Voortzetting behandeling Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019



Verslag van de vergadering van 18 december 2018 (2018/2019 nr. 13)

Aanvang: 18.31 uur

Status: gecorrigeerd


Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2019 (35000-XVII).


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

We gaan voort met de behandeling van het wetsvoorstel 35000-XVII, Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2019.

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Minister Kaag i:

Dank u, mevrouw de voorzitter. Ik wil de Kamer in eerste instantie bedanken voor de gestelde vragen, de inhoudelijke inbreng en deze mogelijkheid om met u te spreken over buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in brede zin. Eerder, in oktober dit jaar, had ik een zeer goed en nuttig gesprek met uw Kamer over de nota "Investeren in perspectief. Goed voor de wereld, goed voor Nederland", die in juli van dit jaar is verschenen. Er zijn inmiddels een aantal maanden verstreken en we zijn nu volop bezig met de uitvoering en implementatie van het beleid. Vandaag is de gelegenheid om de eerste begroting van BuHa-OS te bespreken die gebaseerd is op de nieuwe nota.

Voordat ik inga op de beantwoording van de gestelde vragen, wil ik graag een paar elementen van de nota zelf benoemen, want die vormt de leidraad voor de begroting. De SDG's, ondertekend door alle lidstaten, zijn inderdaad het internationale kader voor het beleid van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. Zij zijn een voortzetting van de Millennium Development Goals. De grote mondiale vraagstukken van dit moment, zoals door velen onderkend, namelijk armoede, de klimaatopgave maar ook mensenrechten, zijn in deze agenda opgenomen. Het zal u niet ontgaan zijn dat de SDG's een inclusieve agenda zijn, die ieders inspanning vereist, niet alleen van overheden maar ook van burgerbewegingen, maatschappelijke organisaties, wetenschappers en juist ook bedrijven. Zowel in Nederland als op reis ontdek en ervaar ik dat het Nederlandse ondernemers een enorme kans biedt om hun positie in het buitenland te versterken. De SDG's zijn een nexus tussen de hulptak en de handeltak van mijn portfolio. Ik ben niet bipolair in mijn optreden, maar ik zie juist een mooie convergentie, een samenhang, waarvoor de SDG's in het samenwerken met kennis en technologie een oplossing aanbieden, met een verdienmodel voor Nederland. De grote vraagstukken van deze tijd zorgen voor een enorme vraag naar Nederlandse kennis en kunde. Maar daar liggen ook enorme kansen en een opdracht om juist op een versnelde manier positieve verandering te bewerkstelligen in vele ontwikkelingslanden of opkomende economieën. Buitenlandse handel en investeringen zijn van groot belang voor onze economie. Het versterkt het innovatieve vermogen van Nederland, op dit moment nummer 2 op de Global Innovation Index, en het levert aantoonbaar en meetbaar welvaart en banen op. Daarom zet ik mij natuurlijk ook met volle kracht in voor het verdienvermogen en de verdienkracht van ons bedrijfsleven, de innovatie, maar natuurlijk ook de rol van mkb'ers, start-ups en scale-ups, zoals dat heet, en van bedrijven die slimme oplossingen willen aandragen.

Zoals u weet uit de Handelsbrief, die volgt op de nota Buitenlandse Handel en OS, doen wij dit via economische diplomatie, door het opstarten en het vervolgen van missies — kabinetsbreed overigens — door de ondersteuning door de diplomatieke posten en via de RVO voor alle ondernemers die willen starten of willen doorgroeien in het buitenland en juist willen doorgroeien met die zo welbekende internationaal gedragen Sustainable Development Goals.

Het is niet de vraag of we iets gaan doen, maar wat we gaan doen, waar en met wie. Daarom hebben we in Nederland met gerenommeerde bedrijven ook de zogenaamde SDG-alliantie gevormd. Dat zijn de topsectoren in Nederland die zich inzetten voor de SDG's. Een andere alliantie wordt geleid door voormalig premier Jan Peter Balkenende, en het zijn allemaal bedrijven en sectoren die zich juist verbinden.

Coördinatie blijft ontzettend belangrijk. Dat is natuurlijk nog relevanter als we kijken naar de gevolgen van de brexit voor de wereld en met name voor de Nederlandse economie en het bedrijfsleven. Een andere vraag is hoe we het beste kunnen omgaan met opkomend protectionisme op wereldniveau waardoor juist het handelssysteem, de internationale afspraken die we gemaakt hebben in WTO-verband, onder druk komen te staan. Het zijn afspraken waar wij uiteindelijk enorm veel baat bij hebben. Een regulering van het internationale handelssysteem om het eerlijk en inclusief te maken, heeft enorm veel voordelen voor eenieder, maar de druk door protectionisme brengt een enorme nieuwe dreiging met zich mee.

Zoals u weet hebben premier Rutte en ik eerder dit jaar gesprekken in Washington mogen voeren, maar ook in WTO-verband blijven wij ons inzetten voor een effectieve, multilaterale aanpak van deze problemen en risicomomenten.

Dit is de verdienkant, mevrouw de voorzitter, de economische kant. Maar de preventiekant is ook benoemd in de nota en vindt uitvoering in de begroting. Dat is de verdiepingsslag van de SDG's, want als we kijken naar de wereld is dit een enorm belangrijk moment in onze geschiedenis. We moeten nog meer werken aan preventie, als je kijkt naar de statistieken van het aantal mensen dat op de vlucht moet vanwege de toename van gewapende conflicten, de miljoenen mensen die op de vlucht zijn, waaronder kinderen, de mensen die intern ontheemd zijn maar ook de mensen die nog steeds honger lijden ten gevolge van klimaatverandering of conflicten.

Dat is nu zo. Maar als we tien jaar vooruitkijken, zullen nog diverse ontwikkelingen extra zwaar gaan drukken op de meest kwetsbare, arme en fragiele landen. Klimaatverandering is bijvoorbeeld een ontwikkeling — ik verwijs naar het recente IPCC-rapport — die wordt gecombineerd met een enorme toename van jonge mensen op de arbeidsmarkt en met hoge werkloosheid. Die ontwikkelingen vormen natuurlijk reden tot zorg. Dit kabinet kiest daarom, evenals een aantal vorige kabinetten, voor een structurele aanpak van de grondoorzaken. Nederland wil daar een bijdrage aan leveren. Wij doen dit met een langetermijnvisie, maar we zoeken wel op kortere termijn de resultaten. Het gaat zowel om politieke adaptatie als om mitigatie, om een goede analyse van de risico's, maar juist ook om het creëren van kansen. Daarom heet de nota ook bewust Investeren in perspectief.

In de nota hebben we een aantal keuzemomenten gepakt: jeugd, onderwijs en werk. Dit is de driehoek waarover wordt gesproken bij de Wereldbank, bij de OESO, bij het IMF, bij alle gerenommeerde internationale instellingen, en uiteraard ook bij de Verenigde Naties waar wij zelf een lidstaat van zijn. De vraag is dan hoe we op een slimme, effectieve manier deze uitdagingen kunnen beantwoorden, op een geloofwaardige, inclusieve manier, en daar vervolgens uitvoering aan kunnen geven. Daarom hebben we extra accenten gelegd op onderwijs, kans op onderwijs en beroepsonderwijs. Investeren in onderwijs betekent niet alleen een kans voor het individu tot zelfontplooiing. Een samenleving in z'n totaliteit heeft daar baat bij. Investeren in onderwijs betekent dan ook investeren in de wendbaarheid en weerbaarheid van de samenleving.

Ik verwijs graag naar het Wereldbankrapport over 2019 The changing nature of work, als het gaat om de kansen die de voortdurende technologische ontwikkelingen bieden. Maar we moeten daarbij ook gaan kijken hoe de veranderingen op de arbeidsmarkt zullen plaatsvinden door de introductie van en de snelle veranderingen binnen het veld van technologie. Dit heeft invloed op het concurrentievermogen van Nederland, maar ook consequenties voor ontwikkelingslanden. Want de lage lonen zijn niet altijd een comparatief voordeel voor veel markten die nu nog denken daar baat bij te kunnen hebben. Het rapport van de Wereldbank stemt ons niet per se somber, maar het stelt wel een aantal vragen: naar de wijze waarop wij zelf als Nederland met technologie omgaan, maar ook naar de wijze waarop wij landen kunnen helpen en onze eigen bedrijven. Het investeren in menselijk kapitaal is daarom ook het thema van de Wereldbank in deze periode.

Mevrouw de voorzitter, nog een laatste punt, bij wijze van conclusie bij deze introductie. Het gaat over de begroting, gebaseerd natuurlijk op het ODA-budget. Het begrotingselement van Buitenlandse Handel is bescheiden. Het ODA-budget is ook bescheiden als je kijkt naar de noden van de wereld, maar het is een percentage, en het is natuurlijk het grootste deel van het budget van Buitenlandse Handel en OS.

Dit kabinet investeert weer in ontwikkelingssamenwerking, ook in het licht van de ODA-uitgavennorm van 0,7% van het bruto nationaal product. Maar zoals in mijn nota is beschreven, wordt elke mogelijke extra vervolgstap voor OS bekeken in relatie tot andere beleidsprioriteiten binnen de budgettaire kaders. Dit is al een eerste reflectie op de vraag van de heer Lintmeijer.

Maar ODA is niet het enige antwoord. Dat weten we eigenlijk al sinds jaar en dag. Misschien zijn we zelf een beetje schuldig aan het feit dat we ODA hebben geïnflateerd als het enige antwoord, in de laatste decennia van ontwikkelingssamenwerking. De ontwikkelingslanden zelf zoeken juist de overgang van hulp naar handel, liefst een samengaan daarvan. Maar ODA blijft altijd het juweel in de kroon van internationale samenwerking. Het is katalyserend, het schept kansen, maar het is aan de overheid zelf, waar die kan functioneren, om belasting te heffen, corruptie tegen te gaan, en blijk te geven van goed, effectief bestuur gebaseerd op de rechtsstaat.

Daar hapert het natuurlijk in tal van landen. Daarom werken wij daaraan in brede allianties. We zetten ontwikkelingssamenwerking in waar we dat nodig achten, maar het jaarlijkse gat van 2,5 miljard euro — het heet dan ook "from billions to trillions" — moet opgebracht worden door een ander samenwerkingsverband. Zo wordt het ook duidelijk gesteld in SDG 17. Het gaat dan om de samenspraak en samenhang tussen de inzet van overheid, maatschappelijk middenveld, bedrijven en de belangrijke rol van economische groei. ODA is dus een hefboom om andere middelen te mobiliseren en onze inzet te moderniseren middels innovatie.

Mevrouw de voorzitter, dan wil ik nu graag door met een aantal punten of vragen van de drie sprekers van zojuist.

Het was wellicht niet een directe vraag van mevrouw Faber van de PVV, maar zij stelde dat de armoede nog erger is dan eerder. Ik neem aan dat zij meent dat de armoede is toegenomen en dat de aantallen mensen die armer zijn, groter zijn dan weleer.

Nu is het eigenlijk zo dat er wel degelijk grote voortgang is geboekt in ontwikkelingssamenwerkingslanden, mede — niet alleen — dankzij officiële ontwikkelingshulp. In 1990 waren er nog 1.850 miljoen extreem arme mensen in de wereld. Nu zijn het er minder dan 700 miljoen. Die verbetering is niet alleen tot stand gekomen door de verbeteringen in China, maar ook in tientallen andere ontwikkelingslanden, zoals Ghana of een land als Rwanda, dat juist af wil van de hulprelatie en alleen wil inzetten op de handelsrelatie.

Er is ook grote voortgang geboekt op sociale indicatoren in Sub-Sahara Afrika. De levensverwachting was vroeger, in 1960, 53 jaar. Nu is dat 72 jaar. Dit is een succes. De grootste sprongen zijn er in arme landen. Ik doe een categorisatie van een paar landen. Ethiopië: van 38 jaar in 1960 tot 65 jaar in 2015. Niger: van 35 naar 60 jaar.

Door systematische inentingscampagnes dankzij hulp door onder meer Nederland, maar ook van bijvoorbeeld de Gates Foundation, zijn infectieziekten zoals mazelen en polio spectaculair teruggedrongen. Dat is toch niet de minste, die Gate Foundation, Bill Gates is een biljonair die zijn geld goed inzet: eigen geld, en alles is meetbaar.

We hebben ook enorme successen kunnen boeken in de strijd tegen malaria, tuberculose en hiv. De kindersterfte is ook gehalveerd tussen 1990 en 2015. Dit is allemaal een resultaat van internationale samenwerking met onder andere gebruik van ODA. De grootste voortgang blijft in sub-Sahara Afrika, juist in de armste gezinnen. De statistieken gaan maar door. U kunt er tal van bronnen op naslaan. Is er meer werk aan de winkel? Uiteraard. Is er veel meer te doen? Uiteraard. Maar om nu te zeggen dat alles heeft gefaald? Nee, dat is wetenschappelijk niet onderbouwd.

De heer Overbeek i (SP):

Ik heb een korte vraag aan de minister. Zij schetst in warme bewoordingen de grote successen die in de afgelopen decennia op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zijn bereikt bij het terugdringen van sterfte et cetera. Ik wil dat ook graag onderstrepen, maar ze laat na om de schaduwzijde daarvan te benoemen. Die successen zijn in verhouding tot andere problemen relatief makkelijk te boeken. Het is laaghangend fruit dat snel geplukt wordt. Het resultaat daarvan is een snel groeiende bevolking met grote andere problemen, bijvoorbeeld in de vorm van grote migratiedruk. Dat verhaal moet wel in z'n totaliteit voor het voetlicht worden gebracht.

Minister Kaag:

Ja. Dat ben ik met u eens, maar ik kom nog terug op de speciale punten die u ook heeft benoemd. Dat zijn vragen. In het betoog van mevrouw Faber heb ik geen vraag kunnen onderkennen. Ik wilde recht doen aan haar spreektijd. Ik heb een tirade mogen aanhoren, maar ik heb geen vraag kunnen vinden. Om binnen het verhaal nog iets te kunnen onderkennen, heb ik er daarom een paar feiten uitgelicht die toch altijd interessant zijn om te delen. Het blijft altijd selectief, maar het is een belangrijk element van investeren in sociaal kapitaal en het is meetbaar.

Dan ga ik nu verder met de vragen en met het interessante verhaal dat werd gedeeld door de vertegenwoordiger van ... Sorry, excuus, ik ben niet zo vaak in deze Kamer, mevrouw de voorzitter. Ik vergeet soms even de namen. Ik meen dat het het verhaal was van de heer Overbeek.

De heer Overbeek (SP):

Ja. Present.

Minister Kaag:

Nogmaals, excuus. Het is niet elke dag dat ik hier mag staan.

U heeft een mooi betoog gehouden. Het was interessant en natuurlijk ook prikkelend voor ons. Dat geeft altijd weer een moment van reflectie. Als ik het zo mag samenvatten, is het eerste punt dat u maakte dat succesvolle economieën — Duitsland, Engeland, Japan en Zuid-Korea — een strategische industriepolitiek voerden waarin protectie en staatsinterventie centraal staan. Ik weet niet of ik die opvatting per definitie zou willen delen. Wij denken nog steeds dat protectionistische maatregelen tot tegenmaatregelen van andere partijen hebben geleid of kunnen leiden. Een protectionistisch beleid voorstaan als centraal onderdeel voor een periode van sociaal-economische groei van een land is mijns inziens niet meer huidig beleid. De tegenmaatregelen die het huidige tijdsgewricht bijvoorbeeld worden genomen onder de groten zoals de VS en China, leiden juist weer tot enorme risico's en hebben ook grote gevolgen, juist voor ontwikkelingslanden. Die dragen in een soort secundaire laag de gevolgen daarvan.

Wij denken dat de gevolgen van protectionisme uiteindelijk negatiever zijn voor zowel de werknemers als voor de consument, maar in dit geval denk ik dat uw stelling met name gaat over de kansen van werknemers en de wijze waarop de groei in een aantal landen kan worden doorgepakt. Wij staan dus voor een multilaterale oplossing en niet voor protectionisme. Ik weet ook niet meer of het groeitraject van een Duitsland of een Engeland — u ging terug naar de Engelse industriële revolutie — relevant is in de eenentwintigste eeuw als we kijken naar waardeketens, industrialisering op een ander moment en de kansen die technologie kan bieden om eigenlijk te leapfroggen, om over een bepaald ontwikkelingsmoment heen te springen. Ik kan mij dus niet vinden in uw analyse.

De voorzitter:

Meneer Overbeek. We doen telkens één interruptie, hè.

De heer Overbeek (SP):

Ik wou eigenlijk blijven zitten, maar de minister maakt het voor mij wel heel moeilijk om te blijven zitten als ze deze uitspraak doet, want dat is nou precies wat er gebeurt. Dat is precies wat de grote ontwikkelingslanden, de succesvolle ontwikkelingslanden nu doen: leapfrogging. Daarbij maken zij gebruik van buitenlandse investeringen. Hun grote opkomende multinationals investeren in de Verenigde Staten en in Europa in geavanceerde technologische sectoren. Om het één keer niet over China te hebben: onze zeer geavanceerde staalindustrie is opgekocht door Tata Steel, een multinational uit India. Dat is de manier van leapfrogging en dat is waar het Westen zich met hand en tand tegen aan het verzetten is. De minister zelf heeft ons correspondentie doen toekomen over een voorstel van Europa, waar Nederland zich bij aansluit, om buitenlandse investeringen in Europa te gaan screenen op de effecten op de nationale veiligheid. Dat is precies die vorm van protectionisme waarvan zij zegt dat ontwikkelingslanden zich daar niet aan moeten overgeven. Ik vind het een intern tegenstrijdige boodschap die de minister ons hier geeft.

Minister Kaag:

Nou, ik uiteraard niet. Het zou treurig zijn als ik dat nu wel zou concluderen. Ik denk namelijk dat het investeringsbeschermingsinstrument dat de heer Overbeek noemt heel bewust gerelateerd is aan de beveiliging of een veiligheidsfactor van gevoelige takken binnen de industrie waarbij we legitieme zorgen hebben over overname en het eindgebruik. Een aantal bedrijven worden nu genoemd. Als we het hebben over protectionisme als een economisch groeimodel voor landen om bij te trekken, moet ik toch zeggen dat de wereldeconomie niet meer zo opereert en dat die landen het zelf niet willen. Ze willen juist aansluiting zoeken. Ze willen baat hebben bij bijvoorbeeld Everything but Arms, bij handelsakkoorden met de EU. Ze willen gesteund worden. De EU-Afrikatop ging over investeren in Afrika, inderdaad om een tegenwicht te bieden aan de druk vanwege demografische veranderingen. Denk aan de opkomst van de jeugd en gebrek aan perspectief. Maar het gaat op een andere manier, in die zin dat de vraag uit de landen zelf komt. Ik denk dat we heel slim moeten kijken naar de vraag hoe we daar in het onderwijs kunnen investeren, hoe we groeisectoren daar kunnen helpen om op te komen en hoe we die toegang kunnen geven tot de markt. Maar met protectionisme houden we de landen veelal op een heel laag ontwikkelingsniveau, want ze hebben niet de producten van kwaliteit om nu te kunnen concurreren op internationale markten.

Mevrouw de voorzitter. Ik ga door met het tweede punt van de heer Overbeek. Dat gaat misschien ook een beetje door op het eerdere thema. Als ik het goed begrepen heb, was de stelling dat het Westen met bilaterale handelsverdragen de eigen rol wil versterken. Ik denk dat ik net al heb betoogd dat wij voor heldere spelregels voor handel en investeringen zijn en voor het hanteren en toepassen daarvan. Wij zien de WTO als het geëigende forum daarvoor. De WTO moet wel hervormd worden. Zij heeft ingeboet aan effectiviteit en geloofwaardigheid. Het wegblijven of het verzet van diverse landen maakt het de organisatie ook niet makkelijk om effectief of beter te gaan functioneren. Wij denken nog steeds dat de WTO het beslechtingsorgaan hiervoor moet hebben. Het Appellate Body, het geschillenbeslechtingsorgaan, moet goed kunnen functioneren bijvoorbeeld. Handelsverdragen op zich moeten zich houden aan de spelregels van de WTO, maar wij zien waarde in het afsluiten van handelsverdragen. Wij zetten natuurlijk in op duurzaamheid, dierenwelzijn en mensenrechten. Dan is het nog een kwestie of je het EU only wilt maken of dat je daar een investeringsakkoord bij wilt betrekken, maar het sluiten van verdragen doet weinig af aan mogelijke weerstand tegen de andere visie die mensen hebben op handelspolitiek. Dan kom ik eigenlijk weer terug op het eerdere punt dat de heer Overbeek maakte.

Een andere vraag van de heer Overbeek was of ik de gevolgen van het waardeketenperspectief op dezelfde manier bezie, waarbij we volgens mij op een andere manier toch op hetzelfde vraagstuk terugkomen. Ik zal eerst even zeggen wat ik dan wel bezie en dan kan de heer Overbeek misschien concluderen of het hetzelfde is of niet. Onze beschouwing is dat bedrijven conform OESO-principes en VN-principes moeten handelen — die zijn daar heel duidelijk in — en dat ze verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun rol in de waardeketen. Schendingen van mensenrechten en gedwongen arbeid zijn misstanden die voorkomen moeten worden en die moeten worden aangepakt. Ook behoren arbeiders en boeren aan het begin van de waardeketen recht te hebben op een leefbaar loon of een leefbaar inkomen en moeten ze dat ontvangen. Wij zetten er in onze samenwerking met de ILO juist op in om de toegang tot en de mogelijkheid voor een leefbaar loon te creëren en te bevorderen in productielanden. We eisen of verwachten van bedrijven dat ze zich echt houden aan de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, zoals ik net benoemde. Deze twee zijn soms een punt van zwakte, zoals vaak benoemd wordt door leden in de Tweede Kamer. Ik heb toegezegd dat ik actief in overleg zal gaan met bedrijven die genoemd worden of waarover zorgen bestaan dat zij zich niet actief inzetten op de naleving van deze principes. Dat is onderdeel van deelname aan handelsmissies en van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bedrijven zelf hebben echter een rol hierin. Zij moeten de risico's in kaart brengen en moeten zorgen dat de juiste aanpak volgt en dat er een preventieagenda is. Verder bevorderen wij de naleving van de richtlijnen en principes via de convenanten. In het najaar van 2019 wordt de effectiviteit van deze convenanten geëvalueerd. Er zijn tal van studies in de tussentijd beschikbaar, maar conform het regeerakkoord wordt er een integrale evaluatie aangeboden. Ik kan nog niet een toezegging doen wanneer deze evaluatie klaar zal zijn, omdat deze pas in het najaar begint. Deze zal een tal van convenanten moeten doorlopen, sommige op proces en andere al op inhoud en geboekte resultaten. Sommige convenanten zijn namelijk al eerder gestart.

Mevrouw de voorzitter. Dan is er nog een vraag van de heer Overbeek over onze plannen inzake UNIDO. In eerste instantie komt er pas een stemming in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in januari over het hervormingspakket van de secretaris-generaal. Daarna is het een kwestie van kijken welke fondsen en programma's of organisaties, zoals UNIDO, een rol hebben en, zo ja, wat die rol zal zijn. Het is nog te vroeg om UNIDO in deze fase van de begroting mee te nemen. Wij maken altijd een weging op basis van eigen beleid.

Dan de vraag of ik een toezegging kan doen dat we gaan onderzoeken of een herstart van de Burkinese textielindustrie op moderne, duurzame leest ondersteund kan worden. We hebben geen actieve samenwerking met UNIDO in de textielsector. De vraag van de heer Overbeek is natuurlijk of ik dat wil onderzoeken. Ik wacht eerst onze meerjarenstrategie voor Burkina Faso af om te kijken wat we gaan doen. We kijken altijd daarna welk kanaal daar het beste bij past. We zetten niet op voorhand in op een kanaal, want dat zou niet de meest effectieve weg zijn.

Mevrouw de voorzitter. Ik kom toe aan de laatste paar vragen, van de heer Lintmeijer. Hij heeft gevraagd of het percentage ODA voor de allerarmsten niet verder omhoog kan. Het percentage dat de heer Lintmeijer heeft genoemd is het percentage van het Nederlandse bni dat naar de minst ontwikkelde landen gaat. In 2017 was dit volgens eigen berekening inderdaad 0,27% van het Nederlandse bni. Wij halen daarmee de afspraak van de VN van minimaal 0,15% tot 0,20% en gaan er zelfs aan voorbij. Maar zoals de heer Lintmeijer ook weet, is steun aan de minst ontwikkelde landen niet hetzelfde als een percentage van de steun die naar de allerarmsten gaat. Zij wonen vaak, of juist tegenwoordig met de groei van de steden, in de middeninkomstenlanden. Daarom werken we bijvoorbeeld nog steeds in een land als Kenia, maar werken we ook in middeninkomstenlanden zoals Libanon en Jordanië in het kader van opvang in de regio. Ook geven we steun aan intern ontheemden. Per saldo gaat het merendeel van de Nederlandse ODA naar de armste groepen. Dat is natuurlijk ook onze doelgroep.

Er was ook een vraag over de geografische verschuiving van het OS-beleid en het bereiken van de armste groepen. Zoals u weet, hebben we gekozen voor vier focusregio's die gekenmerkt zijn door een mate van instabiliteit: de Sahel, de Hoorn, het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Binnen die focusregio's concentreren we ons op een aantal landen. Er zijn drie categorieën, zoals toegelicht in de brief: de brede SDG-relatie in tien landen, een OS-relatie met specifieke doelen, ook in tien landen, en dan is er nog een groep landen waar een beperkte OS-inzet bijdraagt aan de bredere doelstellingen van het buitenlandbeleid, waaronder veiligheid, stabiliteit en het tegengaan van irreguliere migratie. Maar in principe kijken we altijd naar de armste landen met een lage human development score, conform de Human Devolopment Index.

Dan zijn er nog drie vragen. Er een is vraag gesteld over het EU Trust Fund voor Afrika. Zoals de heer Lintmeijer weet, is het een groot fonds. Er is 4,1 miljard toegezegd. In eerste instantie hebben wij als Nederland altijd de inschatting gemaakt dat het fonds goed heeft gewerkt. Een deel gaat naar economische ontwikkeling. Een deel gaat naar het verbeteren van migratiemanagement, dus grenscontroles en humaan beleid, ook aan de grens, in landen van doorstroming. Ook is er een investering in goed bestuur en conflictpreventie, maar ook in weerbaarheid van vluchtelingen en gastgemeenschappen. Er gaat absoluut geen ODA naar grensbewaking. Het gaat om grensbeheer en om dat te doen op een correcte manier die in lijn is met de mensenrechtenagenda die we hebben. Nederland heeft zichzelf voor ongeveer 26 miljoen euro gecommitteerd aan bilaterale bijdragen aan dit fonds. Ook heeft Nederland geld gegeven aan projecten die gericht zijn op vrijwillige terugkeer en herintegratie van gestrande migranten of vluchtelingen. Dit komt ten dele uit het budget voor migratie en ontwikkeling uit de grotere begroting, maar ook uit het stabiliteitsfonds, dat gedeeld wordt met de minister van Buitenlandse Zaken. Het fonds is onlangs geëvalueerd. Ik denk dat er een aantal lessen zijn, ook voor de lidstaten van de EU, om weer met de Commissie in gesprek te gaan.

Dan was er nog een vraag over de mogelijke inzet van ontwikkelingssamenwerking in de opvang van Venezolaanse vluchtelingen in Colombia, Curaçao en Aruba. In eerste instantie wil ik natuurlijk stellen dat Buitenlandse Handel-OS geen rol speelt in de koninkrijksgebieden. Daar wordt geen ODA ingezet omdat dit niet conform de definitie is. We hebben daarom steun gegeven aan de opvang in Colombia voor de Venezolaanse vluchtelingen. Het migratiebeleid en vreemdelingendetentie zijn een landsaangelegenheid. Dit betekent, zoals u weet uit uw gesprek met de staatssecretaris van JenV, dat Curaçao en Aruba zelf verantwoordelijk zijn. Er wordt in het kabinetsbeleid voortdurend onderzocht hoe Nederland wel hulp en bijstand kan bieden, maar die hulp en bijstand zullen niet komen uit de begroting van Ontwikkelingssamenwerking, aangezien dit niet in lijn is met de definitie van de toepassing van ODA.

Dan is er nog een laatste vraag over het Internationaal Strategisch Overleg. Dit is een publiek-private samenwerking die gericht is op de positionering van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland. Het werkt ook aan marktbewerkingsplannen. De BuHa-OS-nota, die de SDG centraal stelt, vormt het uitgangspunt van deze publiek-private inzet. De bedrijven zelf hadden er ook geen aanmoediging bij nodig — ze deden het al — maar ze hebben zelf nog een aanscherping geïntroduceerd. We kijken met hen naar de verduurzaming. Maar het is een overleg en geen aanbestedingsorgaan. Verder wordt gekeken naar regelgeving en of bedrijven zich houden aan alle internationale afspraken rondom internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik spreek hierover in diverse gremia, bilateraal met bedrijven, met andere fora van het bedrijfsleven, zoals VNO-NCW, en de bestaande Handelsraad. Ik heb er zelf om verzocht, ook na overleg met de Tweede Kamer, dat ook het maatschappelijk middenveld kan deelnemen aan de beraadslagingen van het Internationaal Strategisch Overleg, omdat het relevant is wat betreft de doelstellingen bij zowel onze inzet voor buitenlandse handel als internationale samenwerking met gebruik van ontwikkelingssamenwerkingsgelden.

Dit was het van mijn kant, mevrouw de voorzitter. Ik hoop dat ik het merendeel van de vragen heb beantwoord.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan zijn we nu toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Faber.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):

Dank u, voorzitter. Ten eerste wil ik toch de minister bedanken voor de beantwoording. Dat doe ik terwijl we politieke opponenten zijn, maar laten we toch enigszins hoffelijk blijven.

Ik wil toch wel eventjes ingaan op de armoedebestrijding. Ik heb in mijn eerste termijn gezegd dat er weinig zoden aan de dijk worden gezet. Dat heb ik ook gebaseerd op feiten. Ik heb het dan bijvoorbeeld over de Wereldbank, die meldt dat de armoede in Sub-Sahara tussen 1981 en 2010 is verdubbeld van 205 miljoen mensen naar 414 miljoen mensen. Ik geloof toch echt niet dat dit in de laatste jaren is rechtgetrokken met 200 miljoen mensen. Dat is echt niet ingehaald, zeker niet als we kijken naar bevolkingsgroei. Door die enorme bevolkingsgroei blijft het bruto binnenlands product per hoofd gewoon achter, terwijl Afrika in feite nu al achterloopt. De Afrikaanse groeicurve qua bbp per hoofd is de afgelopen 58 jaar gewoon bizar laag geweest. Dat is gegroeid van 889 dollar per jaar naar 1.780 dollar per jaar. Als je dat vergelijkt met westerse landen, dan blijft men daar gewoon heel erg veel achter. En dat terwijl Afrika in feite een schat aan grondstoffen bezit. Het komt niet terecht bij de gewone mensen. De gewone mensen hebben daar absoluut geen voordeel van, door de enorme corruptie die er is. En zolang die enorme corruptie in Afrika blijft, is deze hele exercitie zinloos.

Ik dank u voor uw aandacht.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Faber. Ik geef het woord aan de heer Overbeek.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Overbeek i (SP):

Dank u, voorzitter. Dank aan de minister voor haar dappere poging om mijn vragen te beantwoorden. Dat waren natuurlijk in belangrijke mate retorische vragen. Mijn bijdrage was vooral een ideologiekritiek: een kritiek op de onderliggende ideologie, zoals die in de strategische nota en in andere stukken tot ons spreekt en zoals de minister deze nog weer eens bevestigde door te verwijzen naar de comparatievekostentheorie van Ricardo. Dat is nou precies waar mijn kritiek zich op richt. Dat gezegd hebbende, is het goed dat we die gedachte-uitwisseling hier kunnen hebben. Daar ben ik dankbaar voor.

Ik heb op twee punten nog de constatering dat mijn vraag of niet goed begrepen is, of niet beantwoord - en waarschijnlijk omdat hij wel goed begrepen was. Bij de eerste vraag, waarbij we kennelijk een verschil van begrip hebben, had ik het over de waardeketen. Ik gaf het voorbeeld van de iPhone. Ik liet zien dat als ontwikkelingslanden de voorschriften van het IMF en de Wereldbank en deze minister opvolgen en zich specialiseren in de productie van de goederen waarin zij een comparatief voordeel hebben, zij veroordeeld zijn om zich te specialiseren in de trog van de waardeketen: daar in de productieketen waar geen of nauwelijks betekenisvolle waarde wordt gecreëerd of toegevoegd. Die waarde wordt toegeëigend, misschien niet geproduceerd — maar dat vergt een hele andere discussie — aan beide uitersten: daar waar het om research and development gaat, en daar waar het om marketing en financiële dienstverlening gaat. Die twee sectoren reserveren wij voor onszelf, want wij werpen enorme drempels op voor ontwikkelingslanden die via leapfrogging echt vooruit willen komen. Ik zie in de reactie van de minister toch een bevestiging van dat punt van mij.

Het laatste punt: de vragen die de minister helemaal niet beantwoord heeft. Dat verbaast mij natuurlijk ook niet, want ik had niet verwacht dat zij hier zou zeggen: verdorie, je hebt gelijk; we gaan het nou eens helemaal anders doen. Het waren mijn vragen over het exorbitante Nederlandse betalingsbalansoverschot: 10% van het bbp. Het is politiek onverantwoord om dat jaar in, jaar uit maar te blijven voortzetten. Verder was er de daaraan gekoppelde vraag naar de landbouwprotectie van de Europese Unie. De minister is zo tegen protectie gericht. Waarom maken we daar dan niet heel snel een eind aan? De ontwikkelingslanden vragen dat aan ons.

Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Overbeek. Wij zijn nu toegekomen aan het antwoord van de minister. O, meneer Lintmeijer, neemt u mij niet kwalijk. Hoe kan ik toch zo slordig zijn? U staat op de lijst.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Ja, dank u, voorzitter. Maar we hebben allemaal zin in het kerstdiner, laat dat helder zijn. Ik had me voorgenomen om nog een klein kwartiertje tweede termijn te doen, maar omwille van de tijd zal ik dat toch beperken tot de ingetikte drie minuten.

Dank aan de minister voor de beantwoording. Ik ben me uiteraard bewust van die ODA-percentages, die 0,27%, maar ik baseer me uiteraard op de cijfers die wij onder andere via de Rekenkamer zelf krijgen. Goed dat u daar nog even een aanvulling op gaf ten aanzien van de armste landen versus de armste ontvangers daarvan.

Ook goed dat u de evaluatie van de EU-Africa Fund noemde. Ik ben erg benieuwd naar die evaluatie. Ik weet eerlijk gezegd niet uit mijn hoofd of nu alles naar ons is toegestuurd, anders zou ik dat graag ook van de minister ontvangen. Ten aanzien van de Venezolaanse vluchtelingen, snap ik uw punt dat de ODA-gelden niet binnen het Koninkrijk worden besteed. Ik wil er wel aandacht voor vragen, zoals ook op meerdere plekken in deze Kamer vandaag, dat er op dat punt een fundamenteel vraagstuk ligt binnen de grenzen van ons eigen Koninkrijk, met ons grootste buurland daar. We zullen die discussie op meerdere plekken voortzetten. Mijn fractie denkt dat daarvoor een aantal structurele verbeteringen echt noodzakelijk zijn.

Dan mijn laatste punt. Naar aanleiding van de imvo-discussie wil ik het niet helemaal definiëren als systeemkritiek. Ik heb een aantal voorbeelden genoemd van ook Nederlandse bedrijven die de fout ingaan bij hun optreden bij ontwikkelingsprojecten of in ontwikkelingslanden. Ik snap dat de minister zegt dat zij hen erop aanspreekt waar dat gebeurt, maar het onderliggende punt is dat we vaak in een situatie zitten waar een ongelijk speelveld optreedt, waarin het bijna onvermijdelijk is dat misstanden ontstaan die dan heel erg lastig kunnen worden aangepakt. Misschien ging het antwoord van de minister al die kant uit, maar ik vroeg of we op de platforms waar we elkaar dan tegenkomen — en zo'n publiek-private instelling die u in het leven heeft geroepen is zo'n platform — niet alleen kunnen kijken of het gaat om incidenten. We moeten ook weten te kijken naar een aantal onevenwichtigheden die nu eenmaal zitten in de manier waarop handelsbetrekkingen tot stand komen, waardoor de weg richting misstanden eigenlijk te groot is. Daarom moeten we dus eigenlijk ook aan die onderliggende zaken aandacht besteden. Mijn uitnodiging, bijvoorbeeld aan deze publiek-private instelling, om dat ook in de opdracht te verankeren, blijft.

Daar wil ik het bij laten.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Lintmeijer. Ik geef nu het woord aan de minister.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Minister Kaag i:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Even nog terugkoppelend, zonder wat betreft de Wereldbank een tekstexegese te willen engageren. Ik weet niet op welk rapport mevrouw Faber doelt, maar onze hele nota en begroting zijn juist op Wereldbankanalyses gestaafd, en natuurlijk op indicatoren die worden gemeten op een internationaal niveau. En als het gaat om de toename van armoede: niemand zegt dat dat niet het geval is. Wat we wel zeggen, is dat over de hele linie armoede is afgenomen, dus dat er successen zijn geboekt. Dat was namelijk de stelling van mevrouw Faber. Eigenlijk komt die erop neer — en dat hoor ik ook vaak van de PVV in de Tweede Kamer — dat ontwikkelingssamenwerking zonde van het geld is, dat we het moeten uitgeven in eigen land, dat resultaten niet meetbaar zijn, dat het eigenlijk allemaal geld over de balk gooien is. Nou, dat is niet bewezen - verre van. Er zijn resultaten, en die heb ik laatst juist laten zien. Is er een conflict, zijn er gevolgen van klimaatverandering of demografische groei, zijn er nieuwe problemen op plekken? Ja, en daarom zetten we juist in op het voorkomen van al deze crises, en zetten we in op preventie en op een aanpak. Kunnen we alles aanpakken? Nee, en daar gaat de Wereldbank juist ook over. De Wereldbank benoemt twee factoren: investeren in menselijk kapitaal als dé kans om uit de armoede te kunnen breken, ondanks alle structurele factoren die natuurlijk een andere rol spelen en juist tegenspel geven. Maar de Wereldbank blijft een goede bron. De Wereldbank en de Verenigde Naties werken nauw samen, dus dat komt heel mooi uit.

Ik kijk nu naar wat de heer Overbeek zelf ten dele kenschetste als "retorische vragen". Ik weet niet of ik dan nog antwoord moet geven, want dat heeft hij zelf gegeven. Een retorische vraag is altijd goed; die poneert een stelling. Ik denk dat we inderdaad een andere kijk op de wereld hebben. U spreekt van ideologie. "Ideologie" vind ik altijd een nogal zwaar woord. Ik kijk naar de feiten en denk dat het in dit tijdsgewricht, waarin iedereen zich heeft gecommitteerd aan de SDG's, nog steeds het beste is dat hulp en handel samengaan. Een toename van investeringen, om juist nu een nieuwe economie te kunnen creëren. We kunnen de geschiedenis niet inhalen. We kunnen helaas ook niet alles goedmaken wat het kolonialisme, slavenhandel en dat alles hebben veroorzaakt, maar we kunnen wel helderder kijken naar wat de landen nu vragen en willen, en naar wat structureel is bewezen dat kan werken. Ik denk dat dat belangrijk is. Dan ga ik graag op een ander moment met de heer Overbeek in overleg. Maar in ideologie is het wellicht een andere insteek.

Dit betreft natuurlijk ook het betalingsbalansoverschot. Dat was ik inderdaad vergeten. Wij verschillen van mening over de schadelijkheid van het betalingsbalansoverschot. Wij kijken natuurlijk ook naar de kansen en de capaciteit van Nederland, juist op basis van de groei in inkomen, banen en gedeelde welvaart. Dat is goed voor het merendeel van de Nederlanders, ook voor diegenen in Nederland die juist nog dreigen achter te blijven. Het weerspiegelt ook de kracht van ons bedrijfsleven, niet de zwakte van de consument.

Ik ben het er volledig mee eens dat we meer moeten doen aan eerlijke handel en moeten inzetten op een echt leefbaar loon en inkomen voor de armste gezinnen in ontwikkelingslanden. Dat is wat we ook doen door het aanspreken van bedrijven op hun verantwoordelijkheid. Ik ben het ook eens met de suggestie van de heer Lintmeijer dat we nog iets meer kunnen doen richting bedrijven, want er bestaan natuurlijk zorgen over de vrijwillige basis van de deelname aan het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, zeker als je kijkt naar de vrijwillige aard van de OESO- en de VN-richtlijnen.

Als we spreken van schendingen, van incidenten, dan moeten we echt kijken hoe het beleid aangescherpt kan worden. Dit is niet een stap richting wetgeving, dit is gewoon het zoeken naar een betere toepassing en naleving van de instrumenten die al bestaan. Daarin zeg ik een actieve rol toe, juist ook omdat het machtsveld ongelijk is.

Mevrouw de voorzitter. Hiermee meen ik dat ik heb gereageerd op de opmerkingen en dat ik de vragen heb beantwoord. Met dank aan u en de Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat er aan het einde van de vergadering wordt gestemd over het wetsvoorstel.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

We zijn nu toegekomen aan het schorsen van de vergadering. In mijn draaiboek staat dat er een kwartier wordt uitgetrokken voor overleg van de fracties en dat er vervolgens een halfuur wordt uitgetrokken voor de stemmingen. We kunnen het ook zo doen — maar dat vindt u misschien wat wild — dat we nu allemaal naar het kerstdiner gaan en dat we tijdens het kerstdiner per fractie met elkaar overleggen wat we met de moties doen. Dan kunnen we daarna even terugkomen voor de stemmingen. Ik constateer dat men eerst de stemmingen wil afhandelen. Oké, dan schors ik de vergadering maximaal tien minuten tot 19.25 uur. Ik denk dat de stemmingen vrij snel kunnen gaan.

De vergadering wordt van 19.15 uur tot 19.26 uur geschorst.