Herdenking van mevrouw L. Vonhoff-Luijendijk



Verslag van de vergadering van 5 maart 2019 (2018/2019 nr. 20)

Aanvang: 13.42 uur

Status: gecorrigeerd


Aan de orde is de herdenking van mevrouw L. Vonhoff-Luijendijk.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de herdenking van Loes Vonhoff-Luijendijk. Ik verzoek de leden te gaan staan.

Op 2 februari jongstleden overleed op 92-jarige leeftijd Loes Vonhoff-Luijendijk, oud-senator voor de VVD. Zij was lid van de Eerste Kamer van 24 januari 1978 tot 11 juni 1991.

Louise Vonhoff-Luijendijk werd op 21 oktober 1926 geboren in Heerlen. Haar vader was inspecteur bij de mijnbouw. Na de lagere school in Kerelsheide volgde ze twee jaar de huishoudschool. Aansluitend deed ze de driejarige hbs aan de middelbare school voor meisjes, het Sint Claracollege, in Heerlen. In 1949 haalde ze haar diploma en begon ze aan de opleiding bedrijfsmaatschappelijk werk aan de Sociale Academie te Sittard. Ze vond het als enige niet-katholiek op de academie niet makkelijk en liet zich inspireren door Aletta Jacobs. "Die liet zich ook niet weerhouden", aldus Loes Vonhoff.

Haar eerste baan als maatschappelijk werker was bij de Gemeentelijke Sociale Dienst in Purmerend. Van 1955 tot 1961 was Loes Vonhoff maatschappelijk werkster bij Stichting gezinsverzorging Amsterdam-Noord. Van 1962 tot 1966 was zij bedrijfsmaatschappelijk werker bij verschillende bedrijven, waaronder Heineken's Bierbrouwerij Maatschappij. Van 1972 tot 1974 was Loes Vonhoff adviseur maatschappelijk werk bij De Nederlandsche Bank.

Politiek actief werd Loes Vonhoff toen zij lid werd van de VVD. Loes Vonhoff motiveerde haar stap aldus: "Ik dacht dat ik in de politiek misschien meer voor elkaar kon krijgen dan met al dat geploeter als maatschappelijk werkster." Van 1966 tot 1971 was zij lid van de gemeenteraad van Amsterdam voor de VVD. Toen haar man Henk Vonhoff in 1971 staatssecretaris werd, besloot zij te stoppen als gemeenteraadslid. In 1974 werd zij opnieuw gekozen, maar ze nam de functie niet aan in verband met de benoeming van Henk Vonhoff, haar man, tot burgemeester van Utrecht.

In 1978 was ze kandidaat voor de Eerste Kamer en sprak ze zich in een interview uit over het voorstel voor nieuwe abortuswetgeving dat een jaar eerder door de senaat, onder wie enkele VVD-fractieleden, was verworpen: "Dat dit in de partij kon gebeuren ... Daar ben ik vooral politiek weer wakker van geschud. (...) Als je de wet weer verscherpt, worden wéér de sociaal zwakkeren, de heel jonge meisjes (...) het slachtoffer. En dat mag niet gebeuren". Als maatschappelijk werkster kende Loes Vonhoff de praktijk goed. Die ervaring zou haar blijven motiveren.

Toen Loes Vonhoff in 1978 gekozen werd als lid van de Eerste Kamer, werd ze voor de VVD-fractie woordvoerder culturele zaken, Antilliaanse zaken en onderwijs. Tevens was ze voorzitter van de vaste commissie voor Cultuur en Recreatie, vanaf 1983 de vaste commissie voor Cultuur.

In haar maidenspeech bij de begroting voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, op 10 april 1979 — dat is volgende maand 40 jaar geleden — hield zij een betoog over het liberalisme, dat volgens haar beticht werd van egoïstisch denken: "Als het gaat om het welzijn, om ontplooiingskansen voor de individuele mens en om de positie van de zwakkeren in de samenleving, dreigt het gevaar meer van hen (...) die menen dat de collectiviteit altijd waardevoller en bepalender is dan de enkele mens, terwijl men zou moeten weten dat de menselijke waardigheid en het mens-zijn in eerste aanleg individuele zaken zijn, waarbij de collectiviteit voorwaardenscheppend, maar niet inhoudbepalend moet zijn." Hierna vervolgde zij haar betoog met een pleidooi voor het bevorderen van het vrijwilligerswerk, voor nieuwe initiatieven die niet ten koste mochten gaan van hogere personele kosten, en voor het Cultureel Jongeren Paspoort.

Ook hield Loes Vonhoff zich in de Kamer bijzonder actief bezig met emancipatiebeleid. Dat leidde in 1987 tot forse kritiek op toenmalig staatssecretaris De Graaf van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die zij "een vreemdeling in Jeruzalem" op dit beleidsgebied noemde. Loes Vonhoff signaleerde dat vrouwen uiterst langzaam doordrongen in hogere posities, zowel bestuurlijk als in het bedrijfs- en verenigingsleven.

Dat zij emancipatie ook op haar eigen situatie betrok, bleek toen zij terugblikte op het jaar 1971. In dat jaar werd Henk Vonhoff staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en verliet Loes Vonhoff de Amsterdamse gemeenteraad, waarin zij op deze onderwerpen het woord voerde: "Achteraf zeg ik: ik had toen kunnen en moeten weigeren. Ik had in elk geval met de fractie kunnen overleggen over het ruilen van portefeuilles voor de tijd dat het zou duren. (...) Niemand vroeg me te blijven, dus ik dacht dat het zo hoorde. (...) Ik heb me er toen in geschikt, maar ik zou het nu niet meer doen.".

Als oud-senator bleef Loes Vonhoff zeer betrokken bij het werk van de Eerste Kamer en de VVD-fractie. Ik herinner me haar warme politieke belangstelling tijdens de jaarlijkse bijeenkomsten van oud-VVD-senatoren.

Naast haar politieke en maatschappelijke carrière, was mevrouw Vonhoff-Luijendijk onder andere lid van de Harmonisatieraad Welzijnsbeleid, van de Omroepraad en van het hoofdbestuur van het Humanistisch Verbond. In 1990 werd zij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Loes Vonhoff-Luijendijk noemde de zorg voor elkaar en de aandacht voor de medemens "het cement van de samenleving". Daarvoor heeft zij zich altijd met grote bevlogenheid ingezet. Moge ons respect voor haar persoon en haar verdiensten voor de samenleving en de Nederlandse parlementaire democratie tot steun zijn voor haar familie en vrienden.

Ik verzoek eenieder om een moment stilte in acht te nemen.

(De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.)

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.