begrijp dat allemaal wel, maar dat kan niet, want het is nu eenmaal op de private markt terechtgekomen, en als ik niet kan bewijzen dat die het absoluut niet aankan, mag ik die omschakeling niet maken. Dan zou ik zeggen: waar ben je minister voor? Volgens mij om de baas te zijn en te zeggen: dit moet echt anders, ik wil het anders. Als wij kinderen van 4 jaar naar school sturen omdat het handig is om op school dingen te leren, waarom zeggen wij dan niet tegen mensen die in veel ingewikkelder omstandigheden verkeren dat zij gebruik kunnen maken van een goed geolied en goed doordacht, op maat toegesneden onderwijssysteem in de publieke sfeer? Ik heb het gisteren via zijn persoonlijk assistent, zoals dat heet, ook nog een keer toegelicht. Ik wil daar gewoon antwoord op. Ik denk dat het, met alle goede kanten van deze wet, een fundamentele fout is om niet op z'n minst de deur te openen door deze vorm van onderwijs te incorporeren in ons publieke onderwijsstelsel.

Voorzitter. Dan nog een opmerking over de naturalisatietoets. Iedereen, van de ene kant van de zaal tot de andere kant, heeft gezegd dat het niet klopt en dat er iets aan hersteld moet worden. Ik begrijp dat er vandaag in de Tweede Kamer over een motie wordt gestemd en dat die waarschijnlijk brede steun zal krijgen. Dat voorkomt dat wij hier een vergelijkbare motie moeten indienen, want die zou ook hier zeker brede steun krijgen. Ik wil de minister toch vragen om daar duidelijkheid over te verschaffen, want er zit een enorm oneerlijk aspect in. Ik kan me niet voorstellen dat dat zijn bedoeling is.

Nog een keer, voorzitter, als de minister alle vragen, vooral die van de collega's alsook die paar van mij, beantwoordt en wat dieper ingaat op de kwestie van het onderwijs in de publieke sfeer, dan zal mijn fractie voor deze wet stemmen omdat het een hele verbetering is.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan mevrouw Oomen-Ruijten namens de fractie van het CDA.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):

Meneer de voorzitter. Zonder tekort te willen doen aan de inbreng van mijn collega's, kan ik mij naadloos aansluiten bij het betoog dat mevrouw Huizinga heeft gehouden. Ik zou dus weer terug kunnen naar mijn plaats, maar aangezien we in het parlement zitten — parlare — spreek ik ook.

Voorzitter. Als ik de stukken bekijk die in de Tweede Kamer en ook bij ons gewisseld zijn — wij hebben ons toen aan de schriftelijke voorbereiding onttrokken en hebben daar nu een beetje spijt van — dan zie ik dat deze wet in de Tweede Kamer, maar ook bij ons, goed tegen het licht is gehouden. Ik zie ook dat er veel amendementen en moties zijn geweest in de Tweede Kamer en dat de minister daar veel van heeft overgenomen.

Mevrouw Huizinga heeft de term "dubbel commitment" gebruikt. Ik vond dat een hele mooie uitdrukking. Dat drukt uit dat wij als Nederlandse samenleving iets verwachten van de mensen die bij ons willen komen wonen en leven, en dat tegelijkertijd het kennisnemen van de Nederlandse samenleving ook voor de inburgeraar van groot belang is, omdat het de kansen om echt te integreren in de Nederlandse samenleving vergroot. "Dubbel commitment" is daar een fijne uitdrukking voor.

Voorzitter. Omdat er in de Tweede Kamer zo veel is overgenomen door deze minister, gevoegd bij het feit dat er nog een dertigtal AMvB's en allerlei regelingen moeten komen, begrijp ik best dat deze minister zegt: wacht even, we zijn nog niet rond. En: in plaats van 2021 gaat de wet waarschijnlijk pas in 2022 in. Maar hadden we bij het vorige debat, bij de voorloper van deze wet, niet gemaand tot grote spoed? Ik stel vast dat het in elk geval vijf jaar later is. Maar er is nog iets. Als ik kijk naar de dertig AMvB's en de verschillende regelingen die er moeten komen, dan vraag ik me af of de minister nog kan garanderen dat er echt overzicht is. Is de wet, met alle uitvoeringsaspecten, dan nog wel in evenwicht? Kan de minister ons een adequaat uitvoeringsperspectief garanderen?

Voorzitter. Ik herinner mij dat ik in 2017, samen met mevrouw Nooren, nogal hard gesproken heb over het onwijze aan de vorige wet. Iemand die wilde inburgeren, leenden we bij die wet een zak geld van €10.000 om daarmee de markt op te gaan om cursussen te krijgen voor het inburgeren. Dat dat niet kon werken, was mij toen ook al helder. De minister heeft dat in deze wet in elk geval veranderd. Een bepaalde groep krijgt nu dus geld en de gemeente zou de regie moeten overnemen. Dat hebben wij toen ook gevraagd en dat gebeurt nu allemaal. Ik zie ook met waardering dat de roc's een grotere rol hebben gekregen. Dat betekent dat wij en de gemeenten meer kunnen gaan sturen naar non-profit.

Maar ik stel ook vast dat een familielid van degene die hier al een status heeft, die mogelijkheden niet krijgt van de gemeente als hij naar ons toekomt. Die moet zichzelf op de markt gaan begeven, niet alleen met eigen geld, maar hij ontbeert ook alle mogelijk steun. Ik vraag me dus af waarom een jonge statushouder, in tegenstelling tot jonge Nederlanders, geen recht heeft op een publiek gefinancierd onderwijstraject, waarmee ze voorbereid worden op en ook ondersteuning krijgen bij het behalen van een diploma, minimaal op het niveau van een startkwalificatie. Het leren van de taal en het inburgeren in ons land zullen daar toch een integraal onderdeel van moeten zijn.

Voorzitter. Dan de taal. Ik begrijp best dat het een goed streven is om van A2 naar B1 te gaan. Waarom? Het A2-niveau is erg dirigistisch en als je daarmee op de arbeidsmarkt komt, is dat een probleem. Ik begrijp echter niet dat er in deze wet een uitzondering gemaakt wordt voor de mensen die geen B1 kunnen halen. Vervolgens komen we bij het verkrijgen van het Nederlanderschap, en daar wordt deze B1 wél gehandhaafd. Hoe moet ik dat zien? Alle collega's hebben hier ook al op gereageerd.

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Nog even over het vorige punt; dat was me toch niet helemaal scherp. Ik heb een voorbeeld genoemd van mensen die in Nederland zijn als gezinsmigranten. Die mensen mogen onderwijs volgen in ons systeem. Maar het loopt daarna mis, als ze 18 zijn.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ja, precies.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Bedoelt u dan eigenlijk de startkwalificatie, vaak als mensen wat jonger zijn? Vindt u eigenlijk ook dat jongeren boven de 18 recht zouden moeten hebben op publiek gefinancierde taalscholing?

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ja. En waarom? Omdat alle kwalificaties die ze extra kunnen krijgen, maken dat de inburgering succesvoller verloopt. Dat bedoelde ik dus eigenlijk met mijn opmerking.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Dus u schaart zich achter alle anderen die hebben gezegd: laten we voor gezinsmigranten de toegang tot de inburgering, inclusief de taal, groter maken. En daarbij doet u het pleidooi om dat zeker te doen voor jongeren die, net als in mijn voorbeeld, een mbo-traject volgen, maar er dan nog niet zijn en nog aan een taaleis moeten voldoen.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Exact ja. Daar gingen ook vele brieven over. Ik schaar me daarachter. Dank u wel.

Voorzitter. Ik heb nog een ander punt. We proberen om mensen die komen uit een land waar we een associatieovereenkomst mee hebben, of die komen uit andere, Midden-Europese landen, ook een mogelijkheid te geven om in elk geval de taal onder de knie te krijgen. De vraag is echter of de maatregelen die de minister voorstelt, zullen gaan werken. Dat is één. Twee is dat ik begrijp dat mensen uit Polen, of waar komen ze allemaal vandaan, niet meteen iets opgelegd kunnen krijgen vanwege het vrije verkeer. Hetzelfde geldt voor de mensen die komen uit landen met een associatieovereenkomst. Maar zit daar niet iets tussen? Want we willen toch graag dat ook zij adequaat inburgeren?

Voorzitter. Dat was bijna mijn laatste vraag. U hebt ons ook het arbeidsmarktperspectief van hoogopgeleide vluchtelingen gestuurd. Ik was daar zeer verbaasd over. Ik vraag me af wat we kunnen doen met die hoogopgeleide vluchtelingen. Kunt u speciale maatregelen nemen? Ik wil dat graag van u horen.

De heer Kox i (SP):

Even over het vorige punt waar mevrouw Oomen over sprak, namelijk migranten van binnen de Europese Unie. Ze zegt: ik begrijp dat we daar vanwege de Europese Unie geen verplichtingen aan kunnen opleggen. Maar elke keer als ik dit hoor, kijk ik naar de verschrikkelijke omstandigheden waarin een groot deel, niet iedereen, van de mensen die uit het oosten komen, moet werken en wonen. Ook kijk ik naar de risico's die wij hen opleggen. Er moet toch iets te vinden zijn, waardoor je kan zeggen: wat maakt het nou uit waar je vandaan komt? Als je in Nederland komt en je spreekt Farsi en geen Nederlands, dan is dat lastig. Maar als je Hongaars of Bulgaars spreekt, dan is Nederlands ook koeterwaals voor je. We begrijpen dat de EU zegt dat er vrij verkeer van personen is. Dat is te doen. Maar vrij verkeer kan en mag toch eigenlijk nooit betekenen dat je vrij bent om in een situatie te worden gebracht waarin je, meer dan wie dan ook, kan worden uitgebuit? Moeten we niet veel meer dat pad op gaan?

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik heb een vraag gesteld in de tijd dat u naar de interruptiemicrofoon liep. Ik zei: het zou toch eigenlijk anders moeten? Ik wil geen verplichting opleggen, maar je zou een extra wortel moeten hebben om deze mensen ook aan het Nederlands te krijgen. Mijn vraag aan de minister is: weet u wat een echte wortel is? Is datgeen we nu hebben opgeschreven in deze wet ook houdbaar? Dat waren eigenlijk mijn twee vragen.

De heer Kox (SP):

Dat had ik gehoord. Ik ben benieuwd naar het antwoord. Maar in veel gevallen worden de betreffende werknemers gecharterd of gestuurd door ondernemers, bazen, of hoe je het ook moet noemen, die juist daar geen belang bij hebben. Als je uit Oost-Europa komt en je begrijpt een beetje van de Nederlandse taal en je begrijpt een beetje hoe het hier zit, dan wordt jouw positie ook een heel stuk sterker. Je onwetendheid is goud voor degene die jou stuurt of haalt. Behalve een wortel voorhouden aan de persoon in kwestie, zouden we misschien ook een stok moeten laten zien aan degene die deze mensen onvoorbereid hiernaartoe laat komen en zich niet interesseert voor het leren van Nederlands als middel om hier een betere plaats onder de zon te krijgen. Durft mevrouw Oomen ook in die richting te denken?

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik ga in elke richting mee die ervoor zorgt dat de Oost-Europeanen waarover u het heeft op vrijwillige basis worden gestimuleerd om een opleiding te volgen. We weten met z'n allen dat er voldoende arresten van het Hof liggen waaruit volgt dat het wordt afgekeurd als we iets willen opleggen aan bijvoorbeeld een Turkse werknemer die hier mag komen vanwege het associatieakkoord. Ik vraag me af of er iets is, een wortel, om ze wel die opleiding te laten volgen.

Ik kijk ook naar de werkgevers. U weet dat ik vrij veel Europese wetgeving ken. Het detacheringsverhaal zorgt ervoor dat heel veel werkgevers veel meer verplichtingen hebben dan ze vroeger hadden. Hierbij geldt ook: een gelijk loon voor gelijke arbeid. Dat is nu ook bepaald. Het is dus niet meer zo erg als het was.

Voorzitter. Dat was mijn verhaal. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Oomen. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Ik schors de beraadslaging over dit wetsvoorstel tot na de avondpauze.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering tot 15.00 uur. Daarna gaan we verder met de behandeling van het wetsvoorstel Wet eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen.

De vergadering wordt van 14.15 uur tot 15.05 uur geschorst.