Verslag van de plenaire vergadering van dinsdag 24 oktober 2017



Parlementair jaar 2016/2017, 4e vergadering

Aanvang: 13.30 uur

Sluiting: 21.31 uur

Status: gecorrigeerd


Bekijk de video van dit verslagpunt

Opening

Voorzitter: Broekers-Knol

Tegenwoordig zijn 72 leden, te weten:

Van Apeldoorn, Atsma, Baay-Timmerman, Backer, Barth, Beuving, Van Bijsterveld, Bikker, Bredenoord, Broekers-Knol, Bruijn, De Bruijn-Wezeman, Dercksen, Peter van Dijk, Diederik van Dijk, Don, Duthler, Engels, Ester, Faber-van de Klashorst, Flierman, Ganzevoort, Gerkens, De Graaf, De Grave, Van Hattem, Hoekstra, Ten Hoeve, Huijbregts-Schiedon, Jorritsma-Lebbink, Van Kappen, Niek Jan van Kesteren, Ton van Kesteren, Klip-Martin, Knapen, Knip, Koffeman, Köhler, Kok, Kox, Kuiper, Lintmeijer, Martens, Meijer, Nagel, Nooren, Oomen-Ruijten, Pijlman, Postema, Prast, Van Rij, Rinnooy Kan, Rombouts, Ruers, Schaap, Schalk, Schaper, Schnabel, Schouwenaar, Sent, Sini, Van der Sluijs, Stienen, Van Strien, Strik, Teunissen, Van de Ven, Verheijen, Vlietstra, Vos, De Vries-Leggedoor en Wezel,

en de heer Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

alsmede de heer Jasper van Dijk, lid Tweede Kamer en mevrouw Van Toorenburg, lid Tweede Kamer.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Mededelingen

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mee dat de volgende leden zich hebben afgemeld:

Overbeek, wegens verblijf buitenslands;

Brinkman en Van Beek, wegens ziekte.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Ingekomen is een brief van de heer W.B. Hoekstra waarin hij meedeelt dat hij op 26 oktober 2017 hoopt toe te treden tot het nieuwe kabinet als minister van Financiën. In verband daarmee zegt hij per 25 oktober 2017 zijn lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal op. Ik heb de voorzitter van het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer van de ontslagname van de heer Hoekstra in kennis gesteld.

Zoals de Griffier u reeds per mail heeft laten weten, is er hedenmiddag vanaf 18.00 uur in de Hall gelegenheid om afscheid te nemen van de heer Hoekstra. Ik wil hem niettemin reeds vanaf deze plaats van harte gelukwensen met zijn waarschijnlijke benoeming tot minister van Financiën en hem danken voor zijn zeer betrokken en deskundige inbreng in deze Kamer.

(geroffel op de bankjes)


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Het is niet onopgemerkt gebleven.

Ingekomen is een brief van de heer M.J. van Beek houdende het verzoek hem wegens ziekte tijdelijk ontslag te verlenen. In aanmerking genomen de bij het verzoek overgelegde medische verklaring heb ik besloten het tijdelijk ontslag met ingang van 25 oktober 2017 voor de duur van zestien weken te verlenen. Ik heb de voorzitter van het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer van het tijdelijk ontslag van de heer Van Beek in kennis gesteld.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Hamerstuk

Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de definitieve invoering van begeleid rijden (34693).

Dit wetsvoorstel wordt zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Stemmingen

Stemming Doorverkoop toegangskaarten

Aan de orde is de stemming in verband met het Voorstel van wet van de leden Jasper van Dijk en Van Toorenburg houdende wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van voorschriften betreffende de doorverkoop van toegangskaarten voor een publieke gebeurtenis op het terrein van sport of cultuur (doorverkoop toegangskaarten) (31461).

(Zie vergadering van 10 oktober 2017.)


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik heet de initiatiefnemers, de heer Van Dijk en mevrouw Van Toorenburg, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties — ik zag hem zonet; o die zit daar — die namens de regering bij de stemming aanwezig is, van harte welkom in de Eerste Kamer. Ja, het is toch wel handig als u daar gaat zitten, minister, want u bent daar zo in de coulissen. En die zijn er dadelijk pas, niet nu.

Hebben alle leden de presentielijst getekend? Dat is het geval.

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rij i (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie en de OSF hebben na ampele overweging besloten tegen dit wetsvoorstel te stemmen. Hoewel het doel sympathiek is, namelijk het bestrijden van oneerlijke handelspraktijken bij de doorverkoop van tickets, zal het gekozen middel niet werken. Juridisch zal een civielrechtelijke bepaling zoals voorgesteld immers geen oplossing bieden voor het probleem van de doorverkoop van kaarten tegen te hoge prijzen voor culturele en sportieve evenementen in Nederland. Zulks nog los van de vraag of burgers vanwege de kosten wel naar de rechter zullen stappen om hun gelijk te halen als zij dat al zullen krijgen. De CDA-fractie waardeert het feit dat de initiatiefnemers het ontwerp hebben geagendeerd, maar zien hier een schone taak weggelegd voor de nieuwe bewindslieden van Justitie en Economische Zaken om met een voorstel te komen dat oneerlijke handelspraktijken bij de doorverkoop daadwerkelijk aanpakt, inclusief adequate handhaving.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Rij. Mevrouw Duthler.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Duthler i (VVD):

Voorzitter. Mijn fractie zal tegen dit wetsvoorstel stemmen. De bezwaren die mijn fractie tegen dit wetsvoorstel heeft, liggen vooral op de punten van handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. De civielrechtelijke mogelijkheden die met het wetsvoorstel worden gecreëerd om met een beroep op de vernietigbaarheid van de koop of onverschuldigde betaling geld terug te krijgen, beoordeelt mijn fractie vooral als een theoretische en niet als een realistische.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Duthler. Mevrouw Prast.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Prast i (D66):

Voorzitter. Doorverkopers strijken wereldwijd per jaar 8 miljard euro op. Dat gaat ten koste van de artiest en het publiek en botst met de wens om kunst en cultuur breed toegankelijk te maken. Een verbod kan preventief werken. Mijn fractie beschouwt een verbod op doorverkoop dan ook proportioneel, uitvoerbaar en handhaafbaar en zal daarom voor deze wet stemmen. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Prast. Meneer Ruers.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ruers i (SP):

Mevrouw de voorzitter. De SP-fractie zal met volle inzet het voorstel steunen. Alle argumenten die door de tegenstanders zijn aangevoerd, zijn al keer op keer weerlegd. Ik denk dat hier een prima wetsvoorstel voorligt, wat de samenleving een enorme stap vooruit helpt. Het gaat dus niet over handelspraktijken, maar gewoon om doorverkoop van kaarten op consumentengebied. Daar zou dit wetsvoorstel een prima oplossing voor zijn. Ik denk dat de samenleving heel blij zou zijn als dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Wij steunen het volledig.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ruers. Mevrouw Baay.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):

Voorzitter. 50PLUS vindt het op het eerste gezicht een zeer sympathiek wetsvoorstel. Aan de ene kant wil je iets reguleren, maar aan de andere kant wil je niet iets reguleren wat je niet kunt handhaven. Het reguleren van doorverkoop van toegangskaarten tegen een redelijke prijs wordt met dit wetsvoorstel niet bereikt. Evenmin als het tegengaan van doorverkoop van valse toegangskaarten. De handhaving en uitvoerbaarheid van deze wet kan niet worden gegarandeerd. Daarom zal 50PLUS tegenstemmen. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Baay. Ik kijk nog even rond. Ja.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Dercksen i (PVV):

Voorzitter. In het debat over de regulering van doorverkoop van toegangskaarten zijn er veel zorgen geuit over deze wet, daar waar het ging over handhaafbaarheid, effectiviteit en uitvoerbaarheid. De PVV-fractie deelt voor een belangrijk deel die zorgen. Aan de andere kant erkent mijn fractie ook met name het probleem van geautomatiseerd kopen van kaarten via bots. Daardoor wordt marktwerking verstoord en kunnen consumenten niet op een reguliere wijze en tegen een normale prijs kaarten kopen. Of deze wet daartoe het meest geëigende middel is, valt te bezien. We zien uit naar de evaluatie van de wet, maar het is voor ons reden genoeg om dit voorstel te steunen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Dercksen. Mevrouw Bikker.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):

Dank u, voorzitter. Mede namens de fractie van de SGP een stemverklaring. De fracties van de ChristenUnie en de SGP begrijpen dat de initiatiefnemers de vinger leggen op de onwenselijke, massale opkoopactiviteiten van tussenhandelaren bij allerlei evenementen. Nu de omvang van het probleem echter niet volledig helder is, er nog steeds sprake blijft van een waterbedeffect naar het buitenland en wij vooral vraagtekens hebben bij het gekozen instrumentarium, ook binnen het civiel recht in plaats van het bestuursrecht, denken wij dat deze wet niet de oplossing biedt die het probleem nodig heeft. Daarom zullen wij tegen het wetsvoorstel stemmen.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bikker.

Zijn er nog anderen die een stemverklaring wensen af te leggen? Dat is niet het geval. Ik stel voor te stemmen bij zitten en opstaan.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks, de PvdD, de SP, D66 en de PVV voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, de ChristenUnie, de VVD, de PvdA, het CDA, 50PLUS en de OSF ertegen, zodat het is verworpen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Caribische openbare lichamen en een kiescollege voor de Eerste Kamer

Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor Caribische openbare lichamen en het regelen van een kiescollege voor de Eerste Kamer (34702).


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 34702 Verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor Caribische openbare lichamen en het regelen van een kiescollege voor de Eerste Kamer. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie heb ik reeds welkom geheten in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Van Bijsterveld.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):

Voorzitter. Als wij dit debat twee weken eerder hadden kunnen houden, dan was het op de kop af zeven jaar na de historische datum van 10-10-10, die ons de nieuwe staatkundige verhoudingen in het Koninkrijk bracht, dat wij de grondwetsherziening die vandaag voorligt, in tweede lezing hadden behandeld. De herziening die Bonaire, Sint-Eustatius en Saba als territoriale openbare lichamen in het Caraïbische deel van Nederland een grondwettelijke basis geeft. Die symbolische periode van zeven jaar is in dit geval niet iets om trots op te zijn. Wat mijn fractie betreft had de grondwetsherziening veel eerder haar beslag kunnen en moeten krijgen. Het gaat immers niet om een cosmetische grondwetswijziging of om een formele bestendiging van een al bestaande werkelijkheid. Een belangrijke consequentie van dit voorstel is dat de Nederlandse kiesgerechtigden op de eilanden hun invloed kunnen uitoefenen bij de volgende verkiezingen van de Eerste Kamer; een invloed die zij sinds 10-10-10 nog niet hebben kunnen uitoefenen.

Voorzitter. Mijn fractie is tevreden met het resultaat. En een goede regeling gaat hier boven een snelle regeling. Het bijzondere van de constitutionele positie van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba is dat zij geen indeling bij een provincie kennen. Dat betekent dus dat ten behoeve van de Eerste Kamerverkiezingen een afwijkende constructie gekozen moet worden. Anders dan oorspronkelijk voorzien, worden nu de verkiezingen voor de eilandsraden en die ten behoeve van de Eerste Kamer gesplitst. Dat is naar het oordeel van mijn fractie essentieel. Dat maakt het ook mogelijk dat de niet-Nederlanders op de eilanden, die overigens aan de vereisten voldoen, actief en passief kiesrecht hebben voor de eilandsraden. Via de figuur van het kiescollege dat nu grondwettelijke grondslag krijgt, wordt ook verzekerd dat alleen Nederlanders invloed uitoefenen op de Eerste Kamerverkiezingen. Zonder ontvlechting zou ofwel aan het principe dat aan het laatste ten grondslag ligt ofwel aan het principe dat aan het eerste ten grondslag ligt, afbreuk worden gedaan. Gelukkig deelt de minister nu ook deze visie. Wanneer ik mij niet vergis, is het uniek dat dit bewerkstelligd is via een novelle op een voorstel tot grondwetsherziening in eerste lezing. Wij kijken in ieder geval uit naar de uitvoeringsvoorstellen.

De overige onderdelen van het grondwetsherzieningsvoorstel spreken voor zich en hebben ook de instemming van mijn fractie. Ik ga daarop nu ook niet verder in.

Ik ga ervan uit dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de verdediging van dit wetsvoorstel zijn laatste optreden in dit huis in deze kabinetsperiode heeft. Daarvoor is het een substantieel, waardig en goed voorstel. Ik dank de minister voor de goede samenwerking in de afgelopen periode en wens hem het beste voor de toekomst.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Bijsterveld. Ik geef het woord aan de heer De Graaf.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer De Graaf i (D66):

Voorzitter. Het is bijzonder dat meer dan zeven maanden na de Tweede Kamerverkiezingen de demissionaire minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de door hem zelf geïnitieerde grondwetsherziening in tweede lezing nu kan verdedigen en nog wel in zijn, naar in aanneem, allerlaatste publieke optreden als minister. Het is bovendien ook de laatste keer in een vermoedelijk langere periode dat wij een minister kunnen begroeten die zelf de portefeuille Koninkrijksrelaties voor zijn rekening neemt. Ik zwijg erover. Dit is een neutrale opmerking mijnerzijds.

Voorzitter. Ik maak van de gelegenheid gebruik om minister Plasterk dank te zeggen voor de vijf jaren waarin hij met veel inzet de Koninkrijksrelaties heeft behartigd. Een ondergewaardeerd en zeker geen makkelijk deel van zijn portefeuille. Ik zeg hem ook dank voor zijn keuze om een directe verantwoordelijkheid te nemen voor de coördinatie van het regeringsbeleid voor de BES-eilanden.

Voorzitter. Ik kan namens mijn fractie over het onderhavige wetsvoorstel tot grondwetsherziening in tweede lezing kort zijn. We zullen dit steunen. Het kent inmiddels al een aardige geschiedenis waarin vooral deze Kamer in grote eensgezindheid van zich heeft laten horen. Dat betrof de thans in de grondwetsherziening opgenomen regeling van een kiescollege voor de samenstelling van de Eerste Kamer. En ik spreek mijn tevredenheid uit over het feit dat in een, zoals ik dat bij de behandeling in eerste lezing noemde, "constitutionele schermpartij" de regering en de Tweede Kamer overtuigd konden worden van de door de Eerste Kamer uitgesproken wens om een apart kiescollege voor de samenstelling van deze Kamer op de eilanden in te richten, zodat het recht van de Nederlanders die op de eilanden wonen om bij te dragen aan de democratische legitimatie van dit deel van het parlement, niet verloren gaat en overigens de niet-Nederlanders die wel ingezetenen zijn wel het recht kunnen uitoefenen om invloed uit te oefenen op de samenstelling van de eilandsraden. Wij wachten nu — dat heeft ook mevrouw Van Bijsterveld al gezegd — de uitvoeringswetgeving met belangstelling af.

Dit gesteld zijnde is dit onderdeel natuurlijk niet het meest wezenlijke van deze grondwetsherziening. Dat is immers de constitutionele basis van de status van de drie Caribisch-Nederlandse eilanden als openbare lichamen binnen ons staatsbestel. Dit is geen eindoordeel over de positie van de drie eilanden. Ooit zou kunnen worden besloten om de eilanden gemeenten te laten worden. In een nog verdere toekomst zijn er wellicht ook andere horizonten mogelijk, al is "mogelijk" niet hetzelfde als "goed denkbaar". Duidelijk is in ieder geval dat er voor de middellange termijn geen reden is om van het model van het openbare lichaam af te stappen. De huidige openbare lichamen worden nu van een duidelijke constitutionele basis voorzien. Dat is naar het oordeel van mijn fractie ook echt noodzakelijk.

De status van openbaar lichaam maakt afwijkende wetgeving voor de drie eilanden mogelijk, zoals we dat al kenden in de vorm van de WolBES. Het maakt het ook mogelijk dat de wetgever de grootst mogelijke terughoudendheid in acht neemt om reguliere wetgeving, die voor Europees Nederland logisch en vanzelfsprekend is, zomaar een-op-een op de eilanden in te voeren. Het maakt het ook mogelijk om, waar nodig, sterk te differentiëren naar de aard en mogelijkheden van de individuele eilanden. Maatwerk en afstemming met de drie eilanden en hun volksvertegenwoordigingen moeten de uitgangspunten zijn en blijven.

Niettemin — en daarmee rond ik af — kan het in de Grondwet op te nemen artikel 132a, vierde lid, dat de mogelijkheid opent om met het oog op de bijzondere omstandigheden van de eilanden specifieke regels te stellen en maatregelen te treffen, nooit een argument vormen om de in artikel 1 van de Grondwet beoogde gelijke behandeling in gelijke gevallen van eenieder die zich in Nederland bevindt, te relativeren. In dat kader doe ik over het hoofd van de minister, die in de zwaarst mogelijke vorm van demissionaire staat verkeert, een beroep op het aantredende kabinet om werk te maken van een aanvaardbaar sociaal minimum voor de inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.

Voorzitter. Ik wacht met belangstelling de famous last words van minister Plasterk af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Graaf. Ik geef het woord aan de heer Sini.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Sini i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik namens de Partij van de Arbeid mijn medeleven uitspreken voor alle mensen op Sint-Maarten, Sint-Eustatius en Saba. Het is onvoorstelbaar wat voor schade er door het natuurgeweld is ontstaan. Ik wil de regering via de minister dankzeggen voor haar inzet om het leed van de mensen te helpen lenigen.

Namens de Partij van de Arbeid dank ik de minister hartelijk voor zijn enorme inzet voor zowel de BES-eilanden alsook voor de andere delen van het Koninkrijk. We zullen hem missen. Hartelijk dank.

Voorzitter. Vandaag behandelen we de tweede lezing van een grondwetswijziging om een grondwettelijke basis te creëren voor Caribische openbare lichamen en om getrapte vertegenwoordiging van de inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba in de Eerste Kamer mogelijk te maken. Mijn fractie onderschrijft de wens van de regering om de staatkundige positie van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba een grondwettelijke basis te geven en een kiescollege voor de Eerste Kamer te regelen.

Wij zijn van mening dat het hier gaat om het principe dat iedere kiesgerechtigde het recht dient te hebben om zijn stem uit te brengen voor zijn eigen parlement. Dat geldt wat ons betreft voor zowel de Tweede Kamer als voor de Eerste Kamer. Het is van groot belang om de gelijkwaardigheid van inwoners van het Caribische deel en die van het Europese deel van Nederland voortdurend voor ogen te houden. Mijn fractie is benieuwd naar de wijze waarop het getrapte stemrecht voor de Eerste Kamer praktisch zal worden geregeld. Wij zien uit naar het wetsvoorstel hierover, dat heden bij de Tweede Kamer ligt.

Voorzitter. Kan de minister nader ingaan op de signalen dat de in te zetten verankering van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba in onze Grondwet niet overal op de eilanden in goede aarde lijkt te vallen? Kan hij aangeven in hoeverre de onderhavige verankering mede bedoeld is om de positie van inwoners van de eilanden te verbeteren en de sociaal-economische ontwikkeling te stimuleren?

Voorzitter. Zonder bestaanszekerheid is het moeilijk voor mensen om vertrouwen in de toekomst te hebben. Armoede en onder meer de problematische positie van veel kinderen maken de eilanden en hun bewoners bijzonder kwetsbaar. De Kinderombudsman geeft aan dat er kinderen zijn die door armoede te weinig eten krijgen en onvoldoende kleding hebben. Ouders werken te veel vanwege de hoge kosten van levensonderhoud, waardoor ze te weinig aandacht hebben voor hun kinderen. De Kinderombudsman schrijft verder in haar rapport over de kinderrechtentour in Carabisch Nederland dat de stress vanwege geldproblemen soms tot verkeerde keuzes leidt, zoals drankgebruik en verkeerde opvoedingspraktijken. Welke lessen trekt de minister uit dit rapport?

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik hoor de heer Sini van de PvdA een hele hoop opmerkingen maken die volgens mij toch buiten de context van dit wetsvoorstel vallen. Maar gelet daarop, de heer Sini zegt dat dit wetsvoorstel in slechte aarde valt op de BES-eilanden. Hoe moet ik dit nou rijmen met de reactie die een van de leden van de eilandsraad van Sint-Eustatius, de heer Clyde van Putten, afgelopen week gaf richting Nederland over onze en ook hun militairen? De heer Van Putten zei: als de minister militairen hierheen stuurt, dan zullen we ze vermoorden in onze straten en verbranden in onze straten; leaders must lead. Dit werd met applaus ontvangen. Waarom houdt de heer Sini dan toch nog zo'n tranentrekkend verhaal dat we zo veel verantwoordelijkheid moeten nemen voor deze eilanden, terwijl ze daar zelf tegen Nederland "bekijkt u het maar en zoekt u het maar uit" zeggen?

De heer Sini (PvdA):

Het gaat om de inwoners van die eilanden en niet zozeer om die meneer die deze uitspraken heeft gedaan. We zijn het eens met de wijze waarop de minister die uitspraken heeft veroordeeld.

De heer Van Hattem (PVV):

Maar ik hoor u toch zeggen dat er weerstand is op de eilanden tegen dit voorstel. Bent u het dan niet met mij eens dat we eigenlijk een volgende stap moeten zetten en moeten zeggen "sorry, maar we moeten deze eilanden een toekomst geven buiten ons koninkrijksbestel" in plaats van hier eindeloos en tegen de zin van de eilanden zelf in hun hand vast te blijven houden?

De heer Sini (PvdA):

Wat mijn partij betreft houden we ons aan de verbondenheid met die eilanden. We waarderen de inzet van de minister daarvoor. Als het aan ons ligt zou er meer geïnvesteerd moeten worden in betere verhoudingen en betere samenwerking, maar daar kom ik nog op terug in mijn bijdrage.

Voorzitter. Er is de afgelopen jaren veel verbeterd, maar er is meer nodig. Een grote opgave is om te komen tot een hernieuwde gemeenschappelijke toekomstvisie. Een voorwaarde voor een gezamenlijke stip op de horizon voor de eilanden is wat ons betreft een intensieve investering in betere samenwerking tussen de regering aan de ene kant en de besturen en de bewoners van de drie eilanden aan de andere kant op het gebied van onder meer armoedebestrijding, onderwijs en werkgelegenheid. Welke rol ziet de minister hierbij voor de regering weggelegd? Mijn fractie gaat ervan uit dat de staatskundige veranderingen die in dit wetsvoorstel opgenomen zijn van positieve invloed kunnen zijn op de onderlinge verhoudingen tussen de Europese en Carabische delen van Nederland.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik kom toch nog even terug op wat de heer Sini nu aanhaalt. U zegt dat we intensief moeten samenwerken met de besturen van de eilanden om al die zaken die u noemt, wel in de overzeese gebiedsdelen te bewerkstelligen, terwijl daar hier in Nederland onder uw kabinet hard op is bezuinigd. Maar dat betekent ook samenwerking met zo'n meneer Van Putten, die daar in de eilandraad zit en daar oproept tot het afslachten van onze militairen. Hoe ziet u die samenwerking dan? Want die eilandraad bestaat maar uit een handjevol mensen.

De heer Sini (PvdA):

Het gaat om die ene meneer. Wat ons betreft hebben we het hier over de bevolking van die drie eilanden.

De heer Van Hattem (PVV):

Maar die ene meneer is wel een meneer die daar in het verleden gedeputeerde was en nog steeds een prominente rol speelt in het bestuur van Sint-Eustatius. Wilt u met die meneer gaan samenwerken, die oproept tot het vermoorden van onze en hun militairen, om dat allemaal te bewerkstelligen?

De heer Sini (PvdA):

Democratie heeft ook haar nadelen, om het zo uit te drukken. Wat ons betreft hebben wij het afgedaan met de uitspraken van de minister richting deze meneer over zijn uitspraken, die wij veroordelen.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, mijnheer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Op basis van die veroordeling ga ik er dus van uit dat u geen vruchtbare samenwerking ziet met dit heerschap.

De heer Sini (PvdA):

Nee, met die meneer niet, precies. Maar het gaat ons om de vertegenwoordigers van de bevolking aldaar.

Voorzitter. Voor die betere samenwerking is dus ook meer nodig dan een grondwettelijke verankering van de Caribische lichamen en het regelen van een kiescollege voor de Eerste Kamer. Het gaat ook om een wederzijds ervaren gevoel van gelijkwaardigheid. Wat mijn fractie betreft ligt er een verantwoordelijkheid bij de regering om zich hiervoor in te spannen. Kan de minister aangeven hoe de regering bijdraagt aan een betere verstandhouding tussen Bonaire, Sint-Eustatius, Saba en Europees Nederland?

We zien uit naar de antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Sini. Ik geef het woord aan de heer Van Kappen.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Kappen i (VVD):

Dank, voorzitter. De BES-eilanden hebben er indertijd voor gekozen om onderdeel uit te maken van het Nederlandse staatsbestel. Dat was best ingewikkeld, omdat het Nederlandse staatsbestel slechts drie grondwettelijk vastgestelde bestuurslagen kent, namelijk het Rijk, de provincie en de gemeente. De eilanden waren echter te klein om als volwaardige provincie of gemeente aangemerkt te worden.

De oplossing voor dit probleem werd gevonden door de BES-eilanden met ingang van 10-10-10 voorlopig aan te merken als openbare lichamen in de zin van artikel 134 van de Grondwet. Deze constructie maakte het mogelijk om afwijkende regels te stellen en andere specifieke maatregelen te treffen met het oog op de bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland. Deze differentiatiebepaling is inmiddels opgenomen in artikel 1, lid 2 van het Statuut.

Met de voorliggende grondwetswijziging worden de openbare lichamen nu ook volledig in de Grondwet opgenomen als een grondwettelijk gewaarborgde bestuursvorm. Ook de differentiatiebepaling wordt nu opgenomen in het vierde lid van artikel 132a van de Grondwet. De differentiatiebepaling is overigens vanaf 10-10-10 veelvuldig onderwerp van discussie geweest, zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer. Het opnemen van de differentiatiebepaling in de Grondwet maakt echter geen einde aan deze discussie. Het beginsel dat afwijkende regels voor de eilanden noodzakelijk zijn, wordt weliswaar breed gedragen, maar de discussie spitst zich toe op de vraag wanneer er sprake is van gerechtvaardigde verschillen en wanneer van willekeur.

In het bijzonder het toepassen van de differentiatiebepaling bij het vaststellen van een voor de BES-eilanden passend niveau van sociale voorzieningen blijkt een lastige zaak. Het uitgangspunt van de regering is dat, om een aanzuigende werking te voorkomen, het niveau van de voorzieningen niet te veel mag afwijken van het in de regio geldende niveau. Het voorzieningenniveau moet echter wel aanvaardbaar zijn binnen het Nederlandse staatsbestel. Deze vage en ruime formulering creëert een dilemma dat sinds 10-10-10 aanleiding is geweest voor de nodige discussie in zowel de Tweede als de Eerste Kamer.

Voorzitter. Ik laat het hier even bij. Dit is immers niet de gelegenheid om de discussie over dit dilemma voort te zetten. Ik constateer slechts dat het opnemen van de differentiatiebepaling in de Grondwet geen oplossing biedt voor dit dilemma. We zullen het er nog vaak over hebben.

Ook het stemrecht voor de Eerste Kamer wordt met deze grondwetsherziening geregeld. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd door het ontbreken van het provincieniveau de eilandsraad tevens als kiescollege aangemerkt voor de verkiezing van de Eerste Kamer. Een gevolg van deze constructie was dat niet-Nederlanders die legaal langer dan vijf jaar op de eilanden verblijven, het kiesrecht voor de eerste bestuurslaag, de eilandsraad, moest worden ontzegd om te voorkomen dat niet-Nederlanders invloed zouden krijgen op de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer en daarmee op het Nederlandse buitenland- en defensiebeleid. In Europees Nederland daarentegen hebben niet-Nederlanders die legaal vijf jaar of langer in Nederland verblijven, wel kiesrecht voor de eerste bestuurslaag. Dat kan, omdat de leden van de Eerste Kamer worden gekozen door Provinciale Staten en omdat niet-Nederlanders in Europees Nederland geen kiesrecht hebben voor de verkiezingen voor de Provinciale Staten.

Deze Kamer was in overgrote meerderheid van mening dat het verschil in behandeling tussen enerzijds niet-Nederlanders die in Caribisch Nederland verblijven en anderzijds niet-Nederlanders die in Europees Nederland verblijven, ongewenst en onnodig is. Door deze Kamer werd derhalve als alternatief voorgesteld om de eilandsraad niet als kiescollege voor de verkiezing van de Eerste Kamer aan te merken, maar om separate verkiezingen te houden voor het kiescollege voor de Eerste Kamer, waaraan alleen kiezers mogen deelnemen die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De minister ging akkoord met dit voorstel en diende hiertoe een novelle in. In het thans voorliggende wetsvoorstel is het door de Eerste Kamer voorgestelde alternatief overgenomen.

Voorzitter. Aan onze wensen is voldaan. Wij hebben geen vragen meer. Wij zullen dan ook voor dit wetsvoorstel stemmen. Ik wil echter besluiten met het bedanken van onze minister, de heer Plasterk, voor de goede samenwerking die we hebben gehad. De heer De Graaf heeft het al gememoreerd: Koninkrijksrelaties is een ondankbare portefeuille, maar het is een portefeuille waarin emotie, staatsrecht, bestuurlijke zaken en een stuk historie door elkaar heen spelen. Dat maakt dit vaak best een ingewikkeld dossier. Ik dank u voor de goede samenwerking die we hebben gehad. We hebben vaak de degens gekruist, maar wat mij betreft altijd op een faire manier. Ik wens u het allerbeste toe voor de toekomst. Ik kan u verzekeren dat er een leven is na het ministerschap.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Kappen.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ester i (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ook in tweede lezing gaat mijn fractie akkoord met dit wetsvoorstel. Wel hebben we toch nog een aantal vragen. De grondwetswijziging maakt het mogelijk om de staatkundige positie van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba een constitutionele basis te geven en regelt de instelling van een kiescollege voor de Eerste Kamer. De Caribische openbare lichamen zijn daarmee grondwettelijk verankerd en het kiesrecht voor de Eerste Kamer is voorbehouden aan ingezetenen met de Nederlandse nationaliteit. Op dit laatste punt voerden we in dit huis ruim een jaar geleden een debat inzake de novelle die toen voorlag en die voorziet in het slechten van een democratisch deficit.

Het debat van vandaag vindt plaats zes weken nadat orkaan Irma zijn verwoestende werk deed op Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius. Mijn fractie leeft zeer mee met onze landgenoten op de Bovenwinden. De schade is enorm, met name op Sint-Maarten. Velen verloren hun huis. Veel infrastructuur is vernietigd en de schade aan de natuur is ongekend. Gelukkig kwam de hulpverlening vanuit Europees Nederland snel op gang. De wederopbouwopgave tart ons voorstellingsvermogen. De gevolgen van de ramp, ook in sociaal en cultureel opzicht, zullen nog lang voelbaar zijn. Veel investeringen zijn nodig om de eilanden er economisch weer bovenop te helpen en mensen weer hoop en uitzicht te geven. Dat vereist ruimhartige solidariteit van onze kant. Het is goed dat ook de Europese Commissie, zoals twee weken geleden bleek, bereid is om Sint-Maarten financiële steun te verlenen.

De minister heeft de Eerste Kamer vanaf het begin van de ramp op de hoogte gehouden van de dramatische ontwikkelingen op de Bovenwinden. Hoewel het niet het onderwerp van vandaag is — dat realiseer ik mij zeer wel — zou mijn fractie het waarderen om kort van de minister te horen wat nu zijn appreciatie van de situatie is en welke knelpunten hij waarneemt. Mijn fractie schrok van de controverse die vorige week ontstond tussen de minister en de regering van Sint-Maarten over de randvoorwaarden van de Nederlandse bijdrage aan de wederopbouw.

Ik ga nu terug naar het wetsvoorstel. Ik begin met het kiescollege voor de Eerste Kamer. De grondwetswijziging behoeft een uitvoeringswet die dit college nader praktisch regelt voor de BES-eilanden. Mijn fractie wacht dat voorstel af.

De ChristenUnie-fractie heeft er in de afgelopen jaren op gehamerd dat er voor Caribisch Nederland heldere en onderbouwde minimumnormen voor een acceptabele levensstandaard moeten komen. Collega Van Kappen ging daar ook al op in. De kosten van levensonderhoud, voedsel, energie, water en vervoer zijn bepaald niet gering, zeker indien men de inkomens op de eilanden in ogenschouw neemt. De commissie-Spies heeft daar behartigenswaardige beschouwingen aan gewijd. We hebben er samen met veel andere fracties hard aan moeten trekken om het kabinet aan onze zijde te krijgen wat deze minimumnormen betreft. De motie die hierom vroeg, kreeg de steun van bijna alle partijen in de Eerste Kamer. De uitkomst is echter mager. Wat voorligt is een onderzoekstraject. De normen zelf worden doorgeschoven naar het nieuwe kabinet. Hier hebben de minister en zijn collega, de staatssecretaris van Sociale Zaken, weinig vooruitgang geboekt. Een oordeel over een gelijkwaardige levensstandaard ontbreekt voor inwoners van Europees Nederland en Caribisch Nederland. Dat knelt juist nu we de grondwettelijke basis van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius als openbare lichamen via dit wetsvoorstel gaan vastleggen.

In dit licht vraagt mijn fractie om een korte toelichting op artikel 132a, lid 4, dat wijst op bijzondere omstandigheden waardoor Caribische openbare lichamen "zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland". Dit is de zogenoemde differentiatiebepaling, die zo-even al voorbijkwam. Kan de minister een nadere toelichting op dit artikel geven, ook gezien het debat over wat nu een aanvaardbaar sociaal minimum is op de BES-eilanden? Wil hij daarbij ook de genoemde, door de Eerste Kamer breed gedeelde motie van juni vorig jaar over deze kwestie betrekken? Wat is precies de beleidsmatige meerwaarde van dit artikel? Zeker, Europees Nederland en Caribisch Nederland verschillen op veel punten van elkaar. Maar de uiteindelijke vraag is of en, zo ja, in welke mate deze verschillen het onderscheid in levensstandaard en sociaal minimum en daarvan afgeleide overheidsmaatregelen rechtvaardigen. Met andere woorden: hoeveel differentiatie is acceptabel binnen wat toch één land is, zelfs al ligt er meer dan 7.000 kilometer tussen beide landsdelen?

Het artikel maakt wel duidelijk dat Europees Nederland is verplicht tot legislatieve terughoudendheid. Mijn fractie hoort graag of dit in de periode vanaf 10-10-10 naar het oordeel van de minister ook is gelukt.

Mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister. Ook wij danken hem voor zijn inbreng in de debatten in dit huis over de koninkrijksrelaties in de afgelopen kabinetsperiode. Wij wensen hem al het goede voor de toekomst.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Ester. Ik geeft het woord aan de heer Ganzevoort.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Voorzitter, dank. Op de valreep als demissionair minister nog een grondwetswijziging in tweede lezing in deze Kamer bespreken: het is geen alledaags verschijnsel. Het is in elk geval aanleiding om de minister te danken voor zijn inzet en hem nu al al het goede te wensen voor zijn volgende levensfase.

In dit concrete geval danken we de minister er ook voor dat hij zich uiteindelijk, na alle mitsen en maren, door de Kamer ervan heeft laten overtuigen dat er een principieel en staatsrechtelijk correcte oplossing moest komen om de inwoners van Caribisch Nederland met de Nederlandse nationaliteit ook te laten participeren in de verkiezingen voor de Eerste Kamer. Daarmee komen we, zeven jaar en twee weken na die roemruchte 10-10-10, aan een constitutionele verankering van de positie van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius in het Nederlandse staatsbestel. Het is geen definitieve positie — dat is al gezegd — want de invulling en de inkleuring kunnen verschillende gestalten krijgen. De eilanden houden ook de ruimte om een andere verhouding tot Nederland te kiezen. Het is in elk geval wel een erkenning dat het een eigen positie is, die anders is dan die van Vlieland en Emmeloord. Dat, en dus ook de stem van de inwoners van Caribisch Nederland bij de verkiezingen voor de senaat, was voor deze Kamer een erezaak. We zijn daarom blij met het voorstel dat we vandaag in tweede lezing bespreken.

Over het voorstel sec kan ik kort zijn. De meest urgente vragen in dit post-Irmatijdperk zijn ook van een heel andere orde. We leven mee en we weten ons medeverantwoordelijk voor de wederopbouw. Deze inbedding van de openbare lichamen in de Grondwet is een belangrijke erkenning van de nieuwe staatkundige verhoudingen en van de blijvende verbondenheid met Caribisch Nederland, en laat tegelijkertijd ruimte voor maatwerk. Sterker nog, zij geeft de mogelijkheid om de eilanden te vrijwaren van regels en structuren die in Europees Nederland vanzelfsprekend zijn maar die daar onwerkbaar zouden blijken. Dat is de kern van het differentiatiebeginsel, dat al opgenomen was in het Statuut van het Koninkrijk en dat nu terecht wordt verplaatst naar de Grondwet voor het land Nederland. Daar is het meer op zijn plaats.

Iedereen blij dus? Een feestelijke apotheose van het succesvolle ministerschap? Fanfares en salsa-avonden omdat het nu eindelijk goed geregeld is? Was het maar zo. In Caribisch Nederland leeft bij menigeen de vrees dat deze grondwetswijziging politieke willekeur tot norm gaat maken. Het gaat dan vooral om artikel 132a, lid 4. Voor deze openbare lichamen kunnen regels worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op de bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland. Dat differentiatiebeginsel klonk in het Statuut nog wat uitgebreider en specifieker, namelijk: "Voor deze eilanden kunnen regels worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, hun insulaire karakter, kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor deze eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland." Al die veel concretere criteria zijn in de nieuwe formulering samengevat in de woorden "bijzondere omstandigheden", en daar ontstaan de zorgen. Iedereen begrijpt wel dat de huizen op Sint-Eustatius niet dezelfde isolatie nodig hebben als die in Klazienaveen, en dat snelheidscontroles op snelwegen op Saba weinig zin hebben, omdat er geen snelwegen bestaan. In de evaluatie van de commissie-Spies en in het idee van legislatieve terughoudendheid zijn dat soort dingen ook verwoord: leg nou alsjeblieft geen onnodige regels op aan de eilanden.

Maar in Caribisch Nederland leeft een heel ander gevoel bij menigeen, namelijk dat deze formulering vooral betekent dat men geen aanspraak kan maken op dezelfde rechten als inwoners van Europees Nederland. Daar heeft men het gevoel — niet iedereen, maar het leeft wel — dat artikel 132a, lid 4 betekent dat artikel 1 van de Grondwet voor hen buitenspel wordt gezet. En eerlijk is eerlijk, daar heeft de regering het ook wel een klein beetje naar gemaakt. Daarom is er zo veel gevraagd naar de betekenis van de woorden "een in Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau". Op het terrein van onderwijs is grote vooruitgang geboekt. Voor volksgezondheid geldt dat ook, al blijft het problematisch dat de minister van VWS nooit echt rekening heeft willen houden met het feit dat het stelsel van zorgverzekeringen daar totaal anders functioneert en er geen aanvullende verzekering bestaat. Maar bijvoorbeeld bij infrastructuur zijn de achterstanden nooit goed weggewerkt en bij de sociale zekerheid heeft de staatssecretaris er alles aan gedaan om zelfs een onderzoek naar een bestaansminimum over de grens van haar termijn heen te tillen. Wij wensen de inwoners van Drenthe dan ook alvast sterkte toe, maar dat terzijde.

Waar het om gaat, is dat de aard van de differentiatie tussen Europees en Caribisch Nederland niet is gedefinieerd. Wat zijn dan de bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland? Daar is bij de behandeling in de Tweede Kamer over gedebatteerd en de minister was en is klaarblijkelijk terughoudend om op dat punt al te veel weg te geven. Maar ik wil toch concreet van de minister weten of met "bijzondere omstandigheden" hetzelfde is bedoeld als wat in het Statuut omschreven was als "economische en sociale omstandigheden, de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren". Meer concreet wil ik weten of die bijzondere omstandigheden bedoeld zijn om de openbare lichamen te beschermen tegen onwerkbare regelgeving dan wel om hen uit te sluiten van het in Nederland aanvaardbare voorzieningenniveau. Want iedereen snapt dat wegen, zorgvoorzieningen en zelfs pensioenen daar niet identiek kunnen zijn aan die van hier, maar niemand snapt dat in de vangnetvoorzieningen, zoals de onderstand, zo veel gaten zitten dat je er met een doodsmak doorheen gaat als je in die situatie komt. En niemand snapt dat sociaalliberale bewindslieden zo getraineerd hebben bij het vaststellen van het bestaansminimum. Met andere woorden: mijn fractie kan zich op zichzelf goed vinden in dit grondwetsvoorstel, maar ze hoort graag expliciet van de minister dat deze terminologie niet betekent dat de inwoners van Caribisch Nederland minder rechten hebben op basale voorzieningen op sociaal, medisch en economisch terrein, et cetera. Als ik de minister dan toch éénmaal direct mag aanspreken: laat hierover alstublieft geen onduidelijkheid ontstaan, maar doe op uw ministeriële sterfbed nog eenmaal goed en laat uw laatste woorden zijn dat de inwoners van Caribisch Nederland mogen rekenen op een in Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau en dat dat het criterium is waarmee ook de differentiatiebepaling moet worden geïnterpreteerd. Als medegrondwetgever hebben wij de plicht om op dat punt helderheid te scheppen. We zien dan ook uit naar de beantwoording van onze vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Ganzevoort. Ik geef het woord aan mevrouw Meijer.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Meijer i (SP):

Dank u wel voorzitter. Ook ik bedank de minister voor de inspanningen die hij heeft gepleegd. Zeker de laatste tijd is duidelijk dat het Koninkrijk groter is dan Nederland alleen. Een verschrikkelijke orkaan hield huis op Saba, Statia en Sint-Maarten. De minister heeft dit voortvarend aangepakt en daar bedank ik hem voor. Ik wens de inwoners van die eilanden dan ook alle sterkte toe bij het herstel.

Maar, voorzitter, dit is de laatste keer dat wij in deze Kamer met deze minister spreken. Het gaat over de wijziging van de Grondwet waardoor inwoners met een Nederlandse nationaliteit op Saba, Sint-Eustatius en Bonaire hun invloed kunnen doen gelden op het kiezen van de Eerste Kamer. Onze regel is dat Nederlanders kunnen stemmen voor de gemeenteraad, voor waterschappen, Provinciale Staten, de Tweede Kamer, het Europees Parlement en in sommige gevallen ook voor bestuurscolleges of wijkraden. Niet-Nederlanders mogen niet naar de stembus voor nationale parlementen zoals de Tweede Kamer. Ook kiezen zij geen Provinciale Statenleden, die enkele maanden na hun verkiezing weer hun stem uitbrengen voor leden van dit parlement, de Eerste Kamer.

In Caribisch Nederland moet nog het een en ander geregeld worden. Op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius hebben we te maken met eilandsraden. Als ik een vergelijking zou moeten trekken, zou dat met de gemeenteraad zijn. Ook niet-Nederlanders mogen hun stem voor die raad uitbrengen, mits zij over een verblijfsvergunning beschikken en minstens vijf jaar in Nederland verblijven. Sinds 10 oktober 2010 zijn deze eilanden een openbaar lichaam geworden. De Nederlandse ingezetenen aldaar moeten ook hun stem kunnen uitbrengen en hun invloed — hoe beperkt ook, want we hebben het over een kleine 25.000 inwoners — kunnen uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer. Hoe dat nu te doen? Aangezien ook niet-Nederlanders kunnen stemmen op de eilandsraad, kun je dat niet een-op-een overdragen aan die raad, de eilandsraad.

Nou, goed, de oplossing is eigenlijk een beetje raar gekozen: een kiescollege. We gaan een college optuigen om dat probleem op te lossen. Een college waarop alleen Nederlanders mogen stemmen, wiens leden vervolgens hun stem uitbrengen voor de Eerste Kamer. Laat ik vooropstellen: ik weet ook geen betere oplossing en kan de minister vast meegeven dat de SP dit wetsvoorstel zal steunen. Op een later moment zal er nog gekeken moeten worden hoe we dat precies gaan vormgeven. Moet dat met gekleurde stembriefjes of op een andere manier? We hebben in ieder geval de verzekering gekregen dat de mensen niet twee keer naar de stembus hoeven, want zo populair zijn de verkiezingen voor afgevaardigden in Nederland nu ook weer niet dat je hen dat moet vragen. Ik wens de minister of zijn opvolger hier heel veel wijsheid bij toe.

Voorzitter, nu we hier toch staan om over Caribisch Nederland te spreken, moet mij wel iets van het hart. Zo vaak debatteren we namelijk niet over de BES-eilanden of over Curaçao, Sint-Maarten en Aruba, terwijl zij wel degelijk banden hebben met Nederland en Nederland er een flinke vinger in de pap heeft. Het verschil tussen de eilanden is dat ze ofwel een zelfstandig land zijn binnen het Koninkrijk — Aruba, Curaçao en Sint-Maarten — ofwel een bijzonder openbaar lichaam zijn — Bonaire, Saba en Sint-Eustatius — dus een soort gemeente van Nederland. Op 10 oktober 2010 is ons Koninkrijk dus zo vormgegeven.

Die indeling heeft bij de bewoners daar bepaalde verwachtingen gewekt. Mensen op de BES-eilanden dachten: "we zijn nu inwoners van een bijzonder openbaar lichaam, een soort gemeente, dus voor ons gaan dezelfde regels gelden als voor de mensen in het Europese deel." Maar daar kwamen zij bedrogen uit. Voor vele, vele mensen is de levensstandaard ver onder de maat. Toen wij elkaar in juni 2016 spraken, heb ik het hier uitgebreid over gehad. De situatie was toen dat een gezin met twee kinderen per maand minstens 2863 dollar nodig had voor de eerste levensbehoeften. Het minimumloon was toen 827 dollar en de uitkering zat daar nog heel ruim onder. Vrijwel deze hele Kamer riep u toen op om daarmee aan de slag te gaan — alleen de PVV stemde tegen. Sinds die tijd, dus al bijna anderhalf jaar, is er naar de mening van de SP weinig, veel te weinig, gebeurd.

Volkomen terecht vinden wij dat inwoners van Nederland recht hebben op een gelijke behandeling. Het is niet voor niets het eerste artikel van onze Grondwet. Daarom moeten ook Nederlanders op de BES-eilanden invloed krijgen op de samenstelling van de Eerste Kamer. Maar dan zullen wij er ook voor moeten zorgen dat hun elementaire sociale rechten aansluiten bij die van alle Nederlanders, en daar gaat het nog steeds niet goed. We vragen van deze Nederlanders dus wel dat ze naar de stembus gaan om hun stemrecht uit te oefenen, maar tegelijkertijd laten we hen geen aanspraak maken op een sociaal minimum. Is de minister met mij van mening dat we op dit punt nog steeds niet leveren aan de inwoners van de BES-eilanden?

De staatssecretaris van Sociale Zaken blijft volhouden dat het sociaal minimum gekoppeld blijft aan het minimumloon; dat loon waarvan ik toen aantoonde dat het überhaupt veel te weinig is om van rond te komen. De staatsecretaris bleef zeggen dat werk moet lonen. Dat laatste ben ik met haar eens. Ik zal de laatste zijn die dat bestrijdt; eerlijk werk moet eerlijk betaald worden. Daarvan moet je je kinderen te eten kunnen geven en ze naar school kunnen sturen. En daarvoor is het minimumloon gewoon veel te laag.

Daarnaast ben ik van mening, en die mening heb ik ook door de staatssecretaris wel horen uitspreken, dat ook zij die niet aan het werk komen, een fatsoenlijk bestaan moeten kunnen hebben. Daarvoor is het nodig dat wij weten wat een sociaal minimum op de BES-eilanden zou moeten zijn. Met veel duwen en trekken zegde de staatssecretaris toe dat hiernaar een onderzoek zou komen. Dat onderzoek mogen we volgend jaar verwachten.

Ik vind het schamel dat we nu bijna anderhalf jaar verder zijn en nog moeten uitkijken naar een onderzoek, en dat de regering schermt met het verhogen van de onderstand en de kinderbijslag. Want hoewel ik het gebaar natuurlijk toejuich, kan een kind zien dat het bij lange na niet genoeg is. De onderstand ging van 262 dollar per maand naar 327 dollar per maand. De kinderbijslag werd verhoogd, maar het ging om enkele tientjes. Ouderen gingen er geen cent op vooruit.

Voorzitter. Overmorgen treedt naar verluidt Raymond Knops aan als staatssecretaris voor Antilliaanse Zaken. Met hem gaan wij dus volgend jaar in gesprek over dat onderzoek naar het sociaal minimum. De mensen daar, die niet rond kunnen komen, die hun kinderen met honger naar bed moeten sturen, die de elektriciteitsrekening niet kunnen betalen, moeten al die tijd wachten. Ik wil de scheidend minister met klem vragen om dit dossier nadrukkelijk bij zijn opvolger onder de aandacht te brengen. Ik hoop straks met een staatssecretaris te maken te hebben die dat niet tolereert en voortvarend aan de slag gaat. Die zal de SP aan zijn zijde vinden. Ik vind het jammer dat deze minister die kans heeft laten lopen.

Ondanks dat ik mij regelmatig, ook nu weer, kritisch heb uitgelaten over de voortvarendheid en daadkracht van de minister en zijn collega van Sociale Zaken, wens ik hen allebei natuurlijk alle goeds. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Meijer. Ik geef het woord aan de heer Ten Hoeve.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter, dank u wel. Wij behandelen dit voorstel nu in tweede lezing en nadat het hier in eerste lezing is aangenomen is er niet heel veel echt wezenlijk veranderd. Het voorstel leidt ook niet echt tot veranderingen want de openbare lichamen van Caribisch Nederland zijn al op basis van het Statuut ingesteld, dus dit is feitelijk alleen een alternatieve, vervangende manier om dat te regelen. Alleen de instelling van een kiescollege om het mogelijk te maken dat ook op de betreffende Caribische eilanden invloed uitgeoefend kan worden op de samenstelling van de Eerste Kamer is extra, en dus een hoogst noodzakelijke aanvulling op wat er tot nu toe was. Er is dus geen reden om nu tegen deze grondwetswijziging te stemmen, alhoewel er wel voortdurend ontwikkelingen zijn die tot nieuwe vragen aanleiding geven.

Bonaire is politiek niet erg stabiel. Sint-Eustatius schiet in bestuurskracht tekort, maar wil juist uitdrukkelijk op zijn eigen manier dingen doen, liefst als land en niet als openbaar lichaam. En op Saba gaat het uitstekend, maar de behoefte aan meer eigen speelruimte wordt ook daar voortdurend gevoeld, alhoewel daar de vraag gesteld blijft worden binnen het bestaande staatsrechtelijke kader. Hoe dan ook, deze grondwetswijziging bepaalt niet welke eilanden openbaar lichaam zullen zijn; dat wordt in een aparte wet bepaald.

Het gevoel lijkt op alle drie de eilanden wel te leven — anderen hebben dat vanmiddag ook al diverse keren genoemd — dat de bijzondere positie van openbaar lichaam, met de mogelijkheid om af te wijken van wat in een echte gemeente geldt, te weinig gebruikt wordt om ruimte te bieden aan de eigen omstandigheden en de beperktere schaal en mogelijkheden, en te veel gebruikt wordt om op sociaal gebied de hand op de knip te houden en de bewoners als tweederangs-Nederlanders te behandelen. De vraag dringt zich op of het niet beter was geweest om van de eilanden echte gemeenten te maken met alle rechten, en dan speciale uitzonderingen te maken waar onze regelgeving niet in te passen is. En daarboven dan misschien een miniprovincie of openbaar lichaam dat enkele noodzakelijke sturende en controlerende taken kan uitoefenen. Natuurlijk is het niet zinvol om nu onmiddellijk de zaak weer helemaal op zijn kop te willen zetten, maar zou dat, achteraf bekeken, niet beter geweest zijn? En zou het niet beter zijn om, kijk bijvoorbeeld naar het sociaal domein, in ieder geval nu meer op die wijze te gaan handelen?

Sturing en controle komt nu van de diverse ministeries, aangevuld natuurlijk vanuit de Rijksdienst Caribisch Nederland en de rijksvertegenwoordiger. In het nieuwe regeringsprogramma wordt gelukkig gekozen voor een duidelijker coördinerende rol van BZK, maar dat blijft waarschijnlijk lastig als per departement moet worden bepaald wat er wel en wat er niet gelijkgetrokken mag of moet worden met de situatie in Europees Nederland. Hoe ziet de minister dat, op basis van zijn ervaringen tot nu toe?

Wat betreft het hele Koninkrijk, maar dat treedt natuurlijk buiten het onderhavige wetsvoorstel, lijkt de samenhang wat groter te worden. De orkaan Irma heeft het saamhorigheidsgevoel, denk ik, in alle rijksdelen versterkt, alhoewel de gevolgen daarvan nu toch ook weer tegenstellingen en ruzie lijken op te leveren. Maar ook vóór de orkaan leek er al wat meer neiging te ontstaan om toch weer tot grotere samenwerking tussen de landen te komen. Het lijkt mij geboden dat de Nederlandse regering daar zo positief als maar mogelijk is, mee omgaat. Dat bijvoorbeeld tussen Sint-Eustatius en Saba aan de ene kant en Sint-Maarten aan de andere kant in economisch opzicht een volledige staatsgrens loopt, die tot extra kosten bij overschrijding van deze grens leidt en bijvoorbeeld tot dubbele btw-heffing, is toch eigenlijk te gek binnen één Koninkrijk.

Dus geen enkele reden om nu tegen dit wetsvoorstel te stemmen, maar er is nog genoeg te verbeteren. Voor de nieuwe regering, want deze minister heeft zijn hele periode lang zijn best gedaan. Hij heeft veel aandacht besteed aan en veel inzet getoond voor het Koninkrijk als geheel, en vaak met goede gevolgen, alhoewel het ook wel kwade gezichten heeft opgeleverd. Ik ben hem daar zeer dankbaar voor.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Ten Hoeve. Ik geef het woord aan de heer Van Hattem.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Hattem i (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Het door Nederland afscheid nemen van de overzeese gebiedsdelen, waaronder Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, is en blijft voor de PVV het uitgangspunt. Daarvoor moeten alternatieven mogelijk blijven, zoals volledige soevereiniteit van deze eilanden. Vanuit dat perspectief is aan een nieuwe staatkundige positie voor de BES-eilanden middels een grondwetswijziging wat ons betreft ook geen behoefte. Daarom heeft de PVV eerder in zowel Tweede Kamer als Eerste Kamer tegen het aanvankelijke verklaringswetsvoorstel gestemd. Het wetsvoorstel dat vandaag in tweede lezing voorligt, bevat echter ook een wijziging die middels een novelle tot stand is gekomen. Die wijziging betreft het voorkomen dat inwoners van de BES-eilanden zonder Nederlandse nationaliteit invloed kunnen uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer. Ons parlement hoort enkel en alleen door Nederlandse staatsburgers te worden verkozen, zowel direct als indirect.

Voor de PVV-fractie blijft het Nederlanderschap een leidend criterium bij het uitoefenen van invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer. Wij vinden daarom dat dit gewijzigde onderdeel van het wetsvoorstel belangrijk is. Onverminderd onze eerdergenoemde bezwaren tegen de bredere staatkundige context van het aanvankelijke wetsvoorstel, is de bepaling over het Nederlanderschap van doorslaggevend belang om als PVV-fractie voor dit wetsvoorstel te stemmen.

Voorzitter. Ik dank de minister voor de samenwerking in de afgelopen jaren. Wij wensen hem ook nog veel goeds in de toekomst. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Hattem. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

Ik kijk even naar de minister. Bent u in staat om direct te antwoorden? Dat is het geval. Dan geef ik het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Minister Plasterk:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Het is mij een genoegen en ook een eer om, voor zover ik dat kan overzien, als laatste daad in de richting van het parlement hier in de Eerste Kamer het debat te mogen voeren, en nog wel over zo'n gewichtig onderwerp als een wijziging van de Grondwet.

Ik heb het nog even nageslagen: dit kabinet heeft denk ik vooral door de lange duur van de formatie een aantal records gebroken. Een daarvan is dat een grondwetswijziging in eerste en in tweede lezing door dezelfde zittende bewindspersonen uit hetzelfde kabinet hier in de Kamer kon worden verdedigd. Voor zover ik het heb kunnen terugvinden, is dat in ieder geval in de laatste decennia niet eerder gebeurd. Dat kunnen we dus aan de rij records toevoegen. Dank voor de brede steun voor het voorstel. Overigens ook dank voor de betrokkenheid en het debat dat we eerder hebben gehad over een aspect waar een aantal van u ook op is ingegaan. Ik zal dat vooralsnog laten voor wat het is.

Misschien is het goed om mijn beantwoording te starten met te signaleren dat, zoals u weet, de Staten-Generaal twee Kamers hebben: de direct door het volk gekozen Tweede Kamer en de Eerste Kamer die direct gekozen is door leden van Provinciale Staten. Mensen zeggen weleens, kort samengevat, dat ze daarmee indirect gekozen zijn. Maar dat laatste is feitelijk niet helemaal waar, zeg ik nu we hier toch precies zijn. Er zijn twee redenen waarom dat toch niet helemaal waar is. In de eerste plaats brengen leden van Provinciale Staten vrijelijk hun stem uit. Er zijn ook leden van Provinciale Staten die gekozen zijn in de provincie voor een partij die geen kandidaat heeft voor de Eerste Kamer. Er zijn ook weleens mensen die op een andere partij hebben gestemd dan de partij waarvoor ze in Provinciale Staten zitten. Ik zeg niet dat dat wenselijk is, maar het kan. Er zijn ook weleens mensen die een fout hebben gemaakt bij het uitbrengen van hun stem, met als gevolg een andere samenstelling van de Eerste Kamer. Het is dus echt een verkiezing.

Er is nog een tweede reden — die wil ik in deze context wel benadrukken — waarom het niet in feite een indirecte verkiezing is door Nederlanders. De wet gaat er nadrukkelijk van uit dat alleen ingezeten van de twaalf provinciën het recht hebben om hun stem uit te brengen voor Provinciale Staten en daarmee invloed hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer, terwijl we weten dat er ongeveer 800.000 Nederlanders zijn die niet in een provincie wonen omdat zij in het buitenland wonen. Zij hebben dus ook geen stemrecht voor enige Provinciale Staten en daarmee geen invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer. Dus ik zeg niet dat het goed of kwaad is, maar dat is het bestel zoals wij dat nu kennen. Kennelijk accepteert onze constitutie dat. De heer Sini zei zojuist dat iedere Nederlandse staatsburger het recht heeft om invloed te hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer, maar volgens de Grondwet zoals wij die nu kennen, is dat in ieder geval feitelijk niet helemaal het geval, omdat al die mensen die er vrijelijk voor kiezen om in België of waar dan ook te gaan wonen en dus geen ingezetenen zijn van een provincie — dat zijn er 800.000 voor zover ik weet — geen invloed hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer. Ik laat het even voor wat het is, maar dat is feitelijk wel het geval.

Wel invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer hebben mensen die in een provincie wonen. Dus iedereen die in Europees Nederland woont, heeft dat. In lijn daarmee is het eigenlijk natuurlijk gek dat mensen die ook in Nederland wonen, maar in het Caribisch deel van Nederland, die invloed niet zouden hebben. Daarover gaat de grondwetswijziging die nu voorligt. Wat het voorliggende grondwetswijzigingsvoorstel doet is: het brengt in feite het lokale kiescollege op de Cariben in dezelfde positie als Provinciale Staten. Men heeft namelijk stemrecht voor de samenstelling van de Eerste Kamer, waardoor alle Nederlanders die in Nederland wonen, of het nu Europees Nederland is of Caribisch Nederland, invloed hebben op de samenstelling van de senaat. Overigens doet de grondwetswijziging nog wel wat meer: veel andere rechten die door de Grondwet aan gemeenten worden toebedeeld, worden voor de openbare lichamen ook allemaal in de Grondwet vastgelegd. Ik noem het feit dat er een rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging is en het vastleggen van autonomie en medebewind.

De heer Sini i (PvdA):

Ik dacht ook aan uw uitspraak in reactie op het debat in de Tweede Kamer, toen u zei: ieder volk heeft het recht om zijn stem uit te brengen voor zijn eigen parlement. Het parlement is de Eerste en Tweede Kamer. Dat betekent dus dat er op dit punt misschien een omissie moet worden hersteld, namelijk dat mensen in het buitenland ook hun stem moeten kunnen uitbrengen.

Minister Plasterk:

Het zou mij niet passen om dat hier nu als omissie aan te merken, want dan had ik er iets aan moeten doen. Het is echter wel goed dat wij ons ervan bewust zijn dat wij in een hybride stelsel leven, waarin — en dat is natuurlijk vanuit de geschiedenis verklaarbaar — de Provinciale Staten een eigen rol hadden in het landsbestuur. Als ik het opnieuw zou inrichten, zou ik mij kunnen voorstellen dat wij enige vorm van betrokkenheid van mensen in het buitenland bij het samenstellen van de Eerste Kamer verzinnen, zoals wij voor de Tweede Kamer mensen in het buitenland een kieskaart toesturen. Maar dat is niet het voorstel dat voorligt. Dat is kennelijk wel geïntendeerd door de grondwetgever. Dat is veel groter bier dan de kwestie waar wij het hier over hebben. Dan gaat het opeens over grote aantallen.

Nu ik het over aantallen heb: de wijziging die wij nu doorvoeren, heeft grote symbolische waarde, omdat daarmee alle in Nederland woonachtige mensen op dezelfde manier en op dezelfde grondslag invloed kunnen hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer. Maar omdat er in Caribisch Nederland niet zo veel mensen wonen, is het alles bij elkaar opgeteld zo dat, als al die mensen daar op dezelfde partij zouden stemmen, dat één tiende zetel in de Eerste Kamer zou uitmaken. Ze stemmen natuurlijk niet allemaal op dezelfde partij, want dan zou je ook geen verkiezingen nodig hebben. Materieel zal de samenstelling van de Eerste Kamer door deze grondwetswijziging niet heel erg veranderen, maar het gaat natuurlijk om het principe, zoals door de verschillende leden is gesignaleerd.

Het voorstel is dat er een kiescollege komt. Er werd al door diverse leden op gewezen dat de Grondwet nu de verankering biedt om dat nader in te richten en dat dit bij gewone wetgeving zal moeten gaan gebeuren. Zoals u weet, is daartoe inmiddels een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Ik heb daarmee gewacht tot de eerste lezing van de grondwetswijziging door de beide Kamers was behandeld. Toen die aangenomen bleek te zijn, hebben wij dat in gang gezet, zodat de vaart erin kan blijven en men in 2019 in staat zal zijn om een stem uit te brengen die ook invloed heeft op de samenstelling van de Eerste Kamer. Ik denk niet dat wij het nu in detail moeten bespreken, maar sommigen van u vroegen ernaar: zoals u ook weet is de gedachte om het inderdaad parallel te doen aan de eilandsraadverkiezingen, zodat het zo min mogelijk gedoe oplevert en het per eiland gebeurt. Omdat de eilandsraad op Saba en Statia uit vijf personen bestaat en op Bonaire uit negen personen, zou het best eens zo kunnen zijn dat de samenstelling van de eilandsraad en die van het kiescollege niet substantieel van elkaar verschillen. Maar goed, dat moet dan maar blijken. Op die manier kan het met een minimum aan kosten en bureaucratie worden ingevuld. Maar goed, die wet ligt dus al voor in de Tweede Kamer en zal hopelijk spoedig ook hier in de Eerste Kamer door mijn opvolger kunnen worden verdedigd.

Ik zal nog twee onderwerpen bespreken en dan kort kijken of er nog resterende vragen zijn. Nog even speciale aandacht voor de differentiatiebepaling en het zelfbeschikkingsrecht van ieder van de eilanden. Daar is door verschillende sprekers iets over gezegd en dat is in de context van deze grondwetswijziging van belang. Allereerst de differentiatiebepaling. In feite gebeurt er niets nieuws, want die staat al in het Statuut en wordt nu in de Grondwet opgenomen. In het Statuut was dat zelfs al voorzien, want daarin staat dat deze bepaling vervalt in het Statuut zodra ze in de Grondwet wordt opgenomen. Dat gebeurt nu, als uw Kamer dit voorstel aanneemt, in één keer door. De formulering is inderdaad iets korter dan die in het Statuut en dat is op advies van de Raad van State gedaan. Het staat er in wat algemenere termen, zonder de specifieke factoren of omstandigheden te benoemen. Dat past beter bij het sobere karakter van de Grondwet, maar het beoogt niet om onderwerpen die in de opsomming stonden, in het Statuut nu uit te sluiten. Zij blijven evenzeer potentieel een invulling van wat nu in algemene termen wordt benoemd als specifieke factor of omstandigheid.

Nadrukkelijk wijs ik erop dat — daar vroeg de heer Ganzevoort geloof ik naar — van meet af aan is afgesproken dat het voorzieningenniveau in Caribisch Nederland op een voor Nederland aanvaardbaar niveau wordt gebracht. Daar moet geen misverstand over bestaan en het moet ook duidelijk zijn dat deze bepaling, 142 a lid 4, natuurlijk op geen enkele manier iets afdoet — dat werd door diverse sprekers ook benadrukt — aan het gestelde in artikel 1 van de Grondwet. Er mag nooit een ongerechtvaardigd onderscheid worden gemaakt op welke grond dan ook. Dat moet volledig helder zijn. Ik zou het op dit punt daarbij willen laten. Ik ben wel door diverse sprekers verleid om nader in te gaan op de discussie over specifieke aspecten van die differentiatie en wat dat bijvoorbeeld betekent voor het definiëren van het sociale minimum en voor andere voorzieningen, maar dan treed ik ten eerste buiten het kader van de nu voorliggende grondwetsbehandeling en dan ben ik ook op dat punt vrij snel demissionair en past het mij niet om nadere invulling te geven en nadere toezeggingen aan uw Kamer te doen, anders dan degene die bijvoorbeeld door mijn collega van Sociale Zaken al zijn gedaan, namelijk dat daar onderzoek naar in gang is gezet. Dat loopt nu en de heer Ester benadrukte nog zeer dat hij hechte aan dat onderwerp. Dat staat genoteerd. Ik heb het nog even opgezocht, maar in het nieuwe kabinet, waarin de ChristenUnie ook een rol speelt, is die portefeuille ook belegd, dus ik neem aan dat de opvolgers op die portefeuille aan de gang zullen gaan met de resultaten van dat door Klijnsma in gang gezette onderzoek. Ik wil daar zelf nu niet nader op ingaan.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Dat lijkt me een heel correcte positie. Ik ben blij met de duidelijkheid waarmee de minister zegt: ten eerste is die nieuwe omschrijving in de Grondwet niet materieel anders dan de omschrijving die in het Statuut stond. Ik denk dat dat belangrijk is voor de grondwetsinterpretatie. En ten tweede dat het aanvaardbare voorzieningenniveau het uitgangspunt is bij de lezing daarvan. Ik snap ook heel goed dat hij niet op de concrete voorbeelden wil ingaan. In mijn bijdrage in ieder geval was dat ook niet meer dan een voorbeeld. Maar wat daar wel uit voortkomt, en ik denk dat dat van belang is voor de interpretatie van de tekst van de Grondwet en in die zin in dit debat wel relevant, is op welke manier we nu weten wanneer die differentiatie al dan niet correct wordt toegepast. Dat betekent dat we toch iets van duiding zoeken van wat de criteria zijn voor het toepassen van dat differentiatieprincipe. Dat was wat anders dan zeggen: geeft u ons nu de concrete voorbeelden op beleidslijnen a, b of c. Op wat voor manier komen we nu tot een duiding van hoe die differentiatie moet functioneren?

Minister Plasterk:

Ik begrijp de vraag, maar ik denk dat je hem toch niet anders kunt beantwoorden dan door inhoudelijk in te gaan op de kaders die je daarbij zou willen stellen. De tekst die nu voorligt, spreekt in algemene termen. Dat is wat er vandaag ter discussie staat. Elke nadere duiding waarbij je zegt: op dit terrein luistert het nauwer dan op dat terrein of dit gebied mag nooit onder de differentiatiebepaling vallen en dat gebied wel, is altijd een beleidsrijk antwoord. En ik vind dat dat mij nu niet meer past.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dat begrijp ik wel, maar ik weet niet of het helemaal waar is dat het altijd een beleidsrijk antwoord is. De Grondwet is natuurlijk ook bedoeld om juist een aantal kaders aan te geven die vervolgens bij de gewone wetgeving moeten worden ingevuld en bij het beleid moeten worden geconcretiseerd. Dan komt onder andere de vraag op wie er beslist wanneer het een aanvaardbaar voorzieningenniveau of een adequate toepassing is. Is dat iets wat we alleen hier doen, of is dat iets waar de bestuurscolleges in gehoord moeten worden? Ook dat is een stukje duiding, meer procesmatig dan puur inhoudelijk, dat wel zou helpen. Ik zoek dus een beetje. Ik constateer dat er vrees, zorg en ervaringen in Caribisch Nederland zijn waardoor men zegt: dit zet de deur open voor willekeur. Ik geloof niet dat het zo bedoeld is. Zo hoor ik het ook niet van de minister. Maar wellicht kunnen we wel daar wat ruimte en erkenning aan geven, door toch te kijken wat we wél kunnen. Duidelijk maken wat er bedoeld is, bijvoorbeeld procesmatig.

Minister Plasterk:

Ik heb die reactie ook wel gehoord. Ik heb daarom om te beginnen benadrukt dat het niet anders is dan het verplaatsen van dezelfde differentiatiebepaling van het onderliggende stuk, het Statuut, naar de Grondwet. Vervolgens is de gewone wetgever er natuurlijk altijd bij wanneer dat nader wordt ingevuld. Dus daar zijn Tweede en Eerste Kamer volledig bij. Ten derde hebben we zeer regelmatig de zogenoemde CN-tafel, waar we ook in gesprek zijn met mensen uit Caribisch Nederland om hun signalen op te vangen. Dat is ook de plek waar we kunnen horen op welk terrein men een differentiatie wel of niet wenselijk vindt. U kent ook allemaal de voorbeelden over postcodes, waarvan men op Saba zegt: dat is eigenlijk een beetje flauwekul, want we hebben hier maar één weg, dus wat moet je nou? Maar er zijn natuurlijk ook omgekeerde voorbeelden, waar men zegt: ja, nu zouden we toch eigenlijk wel willen dat het verschil met Europees Nederland kleiner was. We kunnen niet anders dan dat horen en uiteindelijk via de democratische weg van Tweede en Eerste Kamer daarover besluiten nemen.

De heer De Graaf i (D66):

De minister weet dat wanneer ik naar de interruptiemicrofoon ga, dat meestal betekent dat ik het niet met hem eens ben. Maar in dit geval ben ik het zeer met hem eens. Ik wil dat nog even benadrukken, ook om een tweede termijn te voorkomen. Het gaat hier over de herziening van de Grondwet, over het vaststellen van de differentiatiebepaling. Het kader waar GroenLinks, de heer Ganzevoort, naar zoekt, zit eigenlijk in artikel 1. Er mag geen willekeur plaatsvinden, nee, dat principe beoogt artikel 1 van de Grondwet ook precies te beschermen. Dát is het grondwettelijk kader. Vervolgens is het aan uitvoeringswetgeving en ook aan beleid om dat nader in te vullen. Ik ben het zeer eens met de minister, nog los van zijn demissionaire status, dat je de bepalingen en de behandeling van de bepalingen van de Grondwet niet moet vermengen met uitvoeringsregelgeving, met beleid. Dat is een heel ander debat.

Minister Plasterk:

Dank voor de steun. Wat dat betreft zijn we het helemaal eens.

Ook naar aanleiding van de commentaren van de verschillende openbare lichamen wil ik nog een enkel woord wijden aan de samenhang tussen wat hier voorligt en het zelfbeschikkingsrecht van voormalige koloniën. Dat zeg ik omdat vanuit het politieke bestuur van met name van Sint-Eustatius de reactie kwam: we hebben onze aarzelingen over het nu beleggen van het openbaar lichaam in de Grondwet omdat wij de ambitie te hebben om een losser verband in te nemen, dus wellicht niet meer openbaar lichaam van het land Nederland te zijn of wat dan ook.

Ik wil hier een paar dingen over zeggen. In de eerste plaats wordt geen van de eilanden natuurlijk met name genoemd in de Grondwet. Dus die twee dingen staan los van elkaar. We creëren nu de context, de grondwettelijke verankering voor de openbare lichamen. Daarmee is niet gezegd dat ieder van die openbare lichamen dat voor eeuwig, altijd zou moeten blijven. Als men op enig moment de nadrukkelijke, persistente en door het volk gesteunde wens zou hebben om naar een ander verband over te gaan, dan wordt dat door deze grondwetswijziging niet tegengehouden.

Voor het overige wil ik daar nog wel het volgende aan toevoegen. Het andere verband dat we in het Koninkrijk kennen, is dat van een autonoom land in het Koninkrijk. We zijn sinds 10-10-10 naar de situatie toegegroeid waarin er geen begrotingssteun meer is vanuit het land Nederland naar de autonome landen in het Koninkrijk. Dus als u op de begroting van Curaçao, Aruba of Sint-Maarten gaat zoeken naar inkomsten van Nederland, staat daar €0. Terwijl als je het voor Caribisch Nederland uitrekent, en alle departementen bij elkaar beschouwt en daar van aftrekt wat men zelf door eigen belastingen en heffingen ter plekke opbrengt, dus als je puur naar het saldo kijkt, er vanuit de Europees Nederlandse begroting ongeveer €10.000 per hoofd van de bevolking naar de inwoners van Caribisch Nederland gaat. Dus dat is wel een significante bijdrage. Dat moet ook. Dat is hard nodig, want de mensen daar zijn gemiddeld armer dan de mensen hier en er zijn grotere problematieken om op te lossen.

Maar als we van Aruba en Curaçao naar Bonaire gaan, gaan we van twee eilanden waar de Nederlandse begrotingssteun €0 is naar een eiland waar per hoofd van de bevolking €10.000 per jaar naartoe gaat in de vorm van zorg, onderwijs, voorzieningen, infrastructuur. Ik hoop dat iedereen in de toekomst zich ook wel blijft realiseren dat er toch belangrijke verschillen zijn en dat het ook grote voordelen kan hebben om die status te hebben.

Ik ga verder, want ik zie de voorzitter ook knikken. Er was nog een vraag van de heer Sini over de kosten van het levensonderhoud. Dat is het thema waarin we de afgelopen tijd met UNICEF veel energie hebben gestoken. Thema's waar we de afgelopen jaren aan hebben gewerkt zijn kinderrechten, kinderrechteneducatie, participatie, voorlichting op het gebied van positief opvoeden en het tegengaan van geweld in de opvoeding. Ook zijn er de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet op sociaal-economisch terrein door het invoeren van kinderbijslag, het aanzienlijk verhogen op Saba en Sint-Eustatius van uitkeringen en wettelijk minimumloon, en met extra geld voor kinderen en armoede en middelen voor infrastructuur. Maar we zijn er nog niet. Ik ga me er verder niet mee bemoeien, maar ik denk dat een volgend kabinet een stap kan zetten om op een aantal terreinen daar nog weer meer aan te gaan doen.

Ik heb eigenlijk al gereageerd op de vraag van de heer Ester over wat er zal gaan gebeuren met het mede door hem ook gevraagde onderzoek over het bestaansminimum.

Ik zag net uw ongeduld, voorzitter. Ik wilde dus eigenlijk ...

De voorzitter:

Even, om alle misverstand weg te nemen: ik was helemaal niet ongeduldig. U knikte en ik knikte terug. Zo was het.

Minister Plasterk:

O nou weet u, dan neem ik er even de tijd voor.

De voorzitter:

Binnen zekere perken, mag ik hopen.

Minister Plasterk:

Dank voor de warme woorden die zijn gesproken over het medeleven met de mensen op de Bovenwinden na de orkaan Irma. Ik wilde niet bij deze gelegenheid dat onderwerp verder gaan bespreken, want dat staat hier los van, maar het is goed om te weten dat iedereen zich daarbij zo betrokken weet. We zijn er allemaal, vanuit Aruba, vanuit Curaçao en vanuit Nederland, massaal naartoe gegaan om te helpen. Ik heb het ook gezien. Vrijwilligers, Rode Kruismedewerkers, gewoon mensen die dat in hun vrije tijd deden, kwamen uit Aruba om mensen te helpen, water te geven en steun te geven. Maar ook het Nederlandse leger, de politie en andere organisaties van hier. Dat is ook allemaal gebeurd zonder dat er enig papierwerk aan te pas kwam. De Karel Doorman vaart nog steeds heen en weer met goederen. Je weet niet wat je ziet: een boot vol met politieauto's, schepwerktuigen, vrachtwagens. We zijn die optelling nu natuurlijk, achteraf, wel aan het maken. Er is in ieder geval voor tientallen miljoenen naartoe gebracht. Dat is ook allemaal gebeurd zonder dat er enige voorwaarde aan is gesteld. Ik heb veel respect voor al die mensen — ik heb ze daar ook mogen bezoeken — die daar ongelofelijk hard aan het werk zijn geweest en nog steeds zijn om de mensen ter plekke te helpen. We gaan nu langzamerhand natuurlijk, als het goed is, van de noodhulpfase naar de wederopbouwfase. Daar zou ik het voor nu bij deze gelegenheid bij willen laten.

De heer Ten Hoeve signaleerde terecht dat het nu vastleggen van het openbaar lichaam nog niet wil zeggen dat een ieder die dat nu is, dat ook te allen tijde zou moeten blijven. Die twee dingen staan los van elkaar.

Hij vroeg mij iets te zeggen over wat er in het regeerakkoord stond ten aanzien van de coördinatie. Ik had me eigenlijk voorgenomen om sowieso nooit meer iets te zeggen over wat er in het regeerakkoord staat, ook niet als ik dadelijk ben vertrokken, maar laat ik er het volgende over zeggen. Het versterken van de coördinatie is ook mijn doelstelling geweest in de afgelopen jaren. Onder mijn voorgangers was de neiging heel sterk, en dat vond ik wel begrijpelijk, om te zeggen: ieder van de departementen moet de eigen verantwoordelijkheid nemen, dus voor onderwijs is echt de minister van Onderwijs verantwoordelijk, ook op het Caribisch deel van Nederland. Je kunt niet alle boodschappen tegelijk uitzenden. Dus aanvankelijk was dat de hoofdboodschap, maar dat leidde toch wel tot heel veel bestuurlijke drukte en tot mensen die elkaar voor de voeten liepen. Daar hebben we op een gegeven moment een eind aan gemaakt en gezegd: nee, eigenlijk moet Binnenlandse Zaken zich de verantwoordelijkheid aanrekenen om te zorgen dat er zo min mogelijk bestuurlijke drukte optreedt en dat er een duidelijke brievenbus is, natuurlijk onverlet latend dat uiteindelijk degene die verantwoordelijk is voor het onderwijs op Bonaire, als het op ministerieel niveau ligt, de minister van Onderwijs is en niet de minister van BZK. Dus we hebben daarin al via afgesloten meerjarenprogramma's met de openbare lichamen en via de rijksbrede coördinatie door middel van een hoge ambtelijke CN-tafel fors geïnvesteerd. Er komt op korte termijn natuurlijk het rapport van de commissie die specifiek is gaan kijken naar de situatie op Sint-Eustatius. Daarover zult u naar ik aanneem door mijn opvolger worden geïnformeerd. Laat ik ervan zeggen dat ik me kan voorstellen dat die lijn wordt voortgezet in de toekomst. Ik denk dat dat een verstandige lijn is. Als ik het zo algemeen mag oppakken, treed ik bij die beantwoording niet buiten mijn constitutionele oevers.

Dan dacht ik eerlijk gezegd dat ik alle specifiek in mijn richting gestelde vragen daarmee had beantwoord.

Tot slot misschien dan toch, want ja, het past me inderdaad om ook de Kamer zeer te danken voor de goede samenwerking en de grote betrokkenheid. Ik heb wel eens gesignaleerd dat de betrokkenheid vanuit de Eerste Kamer bij de koninkrijkportefeuille soms intensiever lijkt dan die vanuit de Tweede Kamer. Ik heb hier ook regelmatig, niet alleen plenair, omdat het nu om een grondwettelijke basis gaat, maar ook in de commissiekamer met de commissie koninkrijksrelaties van gedachten gewisseld. Ik heb de betrokkenheid altijd zeer gewaardeerd. Ik dank alle leden, ook de voorzitter van de commissie, daarvoor zeer. Dank.

De voorzitter:

Dank u wel. We zijn toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Meneer De Graaf, u had één minuut opgegeven met een vraagteken; dat is nul geworden. Mevrouw Van Bijsterveld nul. Meneer Sini was nul. Meneer Van Kappen? Een minuut? Nul. Meneer Ester was nul. Meneer Ganzevoort? Een minuut? Ga uw gang.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Voorzitter. Een minuut om de minister nogmaals te danken voor de helderheid waarmee hij de punten rond die bijzondere omstandigheden heeft verduidelijkt. Ik was het met de heer De Graaf oneens toen hij na mij in een interruptie tegen de minister zei dat het nu niet het moment was om daarover te praten. Het is nu toch wel het moment. Ik ben het met hem oneens dat je het in dit geval niet over de verduidelijking van de begrippen zoals die in dit wetsvoorstel komen te staan, zou moeten hebben. De uitvoering is inderdaad een andere kwestie, maar ik denk dat we wel degelijk nog de discussie krijgen over hoe het werkt en wat het betekent. Dat zou zich hiervoor lenen. Maar dat zij zo: meningsverschillen horen er ook bij. Die hebben we met deze minister gehad. Maar ondanks dat hebben we steeds in alle debatten in alle daarbij behorende scherpte gemerkt dat er een gedeelde intentie is als het gaat om de vraag hoe we met het Caribisch deel van ons land en van ons Koninkrijk omgaan, welke rol we daarin te spelen hebben en hoe we kunnen zorgen dat dat ook naar de toekomst toe iets heel moois wordt. Zijn toekomst gaat verder, die van ons gaat hier verder en die van Caribisch Nederland gaat zeker ook verder. Met elkaar wordt het weer mooi. Dank voor alles.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ganzevoort. Ik geef het woord aan mevrouw Meijer. Ook nul. Meneer Ten Hoeve? Ook nul. Meneer Van Hattem? Ook nul. Dan geef ik de gelegenheid aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor zijn tweede termijn. Het gaat hier razendsnel, hè?


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Minister Plasterk:

Voorzitter. Het zou onbeleefd zijn om niet te antwoorden als de voorzitter van de commissie Koninkrijksrelaties in tweede termijn het woord heeft gevoerd. Ik wil de dank nog eens bevestigen. Ik waardeer het zeer dat er nu, naar het zich laat aanzien, Kamerbrede steun is voor deze grondwetswijziging. Ik wens eenieder die daar in de toekomst mee bezig zal zijn, en om te beginnen de mensen in Caribisch Nederland, heel veel succes.

Ik wens u allen veel wijsheid bij het gemeenschappelijk streven om het leven van mensen beter te maken. Daar zit je voor in de politiek. Je kunt niet de hele wereld tot je eigen zorg maken, maar ik denk dat het goed is en dat het ook voor Nederland waarde vertegenwoordigt, voor wie in die termen wil spreken, dat we ons specifiek wat extra verantwoordelijk voelen voor dat kleine stukje van de wereld dat in de Cariben ligt. Ik hoop dat we daar de komende jaren nog veel mooi werk kunnen doen. Ik wens u daarbij veel succes en wijsheid.

De voorzitter:

Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Aangezien dit wetsvoorstel een tweede lezing van een grondwetswijziging betreft, dient op grond van artikel 137, vierde lid van de Grondwet gestemd te worden en kan het wetsvoorstel alleen worden aangenomen met ten minste twee derde van het aantal uitgebrachte stemmen. Ik stel voor volgende week dinsdag over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik begrijp dat de heer De Graaf de minister zo ongeveer wil omhelzen. Mijnheer De Graaf, u moet even wachten. Ik dank de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor zijn inzet, niet alleen vandaag maar in een reeks van jaren. Het is de laatste keer dat hij hier als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanwezig is. Ik wens hem een heel goede toekomst toe. Minister, dank voor uw inzet.

De vergadering wordt van 15.10 uur tot 15.58 uur geschorst.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Verslag Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer

Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer (CXXIV, A).


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Aan de orde is de behandeling van het verslag van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer (CXXIV, A). Ik heet de voorzitter en de leden van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer, die inmiddels achter de regeringstafel hebben plaatsgenomen, van harte welkom.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Van Bijsterveld.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):

Voorzitter. Verandering is voor mijn fractie geen doel op zich. Kritische zelfreflectie is daarentegen altijd van belang. Zo'n zelfreflectie met een open oog voor de maatschappelijke en politiek-bestuurlijke omgeving waarin de Eerste Kamer functioneert, is precies datgene waartoe de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer het voorwerk heeft verricht, de afzonderlijke leden heeft uitgedaagd, analyses verschaft en de Kamer als geheel conclusies en aanbevelingen aanreikt.

Mijn fractie komt tot de slotsom dat de commissie alle relevante dimensies van de werkwijze en het functioneren van de Eerste Kamer onder de loep heeft genomen. Gevoed door de resultaten van de enquête onder de leden van dit huis doet de commissie naar het oordeel van de CDA-fractie steekhoudende en concrete aanbevelingen. Mijn fractie complimenteert de commissie met het uitstekende resultaat en kan zich goed vinden in de conclusies en aanbevelingen.

Voorzitter. Ik ga niet in op de tussenrapportage van de staatscommissie-Remkes, of op het regeerakkoord of op het debat dat in de Eerste Kamer een tijdje geleden heeft plaatsgevonden over de instelling van de staatscommissie. Ik richt mij uitsluitend op het rapport van de commissie werkwijze. Mijn fractie leest de analyses, conclusies en aanbevelingen zo, dat zij zich richten op de klassieke kerntaak van de Eerste Kamer als chambre de réflection, een indirect gekozen Kamer die het parlementair-politieke primaat van de Tweede Kamer erkent; een zelfbewuste Kamer die zich vanuit haar eigen specifieke invalshoek en de eigen deskundigheid van haar leden richt op de kwaliteit van de wetgeving, die vanzelfsprekend ook in een politieke context tot stand komt. Mijn fractie waardeert dat. De bevindingen van de commissie zijn gebaseerd op een ruime representativiteit van driekwart van de Kamerleden die de vragen van de commissie hebben beantwoord. Dat betekent dat er voor dit uitgangspunt in de Kamer ook breed draagvlak bestaat. Mijn fractie verheugt zich daarover.

De concludeert dat er grote consensus bestaat over het goed functioneren van de procedures en werkwijzen van deze Kamer en zij komt met betrekking tot de politieke cultuur tot een vergelijkbare bevinding. Het onderhouden, bevestigen en waar nodig herijken van dit alles verzekert dit voor de lange termijn. Mijn fractie ondersteunt daarom uitdrukkelijk de eerste aanbeveling in hoofdstuk 2 over de processen in de Eerste Kamer. Ook het na een halfjaar laten vervallen van aangehouden moties — dat is aanbeveling 3 — acht mijn fractie een nuttige vernieuwing. Enige zelfbeheersing in het indienen van moties is ook geen overbodige luxe. Het vaak veel te makkelijk omspringen door de regering met het etiket "spoedeisend" voor wetsvoorstellen is onze fractie ook een doorn in het oog. Wij scharen ons daarom graag achter de aanbevelingen van de commissie ter zake.

Voorzitter. Ik ben niet van plan alle aanbevelingen te benoemen. Wel licht ik er graag enkele uit, om te beginnen uit hoofdstuk 3. Als Kamer van heroverweging zijn en blijven de aandachtspunten van wetgevingskwaliteit van evident belang. Terecht stipt de commissie in haar rapport de focusaspecten rechtmatigheid, doeltreffendheid, doelmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid aan. Om aan de hand van deze maatstaven te kunnen toetsen, is een goede informatievoorziening essentieel. Naar het oordeel van mijn fractie betekent dit inderdaad ook de verstrekking van doeltreffende en inzichtelijke toetsen op de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid door de regering. Het initiatief van de werkgroep uitvoeringstoets van de commissie Financiën waardeert mijn fractie en zij volgt graag het voorstel van de werkgroep om dit tot alle commissies c.q. tot alle Kamerleden te verbreden. Geconsolideerde wetteksten zijn soms nodig voor een goede beoordeling van wetsvoorstellen en die dienen dan inderdaad ook van regeringswege verschaft te worden. Bij kleine en in zichzelf besloten inhoudelijke wijzigingen hoeft dat uiteraard niet.

De sfeer die hoofdstuk 4 ademt omtrent de invulling van de Kameragenda betreffende onderzoek en behandeling van beleid, spreekt mijn fractie aan. Die sfeer komt neer op een focus op de eerdergenoemde kerntaken: toetsing van wetgeving, en wel vanuit het specifieke Eerste Kamerperspectief. Mijn fractie voorziet dat de implementatie daarvan in de praktijk weerbarstig kan zijn, maar ze staat achter de aanbevelingen van de commissie op dit vlak.

Voor wat betreft hoofdstuk 5, communicatie met de samenleving, vraagt mijn fractie de commissie waarom zij hier het onderscheid maakt tussen inhoudelijke en procedurele commissievergaderingen. Waarom zijn procedurele vergaderingen in beginsel besloten? Heeft dat een praktische reden, bijvoorbeeld dat er weinig belangstelling te verwachten valt? Voor inhoudelijke vergaderingen is openbaarheid soms juist van belang, maar het tegendeel kan eveneens het geval zijn. Datzelfde geldt voor mondeling overleg met een bewindspersoon. Om in die laatste twee gevallen voor een besloten vergadering expliciet te moeten besluiten dat die besloten is, legt dat niet te veel gewicht op een dergelijk besluit?

Dat het elektronische postsysteem voor burgerbrieven verandert, is voor mijn fractie echt een must. De beperkte reële toegankelijkheid van die post voor Kamerleden is niet goed te verantwoorden.

De lichte terughoudendheid vis-à-vis de Tweede Kamer, die wordt uitgesproken in de aanbevelingen in hoofdstuk 6 ten aanzien van het in behandeling nemen van Europese thema's, is naar het oordeel van mijn fractie gepast, zeker in de loop van de tijd gezien. Wij lezen aanbeveling 4, over het toesturen door de regering van "elke geannoteerde Raadsagenda en elk Raadsverslag", dan ook louter als een bijdrage aan de informatievoorziening en niet per definitie als inhoudelijk te agenderen onderwerpen. Van de zogenaamde wetgevingsfiches die in de aanbevelingen in hoofdstuk 7 worden genoemd verwachten wij veel.

Ik rond af, mevrouw de voorzitter. Of het nu gaat om het verkrijgen van inzicht in de tijdsbesteding van Kamerleden aan de Eerste Kamer, of om de omgang van de Kamer met integriteit, of om de werkwijze van de Kamer in den brede, een zelfreflectie voert altijd terug op de vraag waar het werk nu in de kern eigenlijk om draait. De commissie concludeert dat er geen reden is om de werkwijze van de Eerste Kamer ingrijpend te herzien. "Vernieuwen om te behouden", zo citeert de commissie met kennelijke instemming enkele dichtregels van Potgieter. De CDA-fractie leest dat zo dat de commissie focus houdt op de klassieke kerntaken van de Eerste Kamer. Daarvoor bestaat dus ook breed draagvlak, in ieder geval bij de CDA-fractie. Het rapport van de commissie vormt een prachtig uitgangspunt om daar waar het kan de interne werkwijze te verbeteren. De CDA-fractie is de commissie daar dankbaar voor.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Bijsterveld. Ik geef het woord aan mevrouw Jorritsma.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Jorritsma-Lebbink i (VVD):

Dank u wel, voorzitter. "De taak van de Eerste Kamer ligt niet in het stichten van het goede, maar in het voorkomen van het kwade." Zo motiveerde minister Donker Curtius de handhaving van de Eerste Kamer in 1848, nadat men in 1815 bij de introductie van de Eerste Kamer opmerkte: "Ten einde alle overijling in de raadplegingen te voorkomen, in moeielijke tijden aan de driften heilzame palen te stellen, (en) den troon te omringen door een bolwerk waartegen alle partijen afstuiten." Sedertdien is veel veranderd, maar nog steeds is met name het eerst gestelde de kern van het werk van de Eerste Kamer. Het politieke primaat ligt aan de overkant en hier beoordelen wij wetgeving nog eens op haar doelmatigheid, handhaafbaarheid, rechtmatigheid, uitvoerbaarheid, effectiviteit en dergelijke. Of hier wijziging in moet komen is overigens niet het debat van vandaag, maar zal met name door de staatscommissie die het hele parlementaire stelsel nog eens onder de loep neemt ongetwijfeld beoordeeld worden. Ongetwijfeld komen we over de staatscommissie op een ander moment een dezer dagen nog wel een keer te spreken.

De taak van de tijdelijke commissie was om onze werkwijze nog eens te toetsen en om te bezien of er noodzaak is om daar wijzigingen in aan te brengen. De VVD-fractie constateert tot haar genoegen dat de werkwijze van de Eerste Kamer zowel volgens de commissies als volgens de leden die deel hebben genomen aan de enquête of die de vragen goed beantwoord hebben, in grote lijnen niet echt gewijzigd hoeft te worden om onze werkzaamheden goed te kunnen doen. Slechts op een paar onderdelen worden voorstellen gedaan om veranderingen — of moet ik zeggen verbeteringen? — aan te brengen. Ik zal dan ook niet alles behandelen, maar mij concentreren op een aantal punten waar de VVD-fractie vragen dan wel opmerkingen over heeft. Maar ik wil niet over de inhoud beginnen dan nadat ik de commissie en de medewerkers namens onze fractie van harte heb bedankt voor het vele werk en voor het zeer leesbare rapport met een mooie analyse, een inbreng van een heel groot deel van onze leden en ten slotte conclusies en aanbevelingen.

Ik loop de zes onderdelen langs. Het is goed dat de commissie onder het hoofdje "processen" ook aandacht heeft geschonken aan de politieke cultuur dan wel de wenselijke politieke cultuur. Dat zijn dus ongeschreven regels, die niet afdwingbaar zijn. De commissie doet daarbij zeven aanbevelingen waar wij ons zeer in kunnen vinden: respectvol met elkaar omgaan, ruimte geven aan politieke minderheden, afspraken nakomen, diversiteit accepteren, transparantie in het gebruik van procedures, transparantie over hoofd- en nevenfuncties en het zoeken van samenwerking. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat de ongeschreven regels van de politieke cultuur kwetsbaar zijn als die te vaak worden gebruikt voor politieke doeleinden. Wat mij betreft zou dus nog toegevoegd kunnen worden dat filibusters vermeden moeten worden, maar wellicht probeert de commissie dat te zeggen met de aanbeveling transparant te zijn in het gebruik van procedures. Graag uw reactie daarop.

Een van de drie voorstellen om het Reglement van Orde aan te passen is om het stemmen bij zitten en opstaan tot regel te verklaren. Kan de commissie daar toch nog iets over zeggen? Grondwettelijk is het aan ieder lid voorbehouden om te allen tijde hoofdelijke stemming aan te vragen. De gegroeide praktijk is — gelukkig, zou ik zeggen — dat dit heel zelden gebeurt. Moet ik begrijpen dat het naar de mening van de commissie heel goed zo kan worden opgenomen, mits — en dat is het ook voorstel — altijd één lid kan vragen om een hoofdelijke stemming, waarna dat dan ook gebeurt? Als dat klopt, dan kunnen wij als VVD-fractie daar natuurlijk graag mee instemmen.

Dan over de toetsing in de Eerste Kamer. Eigenlijk is met name het beoordelen op uitvoerbaarheid nog steeds een kwetsbaar punt, soms omdat wetten ons zeer geamendeerd bereiken en soms omdat de uitvoering onvoldoende getoetst is voor indiening dan wel dat de Tweede Kamer daar ook niet echt serieus naar heeft gekeken. Inmiddels is onze commissie voor Financiën bezig met een voorstel om veel fundamenteler naar de uitvoerbaarheid te kijken. Zodra de commissie haar voorstel klaar heeft, lijkt het mij van belang dat dit via de senioren breed uitgedragen wordt. Daarnaast zou het ook goed zijn als door de Tweede Kamerleden een belangrijk amendement wordt ingediend, zij zich ook vergewissen van de uitvoerbaarheid bij aannemen van een dergelijk amendement. De aanbevelingen van de commissie zijn dus prima.

Dan over de eigen invulling van de agenda. De VVD-fractie is van mening dat beleidsdebatten in dit huis zo beperkt mogelijk gehouden moeten worden. De APB, de AFB en de AEB — als ik de afkortingen mag gebruiken: de Politieke Beschouwingen, de Financiële Beschouwingen en de Europese Beschouwingen — zijn toch eigenlijk de enige debatten die traditioneel op de agenda komen. Ik moet bekennen dat ik soms twijfel aan de zinvolheid van de APB als de inhoud wel heel erg sterk lijkt op een verkorte versie van de inbreng van partijgenoten aan de overkant. Dat gebeurt af en toe ook.

De commissie stelt voor om het themadebat te introduceren. Wij hebben grote aarzelingen over de vraag of het introduceren van een nieuw type debat, buiten het wetgevingsdebat en de eerdergenoemde debatten, echt iets zinvols gaat opleveren. Betekent dat dan ook dat er geen andere beleidsdebatten meer worden toegestaan? De commissie stelt wel voor om er terughoudend mee om te gaan, maar wij kunnen ons nog niet heel goed voorstellen welke toegevoegde waarde een dergelijk themadebat kan hebben.

Over de communicatie met de samenleving kan ik kort zijn. We zijn het eens met alles wat de commissie voorstelt.

De commissie besteedt apart aandacht aan Europa. Dat is terecht, al was het maar omdat de positie van onze Kamer een andere is bij Europese wetgeving. De Eerste Kamer vervult daarbij een eigenstandige rol, waarover in het rapport nog eens nadrukkelijk wordt gesproken. In 2009 is er een werkwijze afgesproken. Ook in de vragenlijst werden een aantal vragen gesteld over de werkwijze inzake Europa. Eigenlijk maakt de commissie hier twee bewegingen. Allereerst nuanceert ze de eigenstandige rol van de Eerste Kamer ten opzichte van de Tweede Kamer en de regering. Daarbij wordt nog eens benadrukt dat het van belang is de BNC-fiche en/of de opvatting van de Tweede Kamer te kennen alvorens zelf tot behandeling over te gaan. Het zou heel goed zijn als de Tweede Kamer zich dat vooral realiseert bij bijvoorbeeld de subsidiariteitstoets waarvoor een termijn van acht weken geldt, en deze dan zo snel behandelt dat ook de Eerste Kamer voldoende tijd heeft om een volwaardig oordeel te vellen. Ik merk maar op dat dat ook in het belang is van de Tweede Kamer. Bij verschillende opvattingen is de regering immers ongeveer vrij om zelf een standpunt in te nemen zonder rekening te houden met het parlement. De VVD-fractie vraagt zich wel af of de voorstellen die de commissie ter zake doet, het probleem van te weinig aandacht voor Europese regelgeving echt oplossen. Er wordt om nog meer informatie gevraagd, terwijl wij ons afvragen of meer focus niet een veel betere oplossing zou zijn.

De commissie stelt ook voor om een experiment uit te voeren met een eigen, door de Kamer betaalde functionaris: de PVSG, de permanente vertegenwoordiger van de Staten-Generaal. Op dit moment is er één zo'n ambtenaar, die in de praktijk bijna alleen voor de Tweede Kamer werkt. Je kunt daarbij de volgende vragen stellen. Vragen wij veel aan de ambtenaar die op dit moment dat werk verricht? Moeten we eerst niet eens definiëren wat eigenlijk onze informatiebehoefte is? En wat willen wij bereiken met meer ambtelijke bijstand in Brussel?

Op basis van het stuk lijkt het dat vooral verwacht wordt dat deze functionaris door meer aanwezig te zijn bij commissievergaderingen in onze Kamer beter weet wat onze wensen zijn. Kan dat niet op een andere manier verzorgd worden? Is het niet effectiever om aanbeveling 1 — bevorderen dat standpunten van regering en Tweede Kamer zo spoedig mogelijk naar ons toe komen alvorens wij regelgeving behandelen — en aanbeveling 4 — vragen om de geannoteerde Raadsagenda's en Raadsverslagen — eerst eens uit te voeren, waardoor actuele informatie ook beschikbaar is, en ze te evalueren, en dan nog eens te bezien of dit experiment ook zinvol kan zijn? Het belangrijkste is mijns inziens dat we, alvorens een nieuw instrument te introduceren, precies weten wat we eigenlijk willen, waarom we dat willen, waarvoor en voor wie we dat willen en wat we er vervolgens mee doen. Ik zou dan ook onze commissie Europa willen vragen die analyse uit te voeren alvorens een nieuwe ambtenaar aan te stellen.

Voorzitter. Ten slotte heeft de commissie ook een hoofdstuk gewijd aan onze ondersteuning. Allereerst over de digitale ondersteuning. Ik sluit me ter zake graag aan bij mevrouw Bijsterveld. De VVD-fractie zou het op prijs stellen als er nu echt een programma van eisen voor de digitalepostapp wordt opgesteld, waarbij leden ook hun inbreng kunnen leveren. De fractie is van mening dat het hoog tijd wordt dat er een simpele, goede zoekmachine komt waarbij je op sleutelwoord of nummer van een wetsontwerp snel alle ingekomen brieven behorend bij het desbetreffende onderwerp kunt vinden. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik, en met mij veel fractiegenoten, de huidige app nauwelijks gebruiken, laat staan alles bekijken wat er binnenkomt. Soms doe je hem open en zie je plotseling dat er duizend brieven op je staan te wachten of zo.

De commissie stelt voor om voor alle wetsvoorstellen die kunnen rekenen op een inhoudelijke behandeling in de Eerste Kamer, ook een beknopt "fiche wetsvoorstel" te laten opstellen door de staf. Dat voorstel zouden wij graag een beetje willen amenderen. Laat iedere commissie bepalen of het nodig is om voor de wetsvoorstellen ter zake zo'n fiche op te stellen. Er zullen wetsvoorstellen zijn waarbij dat absoluut nodig is, maar wellicht zitten er ook voorstellen tussen waarbij dat overbodig is. Ten slotte stelt de commissie voor in de raming een aparte post van €50.000 op te nemen om het aanstellen van stagiaires door fracties mogelijk te maken. Daar zijn wij het van harte mee eens.

Ten slotte is het goed om te constateren dat gemiddeld genomen de leden van de Eerste Kamer tevreden zijn over de werkwijze zoals deze zich heeft ontwikkeld. Eigenlijk worden er ook geen grote wijzigingen voorgesteld. Of dat in de toekomst anders wordt, hangt natuurlijk veel meer af van de eventuele voorstellen uit de staatscommissie. Daar zien wij dan ook natuurlijk met heel grote belangstelling naar uit.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Jorritsma. Ik geef het woord aan de heer Nagel.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Nagel i (50PLUS):

Voorzitter. De 50PLUS-fractie in de Eerste Kamer wil graag beginnen met het complimenteren van de leden van de commissie Werkwijze Eerste Kamer voor het gedegen en waardevolle werk dat zij na negen maanden heeft gebaard. Die waardering geldt ook de ambtelijke ondersteuning, die haar uitstekende reputatie opnieuw bevestigde. In het algemeen kunnen wij ons in een groot aantal conclusies, aanbevelingen en de wijzigingsvoorstellen vinden en zullen we om die reden deze verder niet bespreken. Dat geldt bijvoorbeeld voor het stemmen bij zitten en opstaan. 50PLUS is er als ouderenpartij voorstander van dat ook Kamerleden zich meer gaan bewegen.

Hoewel in de vragenlijst van november vorig jaar het punt "mist u nog iets?" opgenomen was, heeft de 50PLUS-fractie na het lezen van het rapport toch het gevoel gekregen nog enkele aanvullingen aan de orde te willen stellen. Dat wordt enerzijds ingegeven door de verkiezingsuitslag van 15 maart en de daarop gevolgde kabinetsformatie, die ons doen beseffen dat een aantal wijzigingen zich onomkeerbaar voltrekken, en anderzijds door het feit dat de senatoren blijkens de enquête zich over het algemeen wel goed kunnen vinden in de conclusies. 50PLUS zal dit puntsgewijs aan de orde stellen.

Ten eerste zal de steeds grotere versplintering binnen ons parlement direct invloed hebben op de werkwijze van de Eerste Kamer. Bestond de Eerste Kamer na de Tweede Wereldoorlog tot 1960 praktisch uit zes partijen, tot 2011 was het aantal met een korte uitzondering in 1995 praktisch tien. Nu hebben wij een tweede zittingsperiode met twaalf partijen en als we de Tweede Kamerverkiezingen van 15 maart spiegelen naar de volgende Eerste Kamerverkiezingen, al over anderhalf jaar, dan zou dit aantal via de nieuwe partijen Denk en Forum voor Democratie toenemen tot veertien. Het is goed als dit bij de verdere besprekingen in de toekomst de nodige aandacht krijgt, naast de verdere versplintering. Ter illustratie: in de vorige eeuw maakte ik deel uit van een PvdA-senaatsfractie, die uit 28 leden bestond, evenals de CDA-fractie. Op dit moment bestaat de grootste fractie uit dertien leden. Zij is daarmee de kleinste grootste fractie uit de geschiedenis van de senaat. Wat betekent de versplintering echt? Een toename van het aantal kleine tot zeer kleine fracties, waardoor het deelnemen aan alle commissievergaderingen en debatten voor deze fracties onmogelijk is. Verlies van kwaliteit en zorgvuldigheid? Ik kom daar zo dadelijk op terug.

De commissie besteedt veel aandacht aan de politieke cultuur en de ongeschreven politieke wetten. De politieke partijen in de Tweede Kamer hebben bij de huidige kabinetsformatie gekozen voor een regering die zowel in de Tweede als de Eerste Kamer een meerderheid van slechts één stem heeft. Dat is de nadrukkelijke keus van VVD, CDA, D66 en de ChristenUnie geweest. In de Eerste Kamer is een cultuur ontstaan van pairen. Globaal houdt dat in: als een lid van de regeringscoalitie bij een belangrijke stemming ontbreekt vanwege ziekte of bijvoorbeeld werkzaamheden in het buitenland, dan is een lid van de oppositie bereid geen stem uit te brengen. Deze politieke gewoonte is in onze senaat verder doorgeschoten dan in talrijke andere politieke vertegenwoordigende organen, zowel nationaal als internationaal. Wij kennen in het geval van bepaalde omstandigheden, zoals ziekte, al de mogelijkheid van vervanging. In andere gevallen moet men zich bewust zijn dat men als senator bij belangrijke stemmingen aanwezig dient te zijn en dat de regeringspartijen een geheel vrije keus hebben gemaakt om met 38 tegen 37 stemmen te willen gaan regeren. 50PLUS stelt de huidige ongeschreven wet aan de orde en maakt in elk geval kenbaar dat 50PLUS hieraan in de toekomst geen medewerking zal geven. Als er gestemd moet worden, dient men aanwezig te zijn.

Ik kom op het volgende, het derde punt: de Algemene Politieke Beschouwingen.

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Misschien hoeven we niet zo bevreesd te zijn voor de consequenties hiervan, want als 50PLUS zo voor het bewegen is, dan stemmen ze altijd voor. Zo begrijp ik het, want u gaat altijd staan. Maar over dit punt zeg ik het volgende. De presentie in deze Kamer is altijd heel hoog. Als er mensen niet zijn — dat zijn er vaak maar heel weinig — dan heeft dat te maken met vergaderingen elders of bezoeken aan parlementen elders. Nu kondigt u hier aan dat u niet meer zult meedoen aan het pairen. Ik vind dat zelf wel een heel sterke inbreuk op de cultuur van onze Kamer, waarover de commissie goede dingen heeft gezegd, en eigenlijk ook niet een blijk van de hoffelijkheid die we hier ten opzichte van elkaar opbrengen. Ik wil er hier dus wel afstand van nemen dat u dit zo doet.

De heer De Graaf i (D66):

Elke fractie mag er haar eigen ideeën over hebben, maar realiseert de heer Nagel zich dat een aantal van onze leden — het werd al even gezegd door de heer Kuiper — op dinsdagen afwezig is om namens de Kamer deel te nemen aan parlementen van internationale organisaties, zoals de NAVO-Assemblee en de Raad van Europa? Wat u nu eigenlijk zegt, is dat al die leden altijd op dinsdag hier zouden moeten zijn, omdat anders de heer Nagel in het kader van die 37-38 of 38-37 weleens even een stemming zou kunnen uitlokken. Als u zich zo opstelt, dan is dat toch ook een bruuskeren van het werk van de Kamer?

De voorzitter:

Wilt u hier meteen op aansluiten, mevrouw Jorritsma?

Mevrouw Jorritsma-Lebbink i (VVD):

Misschien is het handig om een aansluitende vraag te stellen. Ik ben er een beetje verbaasd over, omdat het suggereert dat in dit huis wetten altijd worden aangenomen met stemmen door coalitie en oppositie. Het aantal initiatiefwetsvoorstellen dat in deze Kamer wordt behandeld, is hoog. Heel dikwijls loopt hoe wordt gestemd dwars door partijlijnen heen. Het kan dus ook in het belang van uw eigen fractie zijn om te pairen als er door welke oorzaak dan ook iemand afwezig is. Ik vind het niet zo moeilijk, hoor, want dan gaan we gewoon niet meer naar u toe als er gepaird moet worden. Maar je mist dan wel een instrument dat voor iedere fractie, inclusief de fractie van 50PLUS, een prettig instrument is in een goede politieke cultuur.

De heer Nagel (50PLUS):

Ik ga eerst even in op de terzijdeopmerking van de heer Kuiper over het bewegen en over het zitten en opstaan. Inderdaad, als constructieve partij zullen we meestal voorstemmen en dus opstaan. En in het geval van tegenstemmen zullen we bij sommige gelegenheden een schijnbeweging maken. Maar nu de kwestie van het pairen. Wij vinden dat je niet kunt zeggen dat het altijd zo is. Het zal niet altijd om één stem gaan. Maar als regeringscoalitie heeft men doelbewust gekozen voor een meerderheid van één stem. Dan moet men ook de consequentie aanvaarden. Ik heb gezegd: kijk ook naar elders, naar andere vertegenwoordigende lichamen. Ik maak de manier waarop het hier in de Eerste Kamer gebeurt zelden of nooit mee. Ik vind inderdaad dat je als Eerste Kamerlid en lid van een coalitie met een meerderheid van maar één stem je prioriteit bij de wetgeving hier moet leggen. Dat is een opvatting. Daar kunt u het mee oneens zijn, maar u kunt mij die opvatting niet ontzeggen.

De heer De Graaf (D66):

Ik maak hierover twee opmerkingen. In de eerste plaats speelt de formatie van een kabinet zich aan de overkant af, niet in deze Kamer. Er is geen sprake van de enig mogelijke coalitie die men heeft gewild maar van de enig mogelijke coalitie die er overbleef, maar dat zullen we bij de Algemene Beschouwingen wel met elkaar bespreken. Het lijkt me een beetje een rare denkfout van de heer Nagel. Het belangrijkste is echter het volgende. Ik had het over die internationale delegaties. Dat is werk namens de hele Kamer. Daar doet niet alleen de oppositie aan mee. Daar doen ook de fracties die in beginsel de regering steunen, aan mee. Wat u eigenlijk zegt, is: die mensen moeten niet meer naar Straatsburg, Brussel et cetera gaan maar altijd hier blijven, want hun stem moet zwaarder wegen en dan moeten ze maar hier zijn. De heer Nagel zou ook kunnen denken: dat is een logisch uitvloeisel van de taak van de hele Eerste Kamer, en als er een delegatie weg is, zullen we daar rekening mee houden bij het stemmen. Je kunt dat doen bij het bepalen wanneer je stemt. En als het niet anders kan, kun je pairen, zoals we dat nu doen. Dat is niet alleen hoffelijk; het heeft ook te maken met de kern van de taken van de Kamer zelf.

De heer Nagel (50PLUS):

We kunnen de argumenten blijven herhalen. In de eerste plaats zal het lang niet elke week gebeuren. Het zal uitzondering zijn dat er stemmingen zijn en het op die ene stem aankomt. In de tweede plaats is de afstand naar Brussel of Straatsburg te overzien. De stemmingen zijn in een kort tijdsbestek, op dinsdag omstreeks 13.30 uur. Het is een overzichtelijk iets. Wij vinden het van politiek belang dat er in de Eerste Kamer duidelijkheid is en wij hebben ons standpunt gegeven en onderbouwd. Nogmaals, daar kan men het mee oneens zijn — de heer Kuiper zelfs hartgrondig, hoor ik — en dat respecteer ik, maar dat neemt niet weg dat wij de opvatting hebben die we hebben gegeven.

De heer Schalk i (SGP):

Misschien een kleine aanvulling bij de kwestie van het pairen. Een voorganger van mij had ooit een persoonlijke kwestie. Hij was ernstig ziek en was daarom hier niet aanwezig. Toen gaf een fractie, in dit geval GroenLinks, juist het pairen op grootse wijze vorm. Er kunnen dus omstandigheden zijn die je van tevoren niet kunt overzien en waarin je het pairen juist zou willen steunen. Ik zou u dus willen voorstellen om in ieder geval te zeggen dat u "in principe" niet wilt pairen. Een stellige uitspraak doet namelijk geen recht aan de bijzondere hoffelijkheid die ik op dat moment in deze Kamer heb gezien.

De heer Nagel (50PLUS):

We hebben vanmorgen nog meegemaakt dat een lid wegens ziekte vervangen werd. Daarvoor kennen wij onze regels. Als iemand langere tijd ziek is of ernstig ziek is, kan hij vervangen worden. Dat is geen enkel punt. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor vrouwen die zwanger zijn.

De heer Schalk (SGP):

De betreffende voorganger van mij, de heer Holdijk ...

De heer Nagel (50PLUS):

Ik weet het.

De heer Schalk (SGP):

Het was op de dag dat hij hoorde dat hij ernstig ziek was, dus hij kon nog niet tegen de voorzitter zeggen: ik ben er even vier maanden niet.

De heer Nagel (50PLUS):

Nee, maar er bestaan regelingen om iemand te laten vervangen. Dat kan op betrekkelijk korte termijn. Die regelingen zijn er niet voor niets; maak er gebruik van.

Ik denk dat we in herhaling vervallen, voorzitter.

De voorzitter:

Nog één interruptie op dit punt, van de heer Kuiper.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Nee, we zijn er nog niet klaar mee, denk ik. Dit doet zich natuurlijk voor wanneer er een hoofdelijke stemming wordt aangevraagd. We hadden hier ook altijd de regel dat een hoofdelijke stemming een week van tevoren moet worden aangevraagd. De laatste tijd is het vaak gebeurd dat op de dag waarop de stemming werd gehouden, nog om een hoofdelijke stemming is gevraagd. Dat is toegestaan. Dat is de situatie waar we het over hebben. Daar doelt collega De Graaf ook op. Als een deel van de Kamer afwezig is, kunnen mensen gaan calculeren: als ik nu een hoofdelijke stemming aanvraag, kan deze wet of dit voorstel weleens sneuvelen. Dat is een soort opportuniteit die we hier niet kennen en die we hier ook niet zouden moeten hebben. Wat er dan gebeurt, kan ik u ook voorspellen. Dan wordt er op de dag zelf nog een hoofdelijke stemming aangevraagd. Daar moet toestemming voor gevraagd worden. Mijn fractie zal dat niet doen en ik vermoed dat meerdere fracties dan vinden dat we met elkaar de oude regel moeten handhaven dat een hoofdelijke stemming een week van tevoren wordt aangevraagd.

De heer Nagel (50PLUS):

Met dat laatste punt ben ik het volledig eens. U kunt er ook op rekenen dat 50PLUS zich daaraan zal houden.

Voorzitter, ik vervolg mijn betoog. Mijn volgende punt betreft de Algemene Politieke Beschouwingen. Er wordt verwacht dat zestien ministers en hun staatssecretarissen daarbij twee dagen aanwezig zijn. De vraag buiten beschouwing gelaten waar zij allemaal een plaats moeten vinden, is het aantal kabinetsleden dat op het puntje van de stoel gefascineerd zit te luisteren meestal enigszins beperkt. Naar de mening van 50PLUS dateert dit gebruik uit een verleden tijd, toen communicatiemiddelen nog beperkt waren. In deze tijd zijn vele bewindslieden óf al afwezig óf glippen ze tussentijds weg. Of ze zijn wel aanwezig, maar actief op hun elektronische apparatuur. Wij weten als geen ander hoe er aan de tradities en de betekenis van de senaat wordt gehecht, maar vragen ons toch in gemoede af of het niet efficiënter is bij deze beschouwingen een beperkt aantal bewindslieden aanwezig te doen zijn, bijvoorbeeld de premier, de drie vicepremiers en de minister van Financiën. 50PLUS vindt dat het eigenlijk één van beiden moet zijn: óf we moderniseren deze traditie óf we handhaven die, maar dan ook volledig. We zien op 4 en 5 december aanstaande welke surprise ons te wachten staat.

Dan mijn volgende punt: de plenaire vergaderingen. Met een variant op de uitspraak van de vroegere PvdA-senator en formateur Jaap Burger zegt 50PLUS: vergaderen als er wat te vergaderen valt. In het parlementaire seizoen 2016-2017 waren er volgens onze waarneming — subjectief, maar onze waarneming — zeker vier of vijf vergaderdagen van een dusdanig korte duur dat de Eerste Kamer niet bijeen had hoeven te komen. Er was bijvoorbeeld een vergadering die slechts één hamerstuk bevatte en die inclusief het hartverwarmende en uitgebreide handen schudden vijf minuten duurde. Dat hamerstuk had ook op een andere datum beklonken kunnen worden. Uiteraard kennen wij de tegenargumenten, zoals: er zijn ook commissievergaderingen. Maar misschien kunnen die ook wel ietsje anders en minder frequent plaatsvinden.

De commissievergaderingen zijn het volgende punt. Veel commissievergaderingen hebben een sterk procedureel karakter. Ook hier zien we veel vergaderingen met twintig of meer personen die maximaal een kwartier duren, maar vaak ook korter. Die worden veelal benut om te registreren hoeveel fracties inbreng in de schriftelijke procedure willen hebben en op welke termijn. Die registratie kan in deze moderne tijd toch veel effectiever, bijvoorbeeld via een mailbericht? Dat kan zeker bij een politiek lichaam dat koploper was tegen het papierparlement. Terecht stelt de Commissie Werkwijze Eerste Kamer onder 2.2.1 van het verslag dat een mondeling overleg voldoende toegevoegde waarde moet hebben om dit te organiseren. Ook hier is enige moed nodig om een ingrijpende hervorming door te voeren. Gezien de versplintering in de senaat hebben steeds meer kleine partijen die ook plenaire zittingen moeten bijwonen, hier baat bij, gelet op de vele commissievergaderingen. Soms zijn het er meer dan 20 op een vergadermiddag. Graag krijg ik hierop een reactie.

Er is veel aandacht voor het punt openbaarheid. De voorgestelde wijzigingen zijn zeker verbeteringen, maar vinden ook pas in de toekomst plaats. 50PLUS is er voorstander van dat procedurele vergaderingen ook in het openbaar plaatsvinden. Mocht het toelaten van publiek wat de ruimte betreft niet mogelijk zijn, dan kan het publiek de vergadering via audio volgen. Het gaat om een geringe investering waarvoor wij de openbaarheid terugkrijgen.

Een ander punt zijn de moties. De commissie stelt vast dat er een groei van het aantal moties plaatsvindt zonder daar dieper op in te gaan. De vrijheid om moties te kunnen indienen, staat terecht buiten de discussie. Toch is die groei, ook aan de overzijde in de Tweede Kamer, vrij groot en niet zonder negatieve invloed. In de Tweede Kamer bleef het aantal moties de eerste twintig jaar na de Tweede Wereldoorlog onder de 50. In 1967 werd de 100-limiet doorbroken en in 1979 werd de 1.000-grens overschreden. In 2015 werd zelfs de 3.000-barrière doorbroken. Terwijl het dreigen met een motie een ongekend sterk politiek wapen was dat ook de parlementaire pers nooit ontging, is er nu een ongebreidelde verzameling moties die voor de gemiddelde burger niet meer te volgen is. In de Eerste Kamer bleef het aantal moties tot 1982 onder de 10. In de vorige en huidige zittingsduur waren en ook zittingsjaren met meer dan 80 moties. Wij doen daar allen aan mee, 50PLUS niet uitgezonderd. De enige manier om de invloed en de betekenis van moties weer te laten toenemen is dat de fracties zich een zelfbeperking opleggen. Wellicht zou het goed zijn om daarover hier nog eens een keer apart van gedachten te wisselen.

Een ander punt zijn de spoedeisende wetsvoorstellen. De afgelopen zes jaar hebben wij als 50PLUS-fractie vele malen meegemaakt dat afspraken hierover niet werden nagekomen. In het seniorenoverleg werd herhaaldelijk geconstateerd dat de senaat onder onredelijke druk werd gezet waardoor de zorgvuldige behandeling in gevaar komt. In de conclusies en aanbevelingen wordt dit onder 2.6.6 opnieuw verwoord en gezegd dit nogmaals onder de aandacht van de regering te brengen. Deze kwestie is actueler dan ooit, nu het aantreden van het nieuwe kabinet nabij is. 50PLUS zou het op prijs stellen als hieraan uitvoering wordt gegeven via een brief aan het kabinet-Rutte III waarin de zaken goed worden vastgelegd, zodat voorkomen wordt dat er in de toekomst weer talloze malen gezucht moet worden alvorens diep door de knieën te gaan.

En dan een klein, maar ook niet helemaal onbelangrijk punt: de subsidie aan de fracties. Wij kunnen ons in de huidige regeling vinden, maar vragen ons wel af waarom nog steeds wordt gewerkt met een voorschot van 90%. Dat is met name voor de kleine fracties aan het eind van het jaar een probleem en boekhoudkundig ingewikkeld, omdat men uit eigen middelen moet voorschieten en terugboeken. Waarom niet gewoon 100% uitkeren en het niet uitgegeven bedrag verrekenen, zoals nu ook het geval is? Als we goed zijn ingelicht, is deze wijziging inmiddels in de Tweede Kamer al doorgevoerd.

Nieuw is het bedrag van €50.000 voor het aantrekken van stagiaires. Fracties die hiervan gebruik willen maken krijgen een trekkingsrecht. Vraag: hoe vindt de verdeling van dit bedrag plaats? Dat is ons nog niet geheel duidelijk.

En dan het onderwerp: de novelle. Een Kamer die geen recht van amendement heeft, eigent zich dat soms verkapt toe. Naar onze indruk neemt deze ontwikkeling toe. De behandeling van de wijziging van de Mediawet was hiervan een schoolvoorbeeld zoals zelden eerder was vertoond. Zou het een idee kunnen zijn hierover eens een principiële discussie te voeren?

In het slotwoord schrijft de commissie dat er veel goed gaat in de Eerste Kamer en er geen reden is de werkwijze ingrijpend te herzien. Wij sluiten ons bij die opvatting aan, onder het doen van de hiervoor genoemde suggesties. Wij denken dat de verdere versplintering die ook bij de volgende verkiezingen voor de senaat waarschijnlijk zal plaatsvinden, reden moet zijn om blijvend aandacht aan de werkwijze te geven. En dat is nodig — zeg ik ook tegen collega De Graaf — zolang de Eerste Kamer niet afgeschaft is, wat natuurlijk het allerbeste zou zijn.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Nagel. Ik geef het woord aan de heer De Graaf.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer De Graaf i (D66):

Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik verheugd ben over de mogelijkheid om over de werkwijze en de functie van de Eerste Kamer te spreken op een onderbouwde en goed gedocumenteerde manier. Tijdens de discussies over de eventuele instelling van een staatscommissie parlementair stelsel werden te vaak de werking van de parlementaire democratie, de fricties binnen het tweekamerstelsel en het functioneren van de Eerste Kamer op een hoop gegooid en onvoldoende van elkaar onderscheiden.

Gelukkig hebben we gezamenlijk in deze Kamer een heldere opdracht voor de staatscommissie kunnen formuleren en daarnaast kunnen afspreken dat de Eerste Kamer zelf de eigen werkwijze onder de loep zou nemen, met het oog op eventuele verbeteringen. Ik prijs collega Kuiper voor zijn initiatief ter zake dat we vervolgens samen in het College van Senioren hebben kunnen agenderen. En dat leidde uiteindelijk tot de instelling van de tijdelijke commissie onder leiding van de heer Flierman.

Mag ik de tijdelijke commissie bedanken voor het uitstekende werk dat door haar is verricht, en bovendien binnen een redelijke termijn? Naar het oordeel van mijn fractie heeft de commissie buitengewoon nuttig werk gedaan en een rapport afgeleverd dat tot nadenken stemmende beschouwingen bevat en op tal van terreinen zinvolle aanbevelingen doet. Dat die aanbevelingen mede zijn gebaseerd op een uitvraag onder alle leden van deze Kamer zal een verzekering blijken te zijn voor het draagvlak voor het rapport in algemene zin in deze Kamer. Hartelijke dank dus, zeg ik tegen Anne Flierman en de zijnen en tegen de griffier van de commissie, Fred Bergman en de stafmedewerkers, die ik ook voor de Handelingen nadrukkelijk wil noemen, Laurens Dragstra en Ilse van den Driessche. Een relativerende opmerking mag ik misschien ook plaatsen: als vele leden van deze Kamer blijkens de enquête tevreden zijn over de huidige werkwijze op onderdelen, is daarmee natuurlijk niet gezegd dat die werkwijze dus ook de beste is, hooguit dat de leden er goed mee uit de voeten kunnen. Enig traditionalisme, misschien wel een lichte vorm van conservatisme, is deze Eerste Kamer niet vreemd, dat lijkt zelfs soms enigszins in de genen van het instituut te zitten. Ik vermoed bijvoorbeeld dat de leden zeven jaar geleden ook heel tevreden waren over de informatie en de stukken die zij in grote enveloppes elke week in de brievenbus van hun huisadres geschoven kregen. Toch zou niemand nu nog terug willen naar die praktijk nu wij sinds 2011 de uitstekend werkende Eerste Kamer-app op onze iPad hebben.

De heer Kox i (SP):

Ter nuancering: met die enveloppen waren we volgens mij niet zo blij en vooral niet als ze midden in de nacht bezorgd werden, want dan zat mijn vrouw stijf overeind in bed van "er wordt ingebroken". Dus op dat punt zijn we er toch wel echt op vooruitgegaan. Dat we alles goed vinden in bepaalde omstandigheden, kan waar zijn, maar ik denk dat we op dit punt echt grote stappen vooruit hebben gemaakt.

De heer De Graaf (D66):

Dat ben ik geheel met u eens. Mijn vraag was alleen of, voordat de mogelijkheid van de iPad bestond, wij het gevoel hadden dat er veranderingen mogelijk waren. Maar u zit al veel langer in deze Eerste Kamer, dus wie weet zal er nog weleens een verandering komen die we niet van tevoren zien aankomen maar waar we achteraf toch zeer blij mee zijn.

Voorzitter. Ik ga niet alle aanbevelingen van de tijdelijke commissie langs. Waar mijn fractie zich expliciet niet kan vinden in de aanbevelingen, zal ik dit in mijn bijdrage aan de orde stellen. Ik wil mijn betoog graag toespitsen op de zes punten die de essentie van het rapport van de commissie naar mijn opvatting inhouden en die ik kort zal nalopen: de politieke cultuur in relatie tot de processen in deze Kamer, de toetsingsfunctie van de Eerste Kamer, de onderzoeksfunctie, de Europese werkwijze, de ruimte voor beleidsdebatten dan wel themadebatten en tot slot de bewerktuiging van de fracties en de individuele leden.

De politieke cultuur in de Eerste Kamer is even vanzelfsprekend als ongrijpbaar. Je weet dat het er is en wat het is, totdat je het poogt te beschrijven, een beetje zoals Augustinus worstelde met het begrip "tijd". De tijdelijke commissie doet een verdienstelijke poging om elementen ervan te beschrijven, zoals de politesse — altijd een fraai begrip overigens — en het respect voor elkaar of de coulance in de handhaving van afspraken. Ook de samenwerking over de fractiegrenzen heen, ter bevordering van de kwaliteit van de inbreng, hoort hierbij, net als het vermijden van stelselmatige obstructie via procedures. Het is een mooie opsomming, maar de vraag is of die niet ook geldt, of in ieder geval zou moeten gelden, voor de Tweede Kamer. Ik geloof eerlijk gezegd dat voor elk parlement zou moeten opgaan dat men elkaar in waarde laat, hoffelijk en transparant is en waar mogelijk samenwerking zoekt.

Fundamenteler is, dunkt mij, dat de Eerste Kamer een indirect gekozen parttimeparlement is, dat niet kan bogen op een politiek primaat en in functies en bevoegdheden in zekere zin begrensd is: geen initiatiefrecht, geen amendementsrecht, geen benoemingsrechten, zoals de Tweede Kamer die in een aantal gevallen heeft, en geen rol in de vorming van een nieuw kabinet. Dat betekent niet — ik zeg het nadrukkelijk — dat onze Kamer een politieke eunuch is of zou moeten zijn; de Eerste Kamer is en blijft een politiek orgaan met op politieke gronden en politieke lijsten gekozen leden. Maar het vraagt wel om wijze zelfbeheersing en zelfbeperking die als het ware uit al deze parlementaire onvolkomenheden voortvloeien. Onze "mores" die de uitdrukking zijn van die politieke cultuur, zijn alle, denk ik, daarop terug te voeren. Als de Eerste Kamer Tweede Kamertje gaat spelen, zaagt zij aan de poten van haar eigen bestaan. Ik merk overigens op dat we onszelf regelmatig niet helemaal aan die mores houden en dat die in zekere zin kennelijk ook veranderlijk zijn, zoals in het interruptiedebatje met de heer Nagel weer eens is gebleken. O tempora, o mores. Belangrijk is, dunkt mij, dat wij allen voor ogen houden dat de maatschappelijke meerwaarde van de Eerste Kamer op geen enkele wijze ligt in politiek bedrijven zoals dat aan de overkant gebruikelijk is, met de plenaire zaal als een arena waarin politieke tegenstellingen alleen maar worden aangescherpt in plaats van overbrugd. Veeleer lijkt mij onze legitimatie te berusten op de nadere overweging, de bezinning na de soms overhaaste en onder grote politieke druk tot stand gekomen besluitvorming in de Tweede Kamer. Die nadere overweging kan politiek zijn, jazeker, zelfs partijpolitiek, maar nooit alleen maar dat. Mee zullen klinken de maatschappelijke reflecties, de rechtsstatelijke en overige juridische kanttekeningen, de vragen over samenhang, handhaving en uitvoerbaarheid van regels die de samenleving en de burgers worden opgelegd.

Voorzitter. Enkele woorden over de toetsingsfunctie van de Eerste Kamer. Die is, zoals de tijdelijke commissie terecht opmerkt, niet alleen juridisch of technisch van aard, maar uiteindelijk ook politiek. Toch hechten wij allemaal aan de toetsingsgronden die de partijposities of politieke ideologieën overstijgen. Is wetgeving die ons wordt voorgelegd rechtmatig, doelmatig, doeltreffend, handhaafbaar en uitvoerbaar? De tijdelijke commissie wijst op de Aandachtspunten voor Wetgevingskwaliteit, die nog eens onder onze aandacht worden gebracht. Hartelijk dank daarvoor. De aanbevelingen ter zake spreken ons aan. Wel vraag ik namens mijn fractie aandacht voor het werk dat binnen de vaste commissie voor Financiën is ondernomen door een werkgroep bestaande uit de leden De Grave, Van de Ven, Van Rij en Rinnooy Kan. Deze werkgroep suggereert, min of meer in aanvulling op de aanbevelingen van de tijdelijke commissie, een zogenaamde "toets op de toets". Dat wil zeggen: een nadere uitwerking van de aandachtspunten die over de uitvoerbaarheid handelen met vragen en aandachtspunten die voor Kamerleden relevant zijn om de departementale toetsen op uitvoerbaarheid of juist het ontbreken daarvan te kunnen beoordelen. Naar ik begrijp gaat het niet om een nieuw kader of een eigenstandige uitvoeringstoets van de Eerste Kamer, maar om een handreiking aan de leden om de indiener van een wetsvoorstel, of dat nou de regering is of een initiatiefnemer uit de Tweede Kamer, kritisch te kunnen ondervragen op de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel en hem of haar bij voorbaat daarop voor te bereiden. Aan zo'n generiek kader zouden ook deskundigen van buiten een bijdrage kunnen leveren. Op commissieniveau zou dan een meer specifieke invulling kunnen worden gegeven, afhankelijk van het regelcomplex dat in die commissie aan de orde is, fiscale wetgeving bijvoorbeeld of regelgeving in het onderwijsdomein.

Ik zou het toejuichen als deze exercitie wordt ondernomen langs de lijn die de werkgroep voorstaat en ik stel aan de tijdelijke commissie en aan de Kamer in algemene zin voor om dit te zien als een nagekomen uitwerking van het rapport van de tijdelijke commissie, in aansluiting op de aanbevelingen ter zake die vermoedelijk door de gehele Kamer kunnen worden onderschreven. Als het procedureel wenselijk zou zijn, wil ik met liefde hier een Kameruitspraak over uitlokken, zij het dat we het aantal moties moeten beperken. Maar ik hoop eigenlijk dat dit niet nodig is. Positieve reacties van de collega's en van de tijdelijke commissie lijken mij meer dan voldoende!

Voorzitter. Een paar korte opmerkingen wil ik wijden aan de onderzoeksfunctie en de betrokkenheid bij Europese initiatieven, richtlijnen en verordeningen. Laat ik met dat laatste beginnen. De tijdelijke commissie wijst op de aandacht en energie die nu al door de Kamer en de fracties aan de Europese dossiers worden besteed. Dat is inderdaad heel wat en de medewerkers van de Eerste Kamer draaien op dit punt overuren. De uitgangspunten van 2009 die ten grondslag liggen aan de Europese werkwijze staan ook wat mijn fractie betreft nog recht overeind. Maar mijn fractie heeft wat aarzelingen bij de aanbevelingen van de tijdelijke commissie om systematisch alle Raadsagenda's en alle Raadsverslagen te agenderen en kwartaalverslagen over het verloop van onderhandelingen op te vragen, inclusief gedetailleerde verslagen van de onderhandelingen en mogelijke impactassessments. Ook de uitbreiding van de functie van de PV van de Staten-Generaal in Brussel gaat ons wel ver. Dient dit nog een redelijke en reële rol van de Eerste Kamer? Voor mijn fractie staat de eigenstandige democratische besluitvorming en controle door en in het Europees Parlement voorop. Daarnaast geldt het politieke primaat van de Tweede Kamer voor besluitvorming die in de Nederlandse rechtsorde doorwerkt. Ik vraag mij in gemoede af hoe groot en activistisch de taak van de Eerste Kamer hier moet zijn. Eigenstandig ja, eigenzinnig ook, maar wel graag in de context van de rolverdelingen van de verschillende parlementen.

Minder terughoudend ben ik over de onderzoeksfunctie van de Eerste Kamer. Ik geloof dat we daar zelfs wel wat scherper aan de wind zouden kunnen zeilen. Natuurlijk worden wij als Eerste Kamerleden beperkt door de beschikbare tijd en middelen, maar misschien zijn wij voor het overige wel beter geëquipeerd voor parlementair onderzoek dan de Tweede Kamer, waar partijpolitiek en de waan van de dag, laat ik het zo zeggen, meer de boventoon voeren dan hier. Als met parlementair onderzoek wordt beoogd dat met een zekere afstand en objectiviteit naar het effect of juist de wenselijkheid van wetgeving of kaderstelling wordt gekeken op belangrijke maatschappelijke terreinen, dan wil ik wel een lans breken voor een meer actieve houding van deze Kamer. Het werk van de parlementaire onderzoekscommissie inzake privatisering en verzelfstandiging onder voorzitterschap van collega Kuiper van vijf, zes jaar geleden, bewijst het nut van die actieve houding. Natuurlijk moeten wij onze beperkingen kennen. Een omvangrijke parlementaire enquête, bijvoorbeeld naar het Nederlandse beleid rond de politionele acties en de onafhankelijkheid van Indonesië, past niet binnen de rol en de mogelijkheden van de Eerste Kamer. Maar dat is niet per se gezegd voor onderwerpen als de uitwerking van de wetgeving inzake de nationale politie, om maar eens een ander volstrekt willekeurig voorbeeld te noemen. Mijn fractie zal in ieder geval op dit punt een alerte proactieve houding aannemen. Onderzoek loont in het algemeen, ook voor en door deze Kamer.

Voorzitter. De tijdelijke commissie beveelt het houden van zogenaamde themadebatten aan. Deze zouden zich onderscheiden van de huidige beleidsdebatten. Als ik eerlijk ben, heb ik dat significante onderscheid nog niet helder voor ogen. Ook enkele van de beleidsdebatten die de afgelopen jaren zijn gevoerd, kenden een duidelijke focus en een zekere gezamenlijkheid, bijvoorbeeld de beleidsdebatten over de staat van het Koninkrijk en de Koninkrijksrelaties en diverse afleveringen van de jaarlijkse Europese Beschouwingen.

Het format en de daarbij behorende beperkingen die de tijdelijke commissie nu wil introduceren, spreken mijn fractie minder aan, maar vanzelfsprekend willen wij consensus op dit punt in de Kamer niet in de weg staan. Persoonlijk zou ik overigens graag zien dat elke minister tijdens een kabinetsperiode tenminste éénmaal op de hoofdlijnen van diens beleid en wetgevingsprogramma wordt ondervraagd door deze Kamer. Dat lijkt me temeer logisch nu de Eerste Kamer grotendeels afziet van jaarlijkse begrotingsbehandelingen.

Tot slot de ondersteuning van fracties en individuele Kamerleden. Ik vrees dat ik tegen de achtergrond van de oprechte complimenten die ik de tijdelijke commissie eerder mocht maken bijzonder kritisch ben over de aanbevelingen ter zake. De Griffie is wat mijn fractie betreft uitmuntend voor zijn taak berekend en daar maak ik graag een buiging voor. De afgelopen jaren zijn bovendien door de ingevoerde applicaties de informatiestroom en de zoekfunctie sterk verbeterd. Maar dat alles is naar mijn oordeel geen enkele reden om de bewerktuiging van fracties en leden op het huidige zuinige, ik zou haast zeggen knieperige niveau te houden. Ik geloof niet dat er een parlement ter wereld bestaat waar de leden en de fracties zo aan hun eigen lot worden overgelaten als juist deze Kamer.

De fractievergoedingen zijn, schrijft de tijdelijke commissie, toereikend voor de dekking van de kosten die de fracties momenteel hebben. Dat is een juiste, maar eerlijk gezegd ook niet erg relevante conclusie omdat de fracties natuurlijk uitgeven naar de maat van hun vergoeding. De relevantere vraag is of die vergoeding toereikend is om de fracties en de leden daadwerkelijk goed te ondersteunen. Van het budget van mijn fractie van tien leden kan een fractiemedewerker worden betaald, maar niet fulltime en ook niet met een goede pensioenvoorziening. Verder kunnen wij tegen een haast beschamende vergoeding van slechts een paar honderd euro per maand twee stagiaires op academisch niveau laten rouleren en dan is het budget nagenoeg op. Voor onderzoek, de organisatie van expertmeetings, elektronische apparatuur voor de fractiemedewerker, fractiebijeenkomsten of de ondersteuning op specifieke onderwerpen bestaat feitelijk geen ruimte. Ik heb nog even in de bijlage gekeken hoe de leden blijkens de enquête denken over de fractiebudgetten. Een meerderheid van 55,2% vindt die te laag of veel te laag. Niettemin gebeurt er eigenlijk niks mee. Alleen wordt de aanbeveling gedaan dat wij trekkingsrechten krijgen op stagiaires: een klein bedragje van €50.000 voor alle fracties samen ten behoeve van die trekkingsrechten. Dat is echt volstrekt onvoldoende.

Voorzitter. Het is eigenlijk een keuze. Het werk van Kamerleden zal niet minder worden. Het wordt soms zelfs ingewikkelder. Het wordt ook internationaler. De Eerste Kamerleden hebben daarvoor zelf maar beperkte tijd omdat het geen fulltimefunctie is. Dat moeten we ook niet willen. De vergoedingen zijn er ook niet op gericht. Dat moeten we zo houden, maar dan zullen we in de toekomst wel beter moeten zijn geëquipeerd.

Zelfredzaamheid is een mooi principe voor deze Kamer. Ik onderschrijf dat graag, maar ook dat heeft zijn grenzen. Ik zou er dus echt voor willen pleiten om toch een verhoging van de fractiebudgetten door te voeren. Democratie is nu eenmaal geen goedkope waar. We moeten dat ook niet nastreven. Mijn fractie zou graag zien dat de Huishoudelijke Commissie en het College van Senioren zich nog eens buigen over de fractiebudgetten en dat zij in afwijking van de aanbevelingen van de tijdelijke commissie voorstellen doen om in de Raming een redelijke verhoging op te nemen.

Voorzitter. Ik hoor graag de reactie van de commissie en natuurlijk ook van de andere fracties op mijn opmerkingen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer De Graaf. Ik geef het woord aan de heer Schalk.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Meestal gaat het fout als de slager zijn eigen vlees keurt, maar eerlijk is eerlijk: deze keer is het goed gegaan, misschien wel doordat het hele slagersbedrijf erbij betrokken werd. Complimenten en veel dank aan de commissie en aan de ambtelijke ondersteuning. De commissie schetst een vrij compleet beeld van de werkwijze van de Kamer en komt met een set van aanbevelingen die de fractie van de SGP in zijn algemeenheid kan steunen.

Ik ga nu dan ook alleen in op enkele punten die voor mijn fractie nog vragen opleveren, zoals het extra budget voor stagiairs. Is dat niet een verkapte route om het fractiebudget op te hogen en kunnen we dat niet beter gewoon rechtstreeks doen?

Een ander punt is de introductie van themadebatten. Dat is op zich prima, maar vervalt daarmee de mogelijkheid van het beleidsdebat in zijn geheel, zoals we dat nu kennen?

Mijn volgende vraag gaat over Europa. Mijn fractie heeft geen enkele behoefte aan een extra Permanente Vertegenwoordiger van de Staten-Generaal (PVSG). Is die problematiek niet eenvoudig op te lossen door gerichte werkafspraken met de gezamenlijke PVSG, zoals eigenlijk ook werd betoogd door mevrouw Jorritsma en de heer De Graaf?

De tijdelijke commissie komt met een voorstel rond aangehouden moties. Dat is terecht, want een motie die maar boven de markt blijft hangen is geen fraai gezicht. Mijn fractie kan dan ook heel goed leven met een soort limitering. In artikel 93, lid 3 van het Reglement van Orde zou komen te staan dat er binnen een halfjaar over gestemd moet zijn. Zo niet, ik citeer: "dan wordt de motie geacht te zijn vervallen, tenzij de Kamer anders besluit".

Deze formulering roept nog wat vragen op. Op grond van welke criteria zou de Kamer anders moeten besluiten? Wordt een dergelijk besluit dan bij volstrekte meerderheid genomen? Komt het initiatief voor verlenging bij de indiener te liggen? Zo ja, kan er dan niet beter een kleine aanvulling op de tekst komen, namelijk: "(...) dan wordt de motie geacht te zijn vervallen, tenzij de Kamer na een gemotiveerd verzoek van de indiener anders besluit"? Staat de tijdelijke commissie open voor een nadere precisering van de tekst of denkt zij dat dit niet nodig is? Ik hoor dat graag.

Mevrouw de voorzitter, nu een meer principieel punt. Terecht constateert de tijdelijke commissie dat het raadgevend referendum niet verstorend mag werken op het wetgevingsproces, mede door de focus op twee invoeringsdata van wetten: 1 januari en 1 juli.

Ik begrijp inmiddels dat ChristenUnie, VVD, CDA en ook D66 een einde willen maken aan het referendum. Welnu, de SGP zal op dit punt geen harde oppositie voeren. Maar zolang het nog niet geregeld is, is het misschien wel verstandig om met de nieuwe regering tot afspraken te komen over uitbreiding van het aantal invoeringsmomenten. Ziet de tijdelijke commissie dat ook zo en is zij bereid om dit te bevorderen?

Maar hiermee is natuurlijk niet alles gezegd. Want hoezeer het afschaffen van het referendum ook onze instemming heeft, de fractie van de SGP sluit haar ogen niet voor het feit dat velen in ons land zich niet goed vertegenwoordigd voelen. Ook de staatscommissie, bij monde van de heer Remkes, legt hier in een eerste rapportage reeds de vinger bij.

Dat is begrijpelijk. Er is nu eenmaal een zekere spanning tussen de aandachtspunten voor wetgevingskwaliteit, die ook hier weer zijn benoemd, en de politieke werkelijkheid. Hoe gaan wij daar als Kamer mee om? Blijkbaar is een referendum niet het antwoord op de zorgen over onze democratische rechtsstaat, maar wat dan wel?

Mevrouw de voorzitter. Het vertrouwen van de samenleving organiseren we niet door ons Reglement van Orde nog eens op te poetsen, want de samenleving tast dieper. Daarom is een politieke cultuur die gestoeld is op waarden van belang. Voor deze Kamer dienen die waarden aan te sluiten bij de toetsing van wetten op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De tijdelijke commissie heeft deze termen bij herhaling genoemd. Bij rechtmatigheid hoort rechtvaardigheid. Bij uitvoerbaarheid past de waarde van integriteit. Bij handhaafbaarheid denk ik aan transparantie. Rechtvaardig, integer en transparant: zomaar drie waarden waarop politici mogen worden aangesproken bij de uitoefening van het hoge ambt waaraan zij zich met een eed of belofte hebben verbonden.

Mevrouw de voorzitter. Rechtvaardig, integer en transparant. Als die waarden de werkwijze van de Eerste Kamer zouden versieren, dan komen de conclusies en aanbevelingen van de tijdelijke commissie werkelijk tot leven. Ik zie uit naar de reactie van de tijdelijke commissie.

Ik maak graag nog van de gelegenheid gebruik om mevrouw Strik te bedanken voor haar inzet voor de kleine fracties, want ik heb begrepen dat zij later niet meer aanwezig zal zijn bij het debat.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Schalk. Ik geef het woord aan mevrouw Faber.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Zoals bekend, is de Partij voor de Vrijheid voor het afschaffen van de Eerste Kamer, maar zolang deze Kamer er nog is, is het niet verkeerd om onze werkwijze eens kritisch onder de loep te nemen. Ik dank dan ook de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer voor haar werk en haar duidelijke verslag, een verslag dat ook nog kan functioneren als naslagwerk. In het verslag zijn diverse aanbevelingen opgenomen, die de fractie van de PVV door de bank genomen kan steunen.

Voorzitter. Opvallend is de paragraaf "Politieke cultuur in de Eerste Kamer", waarin is opgenomen dat alle onderwerpen in de Kamer kunnen worden besproken. Dit lijkt een open deur, maar blijkbaar was dit niet altijd vanzelfsprekend. Maar het ziet ernaar uit dat de Kamerleden daar minder krampachtig mee om zullen gaan. Met diverse grote debatten in het verschiet nodigt dit uit tot een levendig debat.

Voorzitter. Actueel is het door de commissie genoemde uitgangspunt van het vermijden van het stelselmatig gebruiken van procedures voor politieke doeleinden. De commissie geeft als voorbeelden lange spreektijden en lange stemverklaringen. Daar zou ik aan toe willen voegen: lange doorlooptijden. Ik doel dan op het bewust laten liggen van wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel Forensische zorg. Dit wetsvoorstel ligt al vijf jaar in de Eerste Kamer. Dat is niet echt goed voor het aanzien van deze chambre de réflexion. Het lijkt erop dat de behandelsnelheid recht evenredig is met de politieke wil. Is de commissie het ermee eens dat dit punt ook onder het stelselmatig gebruiken van procedures voor politieke doeleinden valt?

De heer Kox i (SP):

Mevrouw Faber zegt dat we bewust wetsvoorstellen op afhandeling laten liggen. Dat klopt, want we beslissen daar zelf over, maar zij verwijst naar het wetsvoorstel Forensische zorg. Nou is daar een heel traject over afgesproken en nergens in dat hele traject heb ik ook maar één opmerking van de PVV gezien dat zij het daar niet mee eens was. U hebt daar dus ook bewust voor gekozen en er waren goede redenen om daarvoor te kiezen. Maar u zegt nu in beschuldigende zin: deze Kamer laat iets liggen. Nee, u hebt er elke keer mee ingestemd. Nergens staat een letter, een syllabe dat de PVV het er niet mee eens is. Dus dat moet u hier dan eigenlijk ook niet inbrengen.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik wil hier als volgt op reageren. Ik wijs op wat het heeft losgemaakt in de maatschappij. Iedereen weet waar ik op doel. Dat zal de PVV er niet van weerhouden om op dit dossier te accelereren. Het klopt wat meneer Kox zegt: er zijn in de commissie afspraken over gemaakt. Er zijn weleens veranderende omstandigheden. In de commissie is gezegd dat we het liever samen met twee andere wetsvoorstellen willen behandelen. Ik hoor de heer Kox "drie" zeggen. Ik zeg: met twee andere wetsvoorstellen. Dan heb ik het dus over drie wetsvoorstellen. Vervolgens zien we dat er iets gebeurt in de maatschappij. Burgers in het land begrijpen het niet. Die begrijpen niet dat een bepaald wetsvoorstel, in dit geval de Wet forensische zorg, zo lang blijft liggen. Er wordt ook gezegd: in de Tweede Kamer zijn deze drie wetsvoorstellen op verschillende momenten behandeld. We hebben het over 2012, 2015 en 2017. Dus wat de Tweede Kamer kan, kunnen wij ook.

De heer Kox (SP):

Als burgers u of ons daarover bevragen, zou het dan niet fijn zijn als u zegt of wij zeggen: wij begrijpen uw vraag, maar wij hebben dat met elkaar besloten? De PVV, de SP en alles wat daartussenin zit, hebben dit besluit daarom genomen. U moet niet net doen alsof de PVV hierover een andere positie heeft ingenomen. Integendeel, uw fractie heeft niet één keer gezegd dat zij een andere werkwijze wilde op dit dossier. Ik heb het dossier erop nagekeken. Als we als volksvertegenwoordigers vragen krijgen, hebben we ook de plicht om daar een eerlijk antwoord op te geven, en niet het makkelijke, opportunistische antwoord: als u dat vindt, gaan we dat volgende week wel even afhandelen. Mevrouw Faber zei: zolang de Eerste Kamer bestaat, moeten we ons werk goed doen. Ik denk dat dat ook voor dit punt geldt. Het is volgens mij een faux pas om te suggereren dat deze Kamer dit wetsvoorstel om slechte redenen heeft laten liggen. En het is al helemaal slecht om te suggereren dat de fractie van de PVV daarbuiten stond. De fractie van de PVV heeft daar gewoon aan meegedaan.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Voorzitter. Dat zijn de woorden van meneer Kox. Er zijn weleens veranderende omstandigheden en soms moet je daar gewoon op anticiperen. Volgens mij doet meneer Kox dat ook weleens.

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Toch even voor het beeld van wat wij hier aan het doen zijn in deze Kamer. Het is natuurlijk heel vreselijk wat er is gebeurd. We weten allemaal over welke feiten het gaat. Er is ook een reconstructie gemaakt van deze wetten die u noemt, die hier een lange looptijd hebben gehad. Maar dat heeft niet aan de Eerste Kamer gelegen. Er is een bewindspersoon geweest dat heeft gezegd: ik neem het even terug. Er is een reconstructie gemaakt door onze Voorzitter, waarin precies is aangegeven hoe dat hier zit. Ik zou u willen vragen: bent u het daar niet mee eens, met die brief waarin het precies is gereconstrueerd en waaruit blijkt dat het niet deze Kamer is die voor vertraging heeft gezorgd, maar dat we gewoon onze procedures volgen en zorgvuldig werken, zoals we altijd doen? Neemt u afstand van de brief van de Voorzitter van deze Kamer waarin die reconstructie is opgeschreven?

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Voorzitter. Ik richt me nu even tot u, want u heeft de brief geschreven. U heeft een antwoord gegeven op een vraag van de Voorzitter van de Tweede Kamer. En technisch gezien klopt die brief. Ik heb dat ook nooit ontkend, ik heb nooit gezegd dat het niet zou kloppen. Maar het punt is natuurlijk wel het volgende. Het klopt dat de minister in 2014, na de eerste termijn van de Kamer, heeft gevraagd om het wetsvoorstel aan te houden. Nou zijn wij als Kamer best wel mans genoeg om daar toch nog op te kunnen accelereren. We gaan immers over onze eigen agenda. Daarbij komt dat er veranderende omstandigheden zijn. Dan moet het toch gewoon bespreekbaar zijn? Gewoon bespreekbaar! Ik heb een verzoek ingediend om de behandeling van een wetsvoorstel naar voren te halen. Het ging om een wetsvoorstel dat onrust heeft gegeven in de Nederlandse maatschappij. Het is toch heel normaal dat een volksvertegenwoordiger daarop anticipeert en een verzoek doet — enkel een verzoek — om het wetsvoorstel eerder te behandelen? Daar is toch helemaal niets mis mee?

De voorzitter:

Mijnheer Kuiper, tot slot op dit punt.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Mevrouw Faber weet net als allen hier in dit huis dat het voor de invoering van die wet niet uitmaakt of we hem nu behandelen of straks in januari. Nu bent u voor de bühne bezig.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Mijnheer Kuiper zegt: u bent voor de bühne bezig. Nee, ik ben ook voor onze achterban bezig. Het geeft onrust in het land en de mensen in het land begrijpen hier helemaal niets van. Zij begrijpen hier helemaal niets van. Het is dan heel normaal dat je daarop reageert. De brief van de voorzitter klopt technisch gezien; daar is niets tussen te krijgen. Maar het is heel normaal dat er gereageerd wordt op het gevoelen in de maatschappij, want we zijn tenslotte volksvertegenwoordigers.

Voorzitter, ik ga verder met mijn betoog.

Ik ga niet in op alle details en alle aanbevelingen waar de PVV-fractie zich in kan vinden. In het verslag staat bij twee aanbevelingen wel de voetnoot dat de PVV, bij monde van senator Van Strien, zich bij die aanbeveling niet aansluit. Ik zal dit dadelijk toelichten.

Kritisch zijn we op de extra permanente vertegenwoordiger van de Staten-Generaal (PVSG) in Brussel. Wij moeten echt niet de illusie hebben dat een extra ambtenaar meer licht zal brengen in de duistere spelonken van de Europese besluitvorming. En het zal niet liggen aan de extra ambtenaar. Eigenlijk is het aanstellen van een extra PVSG een vorm van zelfkastijding.

Voorzitter. Fracties zijn vrij om stageplekken te faciliteren. In de optiek van de PVV is het fractiebudget ruim voldoende om stageplekken te bekostigen. Er zijn fracties die al stageplekken aanbieden. Blijkbaar vinden zij dat belangrijk en zij stellen daar nu al financiële middelen voor ter beschikking. Bij de juiste prioritering kán het dus al. De neiging is altijd naar meer. Maar minder is vaak ook een optie. De PVV-fractie ziet er dan ook geen heil in om een aparte kostenpost te creëren voor het aanstellen van stagiairs.

Voorzitter, ik rond af. De PVV-fractie ziet uit naar de beantwoording van de commissie en dankt haar nogmaals voor haar inzet.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Faber.

Ik geef het woord aan de heer Lintmeijer.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Op de eerste plaats wil ook mijn fractie de voorzitter en de leden van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer dankzeggen voor hun inspanningen en de hoge kwaliteit van het werk dat geleverd is. Ook de stafmedewerkers verdienen zeer veel waardering voor hun onmisbare bijdragen. Dat onderstreept nog eens dat wij als Eerste Kamer gezegend zijn met een uitstekende ondersteunende ambtelijke organisatie. Dat is in elk geval één van de uitkomsten die de fractie van GroenLinks deelt met de commissie. Specifiek wil ik namens onze fractie ook mijn dank uitspreken voor het vertrouwen dat kleinere fracties hebben gegeven door zich in deze commissie door onze fractievoorzitter te laten vertegenwoordigen.

In een groot deel van de aanbevelingen van de commissie kan mijn fractie zich goed vinden. Dat komt mede doordat de commissie zich uitgebreid heeft georiënteerd, onder andere via een uitvoerige enquête met een hoge respons, en door een consultatie te houden bij de ambtelijke ondersteuning. Een mooie vorm van een interactieve werkwijze. Hulde daarvoor!

De commissie heeft zich wat mijn fractie betreft een terechte beperking opgelegd door primair te zoeken naar verbeteringen in de werkwijzen, die wij zelf zonder wetswijzigingen of heel grote wijzigingen in reglementen kunnen doorvoeren. Wij herkennen de observatie van de commissie dat veel van wat wij doen, hoe wij dat doen en hoe we met elkaar omgaan, eerder een kwestie van cultuur en ongeschreven mores is, dan van naleving van reglementen. Wij zijn een politiek wetgevend en controlerend orgaan dat keuzes kan en moet maken; het slot op de deur dat moet zorgen dat wetgeving in orde is en dat wetten uitvoerbaar, handhaafbaar, rechtmatig en doeltreffend zijn. Daarnaast vormt de Eerste Kamer bij het ontbreken in onze Grondwet van een constitutionele toets achteraf, de facto het laatste orgaan dat bij wetsvoorstellen een ex-antetoetsing aan hogere wetgeving als de Grondwet en Europese wetgeving kan doen. Dat maakt dat onze toetsing bovenal gericht is op het beoordelen van kwaliteit, consistentie en coherentie van het wetgevingsproces als geheel. Tegelijkertijd toetsen wij ook of wetgeving doet wat ze belooft en of de uitvoering past bij wat is beoogd; niet van dag tot dag, maar wel op de essentie. Daar past inderdaad een cultuur bij die minder uitgaat van dagelijkse politieke scherpslijperij en meer van zorgvuldige toetsing vanuit een langere termijn en bredere afweging.

De bestaande impliciet gegroeide cultuur van ongeschreven omgangsregels waaronder een zekere hoffelijkheid, secundair optreden ten aanzien van dagelijks beleidsbeslommeringen en afgewogen overleg en elkaar procedurele ruimte geven en gunnen, wordt ook door mijn fractie gewaardeerd. Toch is hier ook een kanttekening op z'n plaats. Elke cultuur die impliciet is, draagt het gevaar in zich van een zekere naarbinnengekeerdheid of op termijn zelfs zelfgenoegzaamheid. Dat kan de afstand tot de samenleving, die wij als politiek orgaan uiteindelijk vertegenwoordigen, onnodig vergroten. Mijn fractie ondersteunt daarom de voorgestelde periodieke bezinning op onze eigen werkwijze. Dat hoeft niet per se elk jaar, maar mag ook in de vorm van een midterm review. Wel willen wij de vraag of onze werkwijze en cultuur voldoende aansluiting vinden bij de verwachtingen en opvattingen in de buitenwereld onderdeel van die reflectie laten zijn. Zo willen we voorkomen dat we zelfgenoegzaam samen zitten in onze ivoren toren. Zijn we voldoende transparant? Vinden relevante vertegenwoordigingen in de samenleving gemakkelijk toegang tot de Eerste Kamer? Wordt ons werk gezien en begrepen in de buitenwereld? Dergelijke vragen zouden we in de vorm van een soort 360°-feedback kunnen voorleggen aan pakweg Tweede Kamerleden, vertegenwoordigers van pers, maatschappelijke organisaties en publiek.

Of de primaire rollen en taken van de Eerste Kamer nog aansluiten op de behoeften van de samenleving en het eigentijdse openbaar bestuur, dat behoorde niet tot de opdracht van deze commissie. Maar mijn fractie is wel benieuwd naar de bevindingen en opvattingen die de staatscommissie daarover uiteindelijk zal geven. Hun conclusies kunnen en zullen uiteindelijk nog meer doorslaggevend gaan zijn voor de taken of niet, werkwijze en cultuur van de Eerste Kamer. Ook naar dat debat kijken wij te zijner tijd zeer uit.

Terug naar het voorliggende advies. Zoals gezegd, kan mijn fractie zich in de meeste voorstellen en aanbevelingen vinden. Ik loop ze net als de meeste fracties niet allemaal na, maar haal er een paar uit met hier en daar een kanttekening. De al genoemde periodieke reflectie met onze opmerkingen daarbij, het formaliseren van zitten en opstaan als hoofdregel bij stemmingen en een maximale geldigheidsduur van aangehouden moties zijn concrete aanbevelingen die goed zijn om in het Reglement van Orde op te nemen. Ook het bij de regering aandringen op een betere onderbouwing van spoedeisendheid en het verzoek om standaard geconsolideerde wetteksten aan te leveren voor behandeling in de Eerste Kamer zien wij als goede stappen naar een efficiëntere en effectievere werkwijze. Die laatste vergen natuurlijk wel medewerking van het kabinet. Een vast reglement van orde voor een parlementair onderzoek is wat ons betreft niet zo nodig. Het instrument wordt wat ons betreft terecht schaars ingezet. Het heeft dan ook de voorkeur van mijn fractie om de zeldzame keren dat het voorkomt een tailormade reglement te maken.

Focus in beleidsdebatten, en daarmee een goede gezamenlijke commissievoorbereiding, spreekt ons aan. Daarbij is kwaliteit van wetgeving zeker een richtsnoer, maar niet het enige. Ook bijvoorbeeld hoe wij ons verhouden tot Europese en internationale verdragen en vraagstukken, zoals de gemeenschappelijke Europese buitenland- en veiligheidsstrategie, behoort wat onze fractie betreft tot een overkoepelend domein waarover een beleidsdebat in de Eerste Kamer gevoerd kan worden. En vanuit onze rol als controlerend orgaan kan in specifieke beleidsdebatten ook de focus liggen op specifieke meer overkoepelende wetsuitvoeringskwesties, zoals de wijze waarop verzelfstandiging of juist terughalen van overheidstaken vorm krijgt. Focus ja, beperken tot louter wetgeving is echter te smal.

De aanbeveling om alle commissies na te laten gaan wat hun primaire focus op wetgeving en wetgevingskwaliteit betekent, bevreemdt ons, met name ook vanwege de verwijzing in de onderbouwing naar commissies als KOREL, EUZA en BDO. Zoals hiervoor al bedoeld: juist in de internationale arena komen grote vraagstukken met vergaande invloed op de rol van Nederland in de wereld en op ons eigen wetgevingsproces aan de orde. Dat geeft een integrale verantwoordelijkheid voor de commissie EUZA in haar toetsende en controlerende rol, los nog van de verantwoordelijkheid die elke commissie heeft om in het eigen vakgebied daarop alert te zijn. Te grote afstand houden van wat in Europa gebeurt, staat op gespannen voet met taken en verantwoordelijkheden van de Eerste Kamer. Bovendien heeft mijn fractie geen aanwijzingen dat commissies zich hieraan nu al te uitbundig te buiten gaan. Onze ervaring is juist dat doorgaans een weloverwogen afweging wordt gemaakt in het agenderen van onderwerpen en dat primair bij beleidsissues het primaat sowieso aan de Tweede Kamer wordt gelaten. Eens zijn wij het wel met de aanbeveling om prioritering van Europese onderwerpen scherper te beargumenteren. Dat komt de behandeling ten goede. Ook steunen wij het voorstel om bij wijze van proef de Permanente Vertegenwoordiger van de Staten-Generaal in Europa te versterken met een tweede fte, specifiek gericht op ondersteuning van de Eerste Kamer.

Voorzitter. Mijn fractie is voor de algemene regel dat commissievergaderingen openbaar zijn. Het onderscheid tussen een inhoudelijke en een procedurele vergadering komt daarbij gekunsteld over en zal in de praktijk ook niet scherp te maken zijn. Het loutere feit dat weinig mensen zich zullen interesseren voor onze procedurele vergaderingen is voor mijn fractie geen reden deze dan maar besloten te houden.

Voorzitter, we hebben een uitstekende griffie, maar de ondersteunende budgetten voor de fracties, gemiddeld nog geen €5.000 per senator, zijn echter karig, zo niet knieperig, zoals de heer De Graaf zei. Ik heb het niet nagezocht, maar ik denk dat geen parlement ons dat nadoet. Wij steunen dan ook het voorstel voor een stagepot waaruit fracties kunnen putten. We zullen nu niet onmiddellijk pleiten voor een verdere uitbreiding van het ondersteunende budget, maar we zullen bij de uitkomsten van de staatscommissie wel direct kritisch bekijken welke taken en verantwoordelijkheden — if so — worden toebedacht aan de Eerste Kamer en welke ondersteuning daar dan eventueel bij hoort. Democratie is een groot goed en moet de samenleving, in alle soberheid die gepast is, ook wat waard zijn. Wetgeving en controle op de regering zijn te belangrijk om zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer voor een dubbeltje op de eerste rang te zitten. En voor alle duidelijkheid: ik heb het dan niet over de vergoedingen voor de leden van de Staten-Generaal zelf, maar over de kwaliteit en omvang van een passende ondersteuning van de fracties.

Tot slot nog een kleine hartenkreet van een heel andere orde. De PerfectView-app kan echt niet meer. Daar moeten we op een andere manier mee communiceren.

Ik kijk uit naar de antwoorden van de commissie.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Lintmeijer. Ik geef het woord aan mevrouw Sent.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Sent i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag bespreken wij het verslag van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer. Mijn fractie is de leden van de commissie en de griffie, de ambtelijke ondersteuning, buitengewoon dankbaar voor hun inzet. De commissie is zeer grondig te werk gegaan, met ambtelijk voorbereide startnotities, een notitie met kwantitatieve analyses van het functioneren van de Eerste Kamer in de afgelopen vijftien jaar, een uitgebreide vragenlijst onder de leden alsmede input van de ambtelijke staf van de Eerste Kamer. En het resultaat is zeer genuanceerd.

De PvdA acht de aandacht voor versterking van de medewetgevende en controlerende taak van deze Kamer van groot belang. Wij constateren dat de commissie heeft vastgesteld dat een groot aantal procedures en werkwijzen goed lopen, maar dat zij tegelijkertijd ruimte ziet voor verbetering. Die ruimte dient te worden geboden door aanpassing van ofwel het Reglement van Orde, ofwel de interne werkwijze. Daarnaast verdienen de politieke cultuur en mores voortdurende aandacht. Wij onderschrijven zeer de aanbeveling van de commissie om periodiek, los van de actualiteit, in de Kamer te reflecteren op het functioneren van de Kamer en de politieke cultuur daarbij.

Mijn fractie steunt de voorgestelde wijzigingen en modernisering van het Reglement van Orde en de interne werkwijze. Denk hierbij aan een aparte regeling parlementair onderzoek, de behandeling van Europese onderwerpen en de informatievoorziening rondom wetsvoorstellen.

Voorzitter. Op een aantal punten had mijn fractie evenwel graag meer beweging gezien. Alhoewel de Grondwet dit niet expliciet voorschrijft, gaat mijn fractie ervan uit dat de Eerste Kamer beoogt zo veel mogelijk complementair aan de Tweede Kamer te functioneren. Dat wil zeggen, bij de behandeling van voorstellen voor nieuwe EU-regelgeving heeft de Eerste Kamer een geheel zelfstandige en gelijktijdige rol te vervullen, parallel aan die van de Tweede Kamer.

In de praktijk die zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld, betekent de complementaire rol bij de totstandkoming van nationale wetgeving, in ieder geval intentioneel, dat de Eerste Kamer zich primair toelegt op het toetsen van legaliteit, effectiviteit — doelbereiking — en uitvoerbaarheid van wetgeving. De praktijk laat echter zien dat de werkzaamheden en oordeelsvorming van de Tweede Kamer soms door de senaat nog eens worden overgedaan en dat er soms sprake lijkt te zijn van een nagenoeg uitsluitend politieke toetsing. Mijn fractie pleit dan ook voor verdere versterking en borging van de complementariteit van de werkzaamheden van de Eerste Kamer. Wij besteden hier graag aandacht aan bij de periodieke discussies over de politieke cultuur en mores. Voorzitter. Mijn fractie meent dat de Eerste Kamer vaak op haar best is wanneer er relevante aspecten van een voorliggend wetsvoorstel worden belicht die in de eerdere beraadslaging niet of onvoldoende zijn gewisseld, en wanneer hier een grote mate van eensgezindheid over is. Het Europees Parlement werkt hiertoe met rapporteurs. Dit zijn leden van het Europees Parlement die verantwoordelijk zijn voor het inhoudelijk behandelen van wetgevende voorstellen, andere documenten van de Europese Commissie of specifieke onderwerpen. Een rapporteur licht het Europees Parlement in over zijn bevindingen door een verslag te presenteren tijdens de vergadering van de vakcommissie en het plenaire debat. Het Europees Parlement is door die verslaggeving beter in staat om een gericht debat te voeren over een onderwerp.

Wij begrijpen dat de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer het mogelijk niet als haar taakopdracht heeft beschouwd om zich te buigen over het aanstellen van rapporteurs in de Eerste Kamer. Mijn fractie vindt het waardevol om de meerwaarde van deze wijze van werken te verkennen. Daarbij zijn wij ons ook zeker bewust van de beperkingen van deze werkwijze. Derhalve pleit mijn fractie voor het onderzoeken van varianten, die samenwerking en verdieping in de Eerste Kamer mogelijk maken. De kracht van de samenwerking binnen de Eerste Kamer geldt in potentie ook voor het doen laten uitvoeren van onderzoek. Het onderzoek van de Parlementaire Onderzoekscommissie Verzelfstandiging/Privatisering Overheidsdiensten is hier een voorbeeld van. Mijn fractie is het met de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer eens dat parlementaire onderzoeken door de Eerste Kamer het meeste zullen opleveren als ze alleen bij uitzondering worden uitgevoerd.

Voorzitter. De leden van de Eerste Kamer zijn parttime politici en worden, behoudens fractieondersteuning, in hun werkzaamheden niet ondersteund. Dit betekent dat de leden hun werk in een beperkt tijdsbeslag en zonder hulp moeten doen. Dit wijkt sterk af van de gang van zaken in de Tweede Kamer en roept de vraag op of de verlangde wetstoetsing wel voldoende zorgvuldig en diepgaand kan geschieden. Dit punt weegt extra zwaar voor kleine fracties. Mijn fractie had dan ook graag een verdere versterking van de ondersteuning aan Kamerleden gezien. Wij zijn blij met het voorstel om een bescheiden budget beschikbaar te stellen voor het aannemen van stagiair(e)s voor de ondersteuning van fracties, maar vinden dat voorstel nogal bescheiden. Ook worden fractiemedewerkers door de introductie van nieuwe veiligheidseisen voor het interne digitale verkeer en de aanschaf van de daarvoor benodigde nieuwe communicatieapparatuur geconfronteerd met een beperking van hun digitale werkzaamheden, tezamen met een niet eerder voorziene kostenpost. Graag vraag ik de voorzitter van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer of hij op de agenda van de Huishoudelijke Commissie kan en wil zetten dat fractiemedewerkers kunnen beschikken over adequate hulpmiddelen voor hun digitale werkzaamheden en toegang tot die hulpmiddelen.

Voorzitter. De commissie concludeert in haar eindverslag dat een betere informatievoorziening door de regering voor wat betreft uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wetsvoorstellen gewenst is. Mijn fractie heeft eerder bij aangehouden motie de regering verzocht bij toekomstige wetgevingstrajecten wijzigingen ten gevolge van novelles standaard in een geconsolideerde wettekst op te nemen, waarmee de met de novelle gepaard gaande wijzigingen ten opzichte van het aanvankelijk ingediende wetsvoorstel inzichtelijk worden gemaakt. Ook verzocht deze motie de regering te bevorderen dat in de toekomst adequate voorzieningen worden getroffen om wetswijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke wettekst alsook eventuele novelles voor alle belanghebbenden inzichtelijk te maken.

In aanvulling daarop acht mijn fractie het wenselijk om standaard een geconsolideerde toelichting te krijgen wanneer een wetsvoorstel tijdens de behandeling in de Tweede Kamer substantieel is gewijzigd. Dit verbetert niet alleen de werkzaamheden van deze Kamer, maar geeft ook helderheid aan de belanghebbenden. Graag vraag ik de voorzitter van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer of hij op de agenda van de Huishoudelijke Commissie kan en wil zetten dat ons ordelijke, overzichtelijke wetsvoorstellen bereiken met een geconsolideerde toelichting op de gemaakte keuzes.

De heer De Graaf i (D66):

Ik zou graag mevrouw Sent willen vragen van wie die toelichting dan zou moeten komen. Vaak gaat het over amendementen die in de Tweede Kamer zijn aanvaard, ook vaak tegen de zin van de regering. Dus van wie vraagt u nou eigenlijk precies om een toelichting, wat toch feitelijk een verdediging is en niet alleen maar een objectieve uitleg, van het wetsvoorstel?

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik vraag om toelichting van de regering op de keuzes. En ik begrijp dat daar uiteraard beperkingen zijn.

De heer De Graaf (D66):

Dan vragen we aan de regering om toelichting te geven waarom het amendement waar zij tegen was, toch aanvaard is.

Mevrouw Sent (PvdA):

Of novelles. En de regering is niet altijd tegen de amendementen. Maar het komt onze behandeling wel ten goede als wij duidelijk zicht hebben op het regeringsstandpunt over de verschillende aanpassingen en als daar een geconsolideerde toelichting op kan komen.

De heer De Graaf (D66):

Toch nog even. Ik begrijp heel goed de geconsolideerde wettekst; het is heel helder dat daar al een amendement in zit en dat je kunt zien wat er gewijzigd is. Maar als u gewoon het Kamerdebat naleest en de toelichting op de amendementen, dan ziet u al precies wat de reden is van de wijzigingen van de wet. Interessanter zou zijn, lijkt mij, om nog eens te kijken of er daarnaast sprake is van een min of meer samenhangende wetgeving. Dan zou je ook nog een advies van de Raad van State kunnen vragen. Dat lijkt mij toch logischer dan geconsolideerde wetgeving vragen aan één van de wetgevingspartners?

Mevrouw Sent (PvdA):

Ja, soms vragen wij ook de Raad van State om advies bij amendementen. Ik denk dat dat van toegevoegde waarde is. Maar tegelijkertijd denk ik ook dat een geconsolideerde toelichting onze werkzaamheden ten goede zou komen. Niet dat daarmee alle werkzaamheden verbeteren, maar ik denk wel dat dit een verbetering van onze werkzaamheden zou kunnen betekenen.

Voorzitter. De werkgroep uitvoeringstoets van de commissie Financiën doet in zijn tweede voortgangsrapportage van 10 oktober een aantal aanbevelingen voor de nadere uitwerking van deze aanbeveling. Mijn fractie steunt het voorstel van deze werkgroep om een brede deskundigenbijeenkomst over het beschikbare kader voor het toetsen van uitvoerbaarheid te organiseren.

Ten slotte zou ik de voorzitter van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer graag willen uitdagen kort te reflecteren op de wijze waarop de wereld rondom ons verandert en op de consequenties hiervan voor de werkwijze van de Eerste Kamer. Een beetje in lijn met de opmerking die de heer De Graaf eerder maakte: we zijn erg geneigd om te denken dat binnen de huidige omstandigheden datgene wat wij doen, goed is. Maar welke uitdagingen komen eraan? Moeten wij al voorsorteren, bijvoorbeeld waar het gaat om digitalisering en sociale media, op dergelijke wijzigingen?

Voorzitter. Ik rond af.

De voorzitter:

We hebben gepland om ongeveer om een uur of tien vanavond te eindigen. Ik hoop dat u dat meeneemt.

Mevrouw Sent (PvdA):

Zeker. Zeker.

Ik rond af. Waar de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer zich heeft beperkt tot datgene wat kan worden geregeld in het Reglement van Orde, en in interne afspraken of in afspraken met de regering, kent de staatscommissie Parlementair stelsel een bredere taakopdracht. Met dank voor het werk dat is verzet door de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer kijkt mijn fractie uit naar de eventuele verdergaande wijzigingsvoorstellen van de commissie-Remkes.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Sent. Ik geef het woord aan de heer Kox.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Dank u wel, voorzitter. Het is eigenlijk wel een mooi beeld om de hele regeringstafel gevuld te zien door volksvertegenwoordigers. Het zou een krantenfoto op kunnen leveren, in de trant van "parlement neemt macht over nu we tijdelijk geen regering hebben". Want de huidige regering is nu toch echt zwaar demissionair. Maar ja, dat zou niet waar zijn. Desalniettemin ziet het er mooi uit; niet alleen het aanzicht van de commissie maar ook het werkstuk dat deze commissie geleverd heeft, bevalt ons buitengewoon.

De voorzitter:

Ook nu zijn de vrouwen in de minderheid, hè, dat ziet u wel.

De heer Kox (SP):

Dat is een kwestie van kwantitatieve beoordeling, maar kwalitatief ... En mevrouw Strik zit er voor een hele hoop fracties, dus uiteindelijk ...

Er is al gememoreerd door de commissie dat zij een afgeleide commissie is van een veel grotere, die ook veel groter en belangrijk werk moet doen, namelijk ons parlementaire stelsel tegen het licht houden om te zien of dat beter bij de tijd gebracht kan worden. Een wens die mijn fractie en mijn partij al sinds jaar en dag uit, omdat wij denken dat ons parlementaire stelsel ooit om goede redenen is ingericht zoals het is ingericht, maar daardoor niet verplicht blijft om altijd hetzelfde te blijven. Maar over die commissie praten we nu nog niet. Daar komen we nog wel toe.

Ik dank Roel Kuiper en Thom de Graaf voor het voorbereidende werk voor het tot stand brengen van deze commissie en ik dank de commissie voor het goede werk dat is geleverd. Centraal hier staat de vraag of de Eerste Kamer haar werk beter kan doen in de gegeven omstandigheden, dus de Eerste Kamer zoals wij haar nu hebben. Thom de Graaf vroeg al of we niet te conservatief zijn, of we niet tevreden zijn met wat we hebben omdat we niets anders hebben. Hij haalde Augustinus aan. Laat ik de apostel Paulus aanhalen: if it ain't broke, don't fix it. Hij zei het iets anders, maar ja ...

De heer De Graaf i (D66):

Ik dacht dat er een heel mooie katholieke uitspraak zou komen, maar ik geloof niet dat ik dit mag toeschrijven aan de apostel Paulus.

De heer Kox (SP):

Maar dit is toch een beetje het arrogante Nederlands. De apostel Paulus sprak namelijk ook geen Nederlands. Die sprak iets en dat kwam eigenlijk hier wel op neer en daarom dacht ik: laten we een keer een internationalistische vertaling van zijn uitspraak geven.

In de jaren dat ik hier zit, ben ik er wel erg van overtuigd geraakt dat wat goed functioneert daarom niet per definitie hoeft te veranderen. Wat goed is, is goed. Ik deel de opvatting van Thom de Graaf ook dat je wel kritisch moet kunnen kijken, maar ik denk dat het grotere kritische kijken nu vooral door de staatscommissie moet gebeuren. Zoals gezegd denk ik dat er best grote stappen gezet zouden kunnen worden.

Ik loop nu alleen een aantal van de aanbevelingen langs waarover ik nog een opmerking wil maken. Het is goed om jaarlijks terug te kijken en vooruit te kijken of we het goed doen en of het beter kan. Dat lijkt me erg nuttig. In het verleden waren er volgens mij ook al momenten om dat te doen en waarom zouden we dat in de toekomst niet verder doen?

De stemprocedures aanpassen, stemmen bij zitten en opstaan, lijkt me logisch en goed. Hoofdelijke stemming bij uitzondering. Ik ben het echt niet eens met wat Jan Nagel zegt over het pairen. Dat vind ik echt Tweede Kamertje spelen. Dat hoeft niet. Ik vind het vervelend als een wetsvoorstel aangenomen of verworpen zou moeten worden doordat een van onze leden niet hier kan zijn, doordat hij thuis ziek in bed ligt of doordat hij iets doet voor deze Kamer. Dat moeten we niet gaan doen. Ik denk ook dat de soep niet zo heet gegeten zal worden als Jan hem nu heeft opgediend op dit punt, want daar kan hij zelf ook mee in de problemen komen.

Ik ben benieuwd hoe het na een halfjaar laten vervallen van aangehouden moties gaat werken. Dat kan goed zijn. Ik denk niet dat we er veel last van hebben op dit moment. Ik herinner me wel dat we soms moties hebben aangehouden om hier wat bredere consensus te krijgen, wat dan erg goed uitpakte. Ik verwijs naar de motie van Bastiaan van Apeldoorn over het onderzoek naar armoede onder kinderen. Die heeft uiteindelijk, na een aantal maanden aangehouden te zijn, geleid tot een prachtig rapport van de SER en het Sociaal en Cultureel Planbureau en een groot debat aan de overkant met veertien moties en nieuwe initiatieven. Laten we kijken hoe het werkt, maar ik beschouw deze notitie niet als een wet van Meden en Perzen: dat we alles wat hier staat zo gaan doen en niet anders. Hier mogen we toch wel bijna lubberiaans zeggen: werkende weg zullen we gaan kijken wat wel en niet goed functioneert.

Ik vind het goed dat we het op ons nemen om beter te kijken wat er met de uitvoering van moties gebeurt. We houden het wel bij, maar het kan nog wel beter. Ik wijs op de motie de we hier hebben aangenomen over het onderzoek naar wat een sociaal minimum op de Antillen zou moeten zijn. Het duurt toch wel erg lang voordat de regering daar werk van maakt. Ik ben het erg eens met iedereen die zegt dat we hier niet te veel moties moeten aannemen, om de kracht daarvan niet weg te halen. Maar dan moeten we er vooral ook op staan dat het als deze Kamer een uitspraak doet, de bedoeling is dat de regering daar gevolg aan geeft.

Geconsolideerde wetsteksten. Ik ben er erg voor dat we dat gaan doen. Wat mevrouw Sent voorstelt begrijp ik wel, maar het is een beetje problematisch. Thom de Graaf zegt daar ook iets over: wie moet dan die appreciatie gaan geven? Maar ik ben ervoor, mijn fractie is ervoor, om alles wat ons werk helderder en sneller kan maken gewoon te gaan doen. Ik denk dat we ook daar werkende weg tot een conclusie kunnen komen over hoe we dat het beste kunnen doen.

Ik vind het erg verstandig dat we in ons Reglement van Orde op gaan nemen hoe we ons parlementair onderzoek en onze parlementaire enquête eventueel kunnen doen. Het eerste onderzoek dat we hebben gedaan, smaakte echt naar meer: het onderzoek van Roel Kuipers, ook buiten deze Kamer geroemd. Ik vind niet dat we daar te beperkt in moeten zijn. We kunnen wel zeggen "we moeten dat niet te veel gaan doen", maar we hebben het pas één keer gedaan. Thom de Graaf noemde een aantal onderwerpen die nog heel geschikt zijn voor deze Kamer om een parlementair onderzoek naar te doen, als we de kwaliteit leveren die de commissie-Kuiper heeft geleverd.

Ik vind het een beetje koudwatervrees als een commissie zegt: concentreer je op wetgeving, pas op voor beleid. Dat is allemaal niet nodig. Het is niet zo dat wij hier wekenlang zitten te vergaderen in beleidsdebatten. We doen jaarlijks een paar van die debatten, maar niet meer dan een paar, en dat doen we volgens mij al jarenlang. We kunnen ze nu geen "beleidsdebat" meer gaan noemen maar "themadebat", maar ik vind dat allemaal niet nodig. Ik vind ook niet dat deze Kamer zich moet beperken. De Grondwet zegt heel erg weinig over ons. Wij doen wat we doen. Wij doen waar we zin in hebben om te doen. Doen we niks, dan doen we niks en willen we de hele week debatteren, dan kunnen we de hele week debatteren. Volgens mij is de werkwijze die we nu hanteren, goed. Ik verwijs naar het themadebat of het beleidsdebat over de staat van de rechtsstaat — een juweeltje, met de voorbereiding erbij — of de debatten die we hier hebben gehad over een aantal internationale kwesties. Uitstekend om te doen. Laten we niet tegen onszelf gaan zeggen "pas op dat we niet te veel van al dat soort debatten gaan doen", want dat doen we gewoon niet. Het moet toch allemaal passen in een dag. Die koudwatervrees hoeft voor mij dus niet.

Ik zeg dat ook omdat ik wat moeite heb met uitdrukkingen zoals van Sophie van Bijsterveld, die zei dat het politieke primaat aan de overkant ligt. Er staat nergens in de Grondwet dat er een politiek primaat van de Tweede Kamer is. Het is zoals het is. We hebben twee Kamers. Van de ene hebben we een fulltime parlement gemaakt en van de andere een parttime parlement. Binnen die ruime kaders moeten die parlementen doen wat ze denken dat goed is. En nogmaals, de werkwijze tot op heden is niet dusdanig geweest dat ik me hier elke week zit te verbijten, van: jongejongejonge, waar zijn we toch mee bezig? Als dat bij de andere collega's wel zo zou zijn, kan het natuurlijk zo zijn dat onze beoordeling niet goed is, maar volgens mij functioneert deze Kamer in grote lijnen erg goed. Ik ben er erg op tegen dat we ons te veel inperken, zonder dat er redenen voor zijn.

Ik ben erg voor het openbaar maken van onze commissievergaderingen. Niet dat ik een stormloop verwacht, maar ik vind dat een parlement zich niet kan permitteren om niet openbaar te zijn. Toen ik hier mijn eerste toespraak hield in 2003, zei ik tegen de kandidaat-Kamervoorzitters: zullen we dat gaan doen, alles openbaar? Niemand was daar op tegen, maar we zijn nu veertien jaar verder en nog steeds krijgen we zo'n beetje benepen formulering. Openbaarheid was ooit, in de tijd van voor de iPad — ik zie Thom de Graaf al aan komen lopen — dat je erbij moest kunnen zitten. Nou, ik verwacht helemaal niet dat mensen uit Tilburg helemaal hiernaartoe reizen om een commissievergadering te zien, maar deze vergaderingen zijn overal te volgen. Dat kan ook in een commissiezaal. Ik ben er dus voor dat we gewoon zeggen "onze commissievergaderingen zijn openbaar, tenzij", zoals de Tweede Kamer dat ook doet. Ik vind niet dat we ons hier moeten onderscheiden van de Tweede Kamer.

De heer De Graaf (D66):

Het is voor mij niet een heel principieel punt. Ik snap het principe dat je het openbaar zou moeten doen. Met "tenzij" begint al discussie. Wat is dan "tenzij"? Als je de procedurevergaderingen die bedoeld zijn om afspraken te maken, en ook niet meer dan dat, over planning en tijd, openbaar maakt — dat kan via een audioverbinding of een digitale verbinding — dan creëer je wel, iets wat je ook in de Tweede Kamer ziet, dat die procedurevergaderingen politieker worden. Dat moet je je realiseren. Dat kan de consequentie zijn als we dat met z'n allen afspreken. Mijn vraag aan de heer Kox is: wat doen we dan met het College van Senioren? Wilt u die ook openbaar maken?

De heer Kox (SP):

Nee, dat denk ik niet.

De heer De Graaf (D66):

Is dat niet een veel belangrijker besluitvormend orgaan in een aantal gevallen dan die procedurevergaderingen van commissies?

De heer Kox (SP):

Het gaat niet om de kwestie van belangrijkheid. We maken daar werkafspraken over. Ik ken ook geen parlement dat een openbaar presidium heeft. Omdat ik mezelf niet te slim acht, denk ik: als dat nergens is, zouden we het hier ook niet in moeten voeren. Maar commissievergaderingen kunnen volgens mij gewoon openbaar zijn. Van mij mag alles op de televisie, maar iets wat nergens anders voorkomt, hoef je niet als eerste te introduceren. Maar dat kan mijn ingeboren conservatieve aard zijn.

De heer De Graaf (D66):

Soms heeft dat ook meerwaarde, geef ik toe! Maar mijn laatste vraag was wat precies de winst zou zijn in de ogen van Tiny Kox als we de procedurevergadering openbaar maken. Los van het principe, wat gebeurt er dan meer dat burgers een inzicht zou kunnen geven in het functioneren van de democratie of van het parlement? Dat vraag ik mezelf in gemoede af. Ik zei al: ik heb er geen principiële moeite mee. Het is meer de vraag: wat is de meerwaarde?

De heer Kox (SP):

Ik draai het liever om: wat zou er slechter aan zijn? De Tweede Kamer heeft al haar vergaderingen openbaar tenzij, want een commissie kan altijd besluiten om iets besloten te doen. Dan denk ik: de Eerste Kamer hoeft op dat punt niet minder te zijn. Ook alle vergaderingen van de Tweede Kamer worden niet door grote meutes gevolgd. Maar de regel is gewoon: het parlement is openbaar. Hier moeten we in het openbaar spreken en de commissievergaderingen zijn een belangrijk onderdeel van ons werk, ook al duren ze volgens Jan Nagel te kort of te lang; ik weet het niet precies. Maar ik vind dat ze een belangrijk onderdeel van ons werk zijn en dus in principe openbaar moeten zijn. Verder verandert er niks.

De heer Nagel i (50PLUS):

We hebben meegemaakt dat procedures politiek worden gebruikt. De heer Kox zal zich dat ook kunnen herinneren; ik meen dat het was bij het kabinet-Rutte I in zijn nadagen. Dat gebeurt, bijvoorbeeld wetten rekken of uitstellen. Dan is het toch van groot belang dat ook de buitenwereld kan zien wie hier politiek bedrijft met procedures en hoe dat gaat. Dat moet niet afgeschermd worden.

De heer Kox (SP):

Ik breng het allemaal niet zo zwaar. Ik heb gezegd dat ik toen ik in 2003 hier aantrad, niet begreep waarom onze commissievergaderingen in principe niet openbaar zijn en die van de Tweede Kamer wel. Toen was er eigenlijk weinig weerstand maar we hebben het alleen niet gedaan. Het argument was: ons gebouw is daar niet voor geschikt. Inmiddels is de techniek zo voortgeschreden dat het gebouw niet meer de belemmering hoeft te zijn. Maar ik ben niet van mening dat er in onze commissievergaderingen allemaal trucs worden gebruikt omdat ze besloten zijn. Nee, in zoverre zie ik niet wat de heer Nagel schetst.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink i (VVD):

Voorzitter, ik kijk even naar u. U moet me even helpen, maar voor zover ik weet zijn alle procedurevergaderingen in de Tweede Kamer helemaal niet openbaar. Inmiddels wel? Zijn ze wel openbaar?

De heer Kox (SP):

Ja, ja.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Oké. Overigens weet ik precies hoe ze politiek gebruikt worden; dat is bijna nooit door de coalitie, maar goed.

De heer Kox (SP):

In ieder geval zijn ze niet zo opvallend dat mevrouw Jorritsma weet dat ze daar alweer lang openbaar zijn!

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Ik kijk ook met groot genoegen uit naar de openbaarheid van onze commissievergaderingen, want daarvan weet ik hoe ze werken en dat is buitengewoon interessant.

De heer Kox (SP):

Het is maar een voorstel. Ik begrijp dat Jan Nagel daar een motie over in wil dienen. Die heb ik graag ondertekend. Ik denk dat het heel goed is.

Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):

Twee zaken. Ik denk dat de interruptie net van de heer Nagel juist laat zien dat je, wanneer je de procedurevergaderingen openbaar gaat maken, daar weer een extra politieke dimensie bij krijgt. Dat is een.

Het tweede gaat over wat de commissie voorstelt over de zogenoemde inhoudelijke vergaderingen. Vergeleken met de Tweede Kamer hebben wij natuurlijk relatief heel weinig bijvoorbeeld mondeling overleg met de minister. Als wij uiteindelijk tot een mondeling overleg besluiten, is het althans in de commissies waar ik lid van ben, vaak zo dat we dan net iets meer van de minister willen horen, iets wat hij in een schriftelijke reactie misschien moeilijker kwijt kan. Als je dan als uitgangspunt hebt dat die vergaderingen openbaar zijn, dan moet je vervolgens dus weer echt een besluit nemen dat ze besloten zijn. Leg je dan niet juist wat meer geheimzinnigheid op die vergadering, die er anders eigenlijk helemaal niet is?

De heer Kox (SP):

Het zou allemaal kunnen maar ik ben daar allemaal niet zo bang voor. Wij zijn een parlement. Wij spreken namens het volk met de regering en dat mag in de openbaarheid gebeuren. Zoals gezegd verwacht ik geen stormlopen, dat iedereen voor de televisie gaat zitten wachten wanneer de commissie EUZA weer zitting heeft. Ik vind dat het gewoon beter is om het zo te doen. En nog een keer: wat de Tweede Kamer kan, hoeven wij niet te laten.

Ik heb nog twee opmerkingen, mevrouw de voorzitter. Een over de Europese regelgeving. Ik maak me al sinds jaar en dag zorgen dat wij niet doen wat we beloven aan onze bevolking, namelijk Europese regelgeving heel erg goed volgen en beoordelen. Dat hebben we beloofd na het referendum over de Europese Grondwet, we bedoelden dat ook allemaal, maar we maken dat niet waar. Daar is het misschien ook veel te groot voor. Nou, dat kan niet in de context van deze commissie opgelost worden, daar moet de staatscommissie parlementair stelstel naar gaan kijken. Maar ik vind wel dat we onszelf niet verder moeten gaan beperken dan nodig is. De commissie stelt nu voor, eerst de Tweede Kamer en de regering een oordeel te laten geven over Europese regelgeving, gevolgd door de Eerste Kamer. Maar de tijdbeperkingen zijn dusdanig dat dat volgens mij niks gaat worden. Deze Kamer heeft nu eenmaal een eigenstandige positie met betrekking tot Europese regelgeving. Dat is niet omdat wij dat willen, maar omdat in Brussel onze Eerste Kamer precies zo wordt beoordeeld als de Tweede Kamer. Ik zou ons ook daarbij geen zelfbeperkingen willen opleggen. Het is heel mooi als de Eerste Kamer heel snel met een oordeel komt en de regering heel snel met een appreciatie komt, maar de afgelopen dertien jaar hebben mij niet het gevoel gegeven dat het daar vandaan zal moeten komen. Meestal zijn wij sneller.

Laatste opmerking over de financiën. Ik vind het uitstekend als wij stagiairs aannemen en volgens mij kan dat ook uitstekend uit het budget dat we hebben. Ik vind dat het budget niet verhoogd moet worden. Misschien is het meest charmante van deze Kamer dat wij allemaal politici zijn. Als wij hier met elkaar staan te praten, hebben we het allemaal zelf moeten bedenken, we hebben het allemaal zelf moeten bestuderen. We zitten vaak in deze Kamer omdat we elders in de samenleving of elders in de politiek geleerd hebben dat wij dat kunnen. Wij laten dat niet door anderen voorbereiden, wij doen het allemaal zelf. En dat is misschien wel de charme van dit kleine deeltijdparlement. Ik ben het eens met Thom de Graaf: ik ken geen parlement dat minder ondersteuning heeft dan dit parlement. Maar misschien is dat wel dat dit parlement over het algemeen in Europa nog niet zo slecht gewaardeerd wordt. Hier debatteren politici met elkaar over wetsvoorstellen die al door een ander parlement behandeld zijn; daar kijken we nog een keer naar. Ik zie niet in wat het voordeel zou zijn van verdere professionalisering van dit parlement.

De heer De Graaf (D66):

Geen misverstand, want het zou zomaar uit de woorden van Tiny Kox kunnen worden afgeleid dat ik vind dat de bijdragen voor het parlementaire debat voortaan door ambtenaren of ambtelijke ondersteuners kunnen worden geschreven. Dat bedoel ik natuurlijk niet. Maar als het gaat over net wat meer ruimte om dingen goed te laten uitzoeken, de mogelijkheid hebben om eens een expert meeting te organiseren — dat kost ook geld — daar zou ik graag wat meer van willen hebben. En als dat betekent dat je net een stagiair meer kunt krijgen of net iets meer ruimte in je budget hebt om dat soort dingen te organiseren, zou dat van harte door mijn fractie worden toegejuicht. Laat onverlet dat hier de politici zelf aan de bak moeten, zelf hun tekst moeten maken. Als ze daarbij door anderen worden geholpen, is dat prima, maar niet dat anderen het overnemen.

De heer Kox (SP):

Als we het er maar over eens zijn dat het allerbelangrijkste voor mijn fractie is dat het bijzondere kenmerk van deze Kamer overeind blijft, namelijk hier doen we het gewoon zelf, in beperkte tijd met beperkte middelen. Dat tast volgens mij de kwaliteit niet aan, maar het bevordert de kwaliteit.

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

De heer Kox zegt in ongeveer twee alinea's achter elkaar dat we onze Europese controlerende en medewetgevende taak eigenlijk te weinig nakomen, en vervolgens vraagt hij zich af waarom we eigenlijk meer ondersteuning nodig zouden hebben. Nou, als je die twee dingen aan elkaar verbindt, heb ik een opgave waarbij wat ondersteuning misschien wel kan helpen om de transparantie van wat er allemaal van Europa komt te vergroten en daarop een wat snellere blik te krijgen.

De heer Kox (SP):

Ik kan dat begrijpen, maar dat probleem is echt veel groter. Als wij de Europese regelgeving zouden willen volgen op de wijze waarop we de Nederlandse regelgeving volgen — we hebben dat met z'n allen, alle partijen, ooit beloofd aan de kiezers — dan heeft dat een totale transformatie van dit parlement tot gevolg. Daarom heeft mijn fractie benadrukt dat de staatscommissie parlementair stelsel met name daarnaar moet kijken. Hoe moet het Nederlandse parlement functioneren in een situatie waarin we de facto een deelstaat van de Europese Unie zijn geworden, of we dat nou fijn of niet fijn vinden? Daar moet veel meer voor gebeuren. Als we dat echt willen waarmaken, dan zal de ondersteuning van deze Kamer of van de Staten-Generaal echt heel veel groter moeten worden. Dat kunnen we niet met een extra man of vrouw in Brussel of een extra medewerker hier oplossen. Dan maken we onszelf weer iets wijs en volgens mij moeten we dat niet doen.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Lintmeijer.

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Ook hier is het een kwestie van proportionaliteit. Ik pleit er niet voor om hier meteen het Europees Parlement na te doen. Als u vraagt waarvoor extra ondersteuning nodig zou zijn, dan heb ik een eerste richtingaanwijzer staan.

De heer Kox (SP):

Ja, maar met een schepje water kan je geen emmer vullen. Daar moet je echt meer voor hebben. Ik zie het voorstel voor grotere budgetten om dat soort werk te doen niet zitten.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Kox. Ik geef het woord aan de heer Kuiper.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik ook namens mijn fractie de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer hartelijk bedanken voor haar werk. Het heette dan wel een "tijdelijke commissie", maar we zagen elke week in onze agenda's een behoorlijk blokje waarop die tijdelijke commissie tijd nodig had. Ik heb heel veel waardering voor de vele tijd die u daarin heeft willen steken.

Er ligt nu een helder en consciëntieus verslag met over het algemeen zinnige aanbevelingen die ons als Kamer verder brengen in ons eigen functioneren en in onze waarneming van onze rol en taak. Aan dat laatste draagt ook de korte beschouwing bij over de politieke cultuur van de Eerste Kamer. Ik heb deze nog niet eerder van binnenuit zo beschreven gezien. De commissie heeft zich eraan gewaagd. De politieke cultuur maken wij hier samen, maar dat daarin een aantal basishoudingen worden bewaakt en dat die onderwerp van bewuste reflectie zijn, is waardevol. Deze Kamer kan een toonbeeld zijn van politieke hoffelijkheid. Ik hoop dat dat ook zo blijft. Daarmee laat zij zien dat professionele parlementaire praktijken, ondanks alle verschil van mening tussen fracties, toch wellevend en respectvol kunnen zijn.

Mijn fractie, en ook mijn partij, is voorstander van het tweekamerstelsel met een eigen functie voor de Eerste Kamer. Deze Kamer vervult een belangrijke rol in ons parlementair bestel, soms als slaperdijk, soms als plaats van bezinning, soms als correctief, soms als plek waar buiten de schijnwerpers een politiek probleem wordt opgelost, soms als arena waar een politiek idee wordt getest en soms als rustpunt in de parlementaire hectiek. Deze functies, die deze Kamer in veel gevallen slechts terloops vervult, kan ze alleen hebben wanneer ze het politieke "primaat" — ik laat het woord toch even vallen, collega Kox — of de politieke voorrang geeft aan de Tweede Kamer. De politiek wordt aan de overkant gemaakt. Hier wordt diezelfde politiek nog eens getoetst, genuanceerd, aangevuld en uitgewerkt. Daartoe gebruikt deze Kamer de parlementaire bevoegdheden waarover ze krachtens de Grondwet beschikt. Ik zou dus ook niet willen spreken over een "parlementaire onvolkomenheid", zoals ik vanmiddag heb gehoord. We hebben een eigen plaats, een eigen bevoegdheid, die de Grondwet aan ons toewijst. Daar hebben we het mee te doen.

De heer Kox i (SP):

Ik wil even markeren dat collega Kuiper het volgens mij precies zegt; dat is wat ik bedoel. De Tweede Kamer heeft geen politiek primaat over de Eerste Kamer, maar de Eerste Kamer is gerechtigd om dat primaat te geven aan de Tweede Kamer; dat is de inschatting die wij kunnen maken. Volgens mij is dat de formulering die zich verdraagt met de Grondwet. Die andere formulering, dat de Tweede Kamer het primaat heeft, hebben we zelf bedacht. De Tweede Kamer heeft het primaat als de Eerste Kamer haar dat geeft.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Akkoord. U heeft gelijk. Het wordt in de Grondwet helemaal niet zo aangewezen. Er zijn gewoon twee Kamers, die beide medewetgever en controleur zijn, met een verschillende set aan bevoegdheden en dus ook een eigenheid. Ik denk dat wij daar in bijna 200 jaar geschiedenis zo langzamerhand een bepaald evenwicht in hebben gevonden, en ook een manier waarop wij dat in Nederland doen.

Voorzitter. Ik zei al dat deze Kamer niet minder medewetgever en controleur van de regering is dan de Tweede Kamer. Erkenning van de rol die de Tweede Kamer vervult, impliceert misschien een — misschien mag ik het even zo zeggen — wat secundaire politieke rol, maar is geen rem op het functioneren van de Eerste Kamer als deel van het parlement. De politieke terughoudendheid is dus niet hetzelfde als parlementaire terughoudendheid.

De Eerste Kamer heeft een eigen parlementaire rol te spelen, waarbij de kwaliteit van wetgeving in de brede zin van het woord in de loop der jaren centraal is komen te staan, als focus van het werk in deze Kamer. Het werk van de tijdelijke commissie is in zekere zin een bescheiden exercitie. Er is in deze Kamer steun gegeven aan het idee van een staatscommissie die het parlementaire stelsel als geheel tegen het licht houdt. Enkele collega's zeiden het al: het werk van de staatscommissie kan nog tot grotere afwegingen leiden, met implicaties voor onze werkwijze. In afwachting daarvan bezinnen we ons op wat we in elk geval kunnen verbeteren en verscherpen. We tekenen hier wel bij aan dat onze eigen blik naar binnen hierbij leidend is, en niet een overweging van onze parlementaire uitdaging in het licht van — en daar komt-ie — een veranderde maatschappelijke en politieke context. Die impliceert namelijk ook vragen over onze positie en over ons functioneren, maar dat laat ik nu terzijde.

Voorzitter. De aanbevelingen van de tijdelijke commissie hebben over het algemeen onze steun. Dat geldt voor de aanbevelingen bij hoofdstuk 2, processen in de Eerste Kamer, en voor de aanbevelingen bij hoofdstuk 3, toetsing in de Eerste Kamer. Bij deze hoofdstukken in het verslag wenst mijn fractie echter nog het volgende op te merken. Er is een zekere incongruentie in de manier waarop deze Kamer omgaat met het toetsen van de wetgevingskwaliteit, waarvoor een richtinggevende handleiding bestaat met aandachtspunten, en het toetsen van wetsvoorstellen op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Voor dat laatste heeft deze Kamer eigenlijk nauwelijks instrumenten. Zij is daarvoor aangewezen op informatie van buiten. Het behoeft geen betoog dat de handhaving en uitvoerbaarheid van wetten vandaag de dag een groot thema is in onze samenleving. Ik hoef maar te wijzen op recente voorbeelden en misstanden, bijvoorbeeld in de sfeer van voedselveiligheid. Het is ook al vaker opgemerkt dat Den Haag — lees: het parlement — graag bezig is met beleid, maar veel minder geïnteresseerd is in de uitvoering daarvan. Dat zou dus voor onze Kamer anders kunnen liggen. Als de Eerste Kamer de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wetten tot centraal thema verheft, dan moet ze daarin investeren en daar ook niet terughoudend in zijn. Waarom zou deze Kamer niet meer onderzoek kunnen doen, juist op het gebied van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wetten? De tijdelijke commissie meent dat dat niet kan, maar is daar naar de mening van mijn fractie te stellig in. Dit is een kwestie van ambitie met betrekking tot de eigen parlementaire bevoegdheid. Ik gaf al aan: die bevoegdheid is er ook gewoon.

Mijns inziens is de informatiebehoefte van de Eerste Kamer in de loop der jaren toegenomen. Enerzijds is deze toegenomen vanwege de complexiteit van wetgeving, maar tevens vanwege de complexe praktijk waarin wetgeving moet landen. Zonder de Tweede Kamer daarmee voor de voeten te lopen, kan de Eerste Kamer hier wel degelijk meer aan doen. Ze kan er zelfs een sterk punt van maken. Aanbeveling 2 bij hoofdstuk 3 stelt aan de regering de vraag met betrekking tot betere informatievoorziening over die uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wetten, maar het moet ook een vraag zijn aan onszelf.

Voorzitter. Mijn fractie is blij met het voorstel voor extra artikelen in het Reglement van Orde met betrekking tot parlementaire enquêtes en onderzoeken. In 2011 is er een duidelijke omissie geconstateerd op dit punt. Dat maakte dat er een tijdelijke commissie onder leiding van Frans Leijnse nodig was om ons de procedures hierbij voor ogen te stellen. Ook de parlementaire onderzoekscommissie zelf had destijds het gevoel dat ze werkende weg moest uitvinden hoe een parlementair onderzoek voor deze Kamer moest worden vormgegeven. Er is toen afgezien van een enquête, die een veel zwaarder middel is en het onder ede horen zou impliceren. Er is toen geconstateerd dat een parlementair onderzoek een heel goed instrument is voor deze Kamer om te hanteren. In het eindrapport is aangegeven dat het zogenoemde wetgevingsonderzoek deze Kamer het beste past. Dat is een onderzoek gericht op de totstandkoming en uitvoering dan wel handhaving van wetgeving. Kortom, dat gaat om wetgevingskwaliteit in de brede zin van het woord van ontwerp naar functioneren in de praktijk.

Een parlementair onderzoek van deze soort komt tegemoet aan de informatiebehoefte van deze Kamer, maar activeert ook een parlementaire rol en verantwoordelijkheid die bij ons hoort. Als het de vraag is of wetgeving in de praktijk wel functioneert zoals die is bedoeld, zou deze Kamer zich dat in het bijzonder moeten aantrekken. De publieke reacties op het onderzoek van 2011-2013 lieten die waardering voor deze rol van de Eerste Kamer zien. Het is de Eerste Kamer die het zich aantrekt als er aanhoudende discussies zijn in de samenleving over het effect van wetgeving, die hier tenslotte voor het laatst is geaccordeerd. Terecht zegt de tijdelijke commissie dat het geen doel is om vaker dit soort parlementaire onderzoeken te doen. Maar dat heeft ook niemand ooit zo gezegd. Het gaat erom dat deze Kamer een parlementair instrument weet te gebruiken dat past bij haar eigen rol en functie en daarmee komt tot verbetering van de wetgevingskwaliteit. Dat is wederom een kwestie van ambitie.

Of beleidsdebatten anders worden als ze themadebatten heten, is moeilijk te zeggen. De tijdelijke commissie wil een verscherping van het soort debatten dat we onder deze namen kunnen aanduiden. Daarom spreekt zij van themadebatten. Het punt is inderdaad dat beleids- en themadebatten een focus moeten hebben. Ik denk dat we allemaal wel de voorbeelden kennen van situaties waarin we denken: was er in een bepaald beleidsdebat nu wel een gezamenlijke richting? Dat wordt vaak geëvalueerd als een debat dat misschien niet helemaal aan het doel heeft beantwoord. Maar daarover kan vooraf al veel in een commissie worden afgesproken. De ervaring leert dat die debatten ook een opbrengst hebben. Die opbrengst hoeft niet beleidsarm te zijn. Integendeel, de bezinning die deze Kamer kan aanbrengen zal juist het beleid mede moeten beïnvloeden.

Voorzitter. Over de werkwijze van deze Kamer met betrekking tot Europese wetgeving is iets soortgelijks op te merken. Waarom zou deze Kamer haar eigenstandige rol moeten nuanceren, zoals in het rapport te lezen is? De tijdelijke commissie houdt weliswaar vast aan de afgesproken Europese werkwijze en de eigenstandige rol van deze Kamer, maar meent ook dat er eerst gewacht kan worden op het kabinet en de Tweede Kamer, bijvoorbeeld op de BNC-fiches. De discussie van de laatste jaren over die eigenstandige rol is echter juist, zoals ik die zie, dat de Kamer minder afhankelijk moet zijn van informatie die het kabinet geeft en dat zij meer informatie tot zich moet nemen uit de Commissie of uit de omgeving van de Raad. Als zij werkelijk invloed wil hebben, moet zij eerder in het proces van besluitvorming actief zijn. Ik ben het eens met de opmerking die zojuist gemaakt is door collega Kox. Het is een opdracht van ons om dat te doen, maar we komen er vaak niet aan toe. Maar dat is iets anders dan onze eigen rol nuanceren. De vraag blijft of we genoeg aandacht besteden aan Europese wetgevingsprocessen. Ik ben het dus hartgrondig eens met wat ik zo-even hoorde van collega Kox. Hij laat zich tegenwoordig trouwens ook door geestelijken bijstaan, heb ik op Prinsjesdag waargenomen.

Voorzitter. Het is al vaker geconstateerd dat de Eerste Kamer en de Tweede Kamer zozeer zijn afgestemd op hun rol in het nationale wetgevingsproces dat die extra dimensie, de Europese dimensie, ook een nieuwe bezinning op rol en functioneren vereist. Collega Kox zei net: we moeten dan maar afwachten of de staatscommissie daarover dingen opmerkt. Het zou kunnen dat we daarop moeten wachten. Maar ik ben het ermee eens dat het, terwijl dit parlement is toegesneden op nationale wetgeving, toch eigenlijk een hele toer is en een hele beweging vergt om de Europese dimensie goed mee te nemen in onze werkprocessen. Het zou kunnen betekenen dat we veel dieper moeten ingaan op het Europese wetgevingsproces.

Voorzitter. Tot slot een enkele opmerking over de ondersteuning. Die kan en moet wat ons betreft uitgebreid worden en steviger worden neergezet dan nu gebeurt. Ik steun het pleidooi van collega De Graaf op dit punt. We zijn nog even wat cijfers nagegaan. Onze Tweede Kamerfractie kan beschikken over een budget van 1 miljoen. Wij kunnen beschikken over een budget van €20.000. Dat is een factor 50 verschil. Daarvoor kunnen wij een medewerker voor twaalf uur aanstellen. Zo-even gaf de heer De Graaf in een interruptie een definitie die helemaal de onze zou kunnen zijn. Natuurlijk moeten de parlementariërs hier hun eigen werk doen en hun eigen teksten schrijven, maar er is zo veel meer daaromheen. Denk alleen al aan het e-mailverkeer, dat is toegenomen, maar ook aan de Europese dimensie van het werk, waar de collega van GroenLinks net ook al even op wees. De uitbreiding van de mogelijkheid om betaalde stagiairs in dienst te nemen, weegt wat ons betreft niet op tegen het belang van sterkere fractieondersteuning. Daarom zouden we op dat punt ook meer middelen willen hebben. De opmerking van collega Sent over de hulpmiddelen voor de medewerkers ondersteunen wij ook van harte.

Voorzitter, dank. Wij zien uit naar de antwoorden van in dit geval dus niet de regering, maar de commissie.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Kuiper. Ik geef het woord aan de heer Koffeman.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Koffeman i (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Dank en complimenten van de fractie van de Partij voor de Dieren voor de noeste arbeid die de leden van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer zich hebben getroost naast hun deeltijdfunctie als lid van de senaat, met steun van de ambtelijke staf. Het rapport van de commissie getuigt wat ons betreft van grote zorgvuldigheid en inzet. Het is goed om te zien dat de leden van dit huis tamelijk uitgesproken zijn over de huidige werkwijze, waarover overwegend tevredenheid lijkt te bestaan. Slechts bij twee vragen in de afgenomen enquête twijfelde een lid van dit huis tussen "positief" en "neutraal", en het onreglementaire karakter van het aankruisen van zowel optie b als optie c werd minutieus in kaart gebracht. Vergeleken bij het groot onderhoud dat de gebouwen van de Eerste Kamer te wachten staat, lijken de aanbevelingen vooral aanleiding te geven tot klein onderhoud in de werkwijze.

Voorzitter. Natuurlijk heeft het altijd iets ongemakkelijks wanneer een commissie uit de Kamer zich buigt over de werkwijze van de Kamer, waarover de Kamer vervolgens met zichzelf in debat gaat. Collega Schalk zei al dat het een beetje deed denken aan de slager die zijn eigen vlees keurt. Hij vond het eigenlijk prima als het hele team van de slagerij daarbij betrokken is, maar mijn fractie ziet dan toch liever dat ook de NVWA erbij betrokken wordt.

Voorzitter. Het functioneren van de Staten-Generaal is momenteel onderwerp van diepgravende analyse over grote thema's als het principe van democratische vertegenwoordiging, de rol van politieke partijen, de kabinetsformatie, de weerbaarheid van de democratie, de macht van de nationale overheid en de staat van het tweekamerstelsel. In deze tijd zou het kunnen lijken alsof een wijziging van het huishoudelijk reglement in dit huis niet veel meer betekenis heeft dan het herrangschikken van de stoelen op het dek van een schip, terwijl er aanzienlijke twijfels zijn over de koers van dat schip. De Eerste Kamer is vandaag trending topic op social media; ze is nummer twee. Dat gebeurt niet vaak. Het Europees Parlement staat op nummer zes. Dat gebeurt ook niet vaak. Daarbij gaat het over een verbod op glyfosaat. Bij de Eerste Kamer gaat het niet over dit debat, maar over het verwerpen van het voorstel om tickets niet langer tegen woekerprijzen te laten verkopen. Dat is wat het volk bezighoudt. Ik denk dat het goed is als wij daar ook af en toe bij stilstaan.

Toch is mijn fractie van mening dat het goed is om te kijken naar zowel de werkwijze van de Kamer als het functioneren van de democratie en om dat allebei serieus ter hand te nemen, in het belang van de parlementaire democratie. Die staat weliswaar onder druk, maar lijkt desalniettemin het beste middel dat we in termen van evenredige vertegenwoordiging met elkaar hebben kunnen bedenken.

Het belang van transparantie in het democratisch proces vraagt wat mijn fractie betreft ook om openbare vergaderingen die bij gebrek aan fysieke ontvangstmogelijkheden heel goed georganiseerd zouden moeten kunnen worden via livestreams. In die zin vinden wij de "besloten, tenzij"-aanbeveling van de commissie eigenlijk te zuinig en onvoldoende recht doen aan het in principe openbare karakter van de parlementaire democratie.

Ten aanzien van de beoordeling van Europese dossiers is mijn fractie van mening dat de commissie een iets te afwachtende rol adviseert door de appreciatie van de regering in de Tweede Kamer meer leidend te maken dan nu al het geval is. De commissie spreekt weliswaar van "desgewenst afwachten van de appreciatie van de regering in de Tweede Kamer", maar geeft tegelijk aan de rol van dit huis te willen nuanceren, wat ook zou kunnen wijzen op de intentie om die rol meer ondergeschikt te maken. Als dat laatste inderdaad de intentie van de commissie is, zou mijn fractie dat betreuren. Graag een nadere toelichting van de commissie daarop.

Datzelfde geldt voor de organisatie van de beleidsdebatten. Mijn fractie vindt dat de Eerste Kamer zich daarin niet veel bescheidener op zou moeten stellen dan nu al het geval is. Een chambre de réflexion hoeft wat ons betreft niet alleen te reflecteren op de agenda en voorstellen van de Tweede Kamer, maar heeft in tijden van grote verandering wat mijn fractie betreft ook de opdracht om te reflecteren op grote maatschappelijke thema's, hetzij via een beleidsdebat, hetzij via een zwaarder middel, zoals een parlementair onderzoek. Een reglement daarvoor in ijzer en beton gieten is voor mijn fractie niet nodig. Het parlementair onderzoek dat op initiatief van collega Kuiper heeft plaatsgevonden, heeft duidelijk gemaakt dat het ook heel goed zonder kan.

De aanbeveling om ingediende moties die niet binnen zes maanden in stemming zijn gebracht, te laten vervallen, beschouwt mijn fractie als overbodig, omdat ingediende moties zeker actueel kunnen worden na een wat langere periode en ook in aangehouden vorm van invloed kunnen zijn. In de tussentijd eten ze geen brood, doen ze niemand kwaad en is er ook geen sprake van zodanige filevorming dat dit tot praktische problemen zou kunnen leiden. Mijn fractie sluit zich aan bij de vragen die collega Schalk daarover stelde.

Ten slotte juicht mijn fractie het toe dat de commissie aanbeveelt om het aanstellen van stagiairs ruimer te faciliteren. Dat kan het werk van de fracties verlichten en de werkervaring en betrokkenheid van studenten bij het parlementaire werk in gunstige zin beïnvloeden, maar met collega De Graaf en een aantal andere collega's die dat later ook stelden, stellen wij vast dat de Eerste Kamer in dit kader toch wel te knieperig is, te zeer de hand op de knip houdt en daarmee het werk bemoeilijkt.

Resumerend vindt mijn fractie dat de commissie en de ambtelijke ondersteuning zeer goed werk verricht hebben, waarvoor nogmaals onze hartelijke dank. Bijzondere dank aan collega Strik, die de belangen van de kleinere fracties in de commissie behartigde. Ook in de parlementaire democratie geldt dat wie het kleine niet eert, niet lang regeert, zeker vandaag de dag.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Koffeman. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering voor de dinerpauze en het afscheid van Wopke Hoekstra.

De vergadering wordt van 18.14 uur tot 19.30 uur geschorst.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Flierman, voorzitter van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Flierman i (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Laat ik om te beginnen de leden hartelijk danken voor hun inbreng in het debat en natuurlijk ook voor de complimenten die zij de commissie en de staf van de commissie hebben gegeven. We geven dat wat betreft de staf graag door, niet alleen aan de medewerkers die hier in de zaal aanwezig zijn maar ook aan de medewerkers die achter de schermen, achter de coulissen betrokken waren bij ons werk. Dat waren behalve de griffier en de twee stafmedewerkers Ilse van den Driessche en Laurens Dragstra ook nog vele anderen die hebben bijgedragen aan bijvoorbeeld notities over de manier waarop deze Kamer werkt en over hoe dat eventueel verbeterd zou kunnen worden. Die waardering is terecht uitgesproken. We geven die dan ook graag door.

Voorzitter. Er is een aantal opmerkingen in het debat gemaakt die direct betrekking hebben op datgene wat nu tot de werkzaamheden van de commissie-Remkes, de staatscommissie parlementair stelsel, behoort. Er zijn ook opmerkingen gemaakt die wellicht binnen enkele weken in de Algemene Beschouwingen hier nog een keer aan de orde zullen komen. Ik laat die opmerkingen liggen; die behoren niet tot het domein van de commissie. Daar kan op een ander moment, hetzij met de regering, hetzij in een andere context, verder over worden gesproken.

Voorzitter. We hebben een rapport gemaakt dat is bedoeld om het debat in dit huis over de werkwijze van de Eerste Kamer te faciliteren en te stimuleren. De commissie heeft in de brede samenstelling die u achter de tafel ziet zitten, daarin voorstellen geformuleerd en had ook nadrukkelijk de bedoeling om het debat hier, in deze zaal, te stimuleren en daaruit te destilleren hoe de Kamer over een aantal zaken denkt. Ik geloof, luisterend naar de eerste termijn, dat dat in ieder geval goed gelukt is.

Voorzitter. Mevrouw Sent heeft mij uitgedaagd om te beginnen met een brede beschouwing over de context waarin de Eerste Kamer in de huidige samenleving fungeert. U hebt er zelf al op gewezen dat dat wellicht ietsje meer tijd zou vergen dan voor dit debat gereserveerd is, dus ik zal op die verleiding maar niet ingaan. Daar komt nog bij dat juist de maatschappelijke positie van de Eerste Kamer, en van het parlement in brede zin, tot de kern van de opdracht aan de commissie-Remkes behoort. We zouden ons dus volgens mij ook buiten het erf van deze commissie begeven als we daar nu een beschouwing aan zouden wijden.

Voorzitter. Er is ook geconstateerd dat er eigenlijk heel veel goed gaat in dit huis. Dat is een constatering waarover we met elkaar trots en tevreden kunnen zijn. Het is op zichzelf ook een compliment aan de ondersteuning van de Kamer. Ook de commissie heeft dat met zoveel woorden geconstateerd. Het staat ook als zodanig in het slotwoord benoemd. Het betekent dat je nadenkt over de vragen: waar gaat het goed, waar zou het nog beter kunnen en waar kunnen we veranderingen doorvoeren om onze werkwijze nog verder te verbeteren? Dat daar een zeker conservatisme onder zit, zoals ik sommige leden heb horen betogen, zal ik niet weerspreken. De mens is nu eenmaal van nature geneigd — Machiavelli schreef het al — om te willen behouden wat hij kent, en aarzelend te zijn over veranderingen die hem als verbeteringen worden voorgespiegeld, wat ook niet altijd het geval is. Dus een zeker conservatisme is er wel, ja.

Aan de andere kant is er juist in deze Kamer volgens mij ook wel degelijk oog voor moderne ontwikkelingen en voor vernieuwing. Ik roep nog maar eens in herinnering dat dit het eerste parlement is dat papierloos is gaan vergaderen. Daar is iedereen inmiddels buitengewoon gelukkig mee. Verder wordt er, zo weet ik, bij de staf wat betreft de communicatiefunctie wel degelijk nagedacht over de vraag hoe wij met eigentijdse social media zouden kunnen omgaan en ook in dat opzicht de Kamer nog beter in de samenleving kunnen positioneren. Ten slotte, voorzitter: ik heb u zojuist horen betogen dat als volgende innovatie de begrotingsstukken voortaan in een piepklein koffertje op een USB-memorystick aan de Tweede Kamer zouden kunnen worden aangeboden. Dus wie zegt dat wij niet nadenken over innovaties?

Het is verder, denk ik, wel goed om vooraf ook nog een keer op te merken dat je niet alles moet willen regelen via formele aanpassingen van bijvoorbeeld het Reglement van Orde. De commissie heeft nadrukkelijk gezegd dat het speelveld, de scope, van haar werkzaamheden zich beperkt tot datgene wat wij in het Reglement van Orde kunnen aanpassen en wat wij daarbinnen in werkafspraken enzovoorts kunnen vastleggen. We hebben dus heel bewust gezegd dat we niet gaan kijken naar zaken die via wetgeving in formele zin zouden moeten worden gewijzigd. We beperken ons tot het Reglement van Orde en praktische afspraken en voorstellen, die je daarbinnen kunt vormgeven. Dat hoeft niet allemaal in formele regelgeving te gebeuren; dat gaat ook over keuzes maken en focus aanbrengen en dan gewoon doen wat is afgesproken. Het onderstrepen van dat element kan, denk ik, niet ontbreken in de reactie van onze commissie op wat de Kamer in eerste termijn heeft gezegd.

Door verschillende leden is terecht aandacht gevraagd voor de politieke cultuur in dit huis. Die is natuurlijk een wezenlijk onderdeel van de manier waarop het hier werkt. Naast de formele regels gelden hier ook allerlei informele regels, omgangsvormen en gewoonten die wel degelijk deel uitmaken van het stelsel, het systeem waarbinnen wij hier in de Eerste Kamer met elkaar werken. Ik denk dat dat heel waardevol is. Ik ben ook blij dat een aantal van u de suggestie heeft ondersteund om in het College van Senioren periodiek, of dat nou jaarlijks of tweejaarlijks is, gericht na te denken over de vraag hoe het nou eigenlijk gaat met onze werkzaamheden. Gaat het goed, of hebben we op bepaalde momenten geconstateerd dat er zaken zijn die eigenlijk anders zouden moeten, die niet meer lopen of waar mensen zich niet goed bij voelen? Als dat zo is, moet dat benoemd kunnen worden en dan moeten we met elkaar bezien in hoeverre we onze werkwijze daarop zouden kunnen aanpassen. Dat reflectiemoment is dus nadrukkelijk onderdeel van onze voorstellen. Het is bij uitstek iets wat we niet in regels gaan vastleggen maar waarvan we met elkaar zeggen: dat moeten we gaan doen.

Voordat ik concreet inga op de opmerkingen die per hoofdstuk van het rapport zijn gemaakt, wil ik een opmerking maken over de positie van de Eerste Kamer. Zoals u weet, ben ik geen jurist, laat staan een staatsrechtjurist, maar ik heb tijdens de dinerpauze een kleine crashcursus staatsrecht van collega Engels gehad. Ik wil er dus toch een enkele opmerking over maken, al weet ik dat ik dan misschien enkelen verleid om daarop te reageren. De heer De Graaf zit al in de startblokken; ik zie het al.

De voorzitter:

Hij corrigeert u als het niet goed gaat, meneer Flierman!

De heer Flierman (CDA):

En dat allemaal vanuit dezelfde fractie, dus dat wordt interessant!

Ik merk nog eens op dat wij in ons werk uitgegaan zijn van de Eerste Kamer in de constellatie die wij nu kennen. Die constellatie staat maar ten dele in formele regels in de Grondwet beschreven, maar volgt wel degelijk uit het stelsel van de Grondwet. Ik noem een paar aspecten. Het is bijvoorbeeld interessant dat in de Grondwet de Tweede Kamer vóór de Eerste Kamer wordt genoemd. In de Grondwet ligt de verkiezingswijze van de Eerste Kamer vast, en dat is een andere dan die van de Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft een aantal expliciete bevoegdheden die de Eerste Kamer niet heeft. Ook is in wetgeving geregeld, bijvoorbeeld via bepalingen omtrent vergoedingen, dat de tijdsbesteding in dit huis een andere is dan die in de Tweede Kamer. Uit die context leiden wij af dat er toch sprake is van een politiek primaat van de Tweede Kamer en van een Eerste Kamer die op een andere wijze functioneert, met parttimeleden die nadrukkelijk ook de opgave hebben om de buitenwereld naar binnen te brengen. Die parttimefunctie, waarbij de buitenwereld naar binnen wordt gebracht, in combinatie met een politiek primaat voor de Tweede Kamer, maakt in onze ogen dat deze Kamer onderscheidend is ten opzichte van de Tweede Kamer en dat je kunt spreken van een duidelijke meerwaarde van deze Kamer in die constellatie. We keren ons dus niet af van het huidige stelsel, maar we gaan uit van het geldende staatsrecht zoals dat geschreven en ongeschreven tot ons komt. Dat hebben wij bewust gezegd. Mochten de heer Remkes en de zijnen vinden dat daar verandering in moet komen, dan vernemen wij dat de komende tijd wel.

Voorzitter. Dan ga ik vervolgens de verschillende hoofdstukken in ons rapport langs. Ik zal de opmerkingen die daarbij door de verschillende fracties gemaakt zijn, langslopen. Ik heb al het een en ander gezegd over de periodieke gesprekken in de sfeer van reflectie. De heer Lintmeijer heeft nog gesuggereerd om dat niet te beperken tot een gesprek in eigen kring, maar om dat wat breder te trekken met een soort 360 gradenfeedback. Dat is natuurlijk iets wat de commissie-Remkes c.s. op dit moment ook doet als zij zich nadrukkelijk bezint op de werking van het parlementaire stelsel. Dat neemt niet weg dat een bezinningsgesprek, als dat plaatsvindt, niet hoeft te worden beperkt tot een gesprek in eigen kring maar dat daar wel degelijk ook input vanuit andere kant voor kan worden verzekerd.

Er is het nodige gezegd over het pairen. Daar is ook al bij interruptie op gereageerd. Ik zou er van mijn kant op dit moment alleen nog op willen wijzen dat het pairen, zoals we dat kennen, alleen gebeurt als het gaat om leden die tijdens een vergadering afwezig moeten zijn omdat zij de Kamer elders vertegenwoordigen. Het pairen wordt alleen toegepast als het gaat om een activiteit die een Kamerlid uit hoofde van zijn verantwoordelijkheid in de Kamer vervult. Dat er zo af en toe uit coulance en hoffelijkheid ook andere redenen zijn om te pairen, hoort bij de politieke cultuur die wij in dit huis koesteren. Als fracties zeggen dat zij daar liever niet aan willen meedoen, is dat uiteraard hun keuze.

Voorzitter. Ik word geleidelijk aan wat concreter. Mevrouw Jorritsma vroeg naar het stemmen bij zitten en opstaan. Als één lid vraagt om een hoofdelijke stemming, is het inderdaad onze bedoeling dat die dan alsnog plaatsvindt, zij het dat die stemming dan de week daarop gebeurt, zodat het uitgangspunt dat iedereen zich daarop kan voorbereiden, overend blijft. Daarmee is de formulering die zij zelf koos ook de onze.

Dan kom ik nu op het vervallen van moties. Ons voorstel is om moties te laten vervallen na zes maanden, tenzij de Kamer anders besluit. Ik dacht dat de heer Schalk vroeg hoe dat dan in zijn werk gaat. Wat ons betreft zal de staf er altijd voor zorgen dat er een voortgangsbewaking is, waardoor tijdig inzichtelijk is of een motie die zesmaandentermijn nadert, om het maar even zo te zeggen. Als een motie langer dan zes maanden aangehouden is, moet hier in deze zaal een beslissing worden genomen door de Kamer. Wordt erover gestemd? Dat kan het lid dat de motie heeft ingediend vragen. Verzoekt dat lid om verdere aanhouding, dan is dat ook een besluit van de Kamer. Als het lid dat niet doet, vervalt de motie. Wij denken dat dat de leden scherp houdt en ertoe zal leiden dat men bewust actie onderneemt, als men een motie in leven wil houden, dus aan de orde van de agenda toegevoegd wil houden.

De heer Koffeman i (PvdD):

Heel vaak vinden de aanhoudingen plaats in de commissievergaderingen. Wat is eigenlijk de reden om dat hier, in deze plenaire zaal, te willen doen? Het aanhouden in de plenaire zaal wijkt immers in feite niet ver af van het in stemming brengen van die motie.

De heer Flierman (CDA):

Wij hebben het in ons rapport uitsluitend over die moties waarvan een lid in de plenaire vergadering, voorafgaand aan de stemming, zegt: voorzitter, ik verzoek de motie aan te houden. Daarvan zouden wij zeggen: laat dat niet langer dan zes maanden het geval zijn en maak dan een keuze.

De heer Schalk i (SGP):

Misschien moet men wel een duidelijke keuze maken. Want ik begreep van de heer Flierman dat erover gestemd kan worden dan wel dat een lid kan verzoeken om aanhouden. En dan kan dat bij wijze van spreken al toegewezen worden. Nu zijn wij in deze Kamer bij een heleboel onderwerpen gewend dat wij doen wat één lid vraagt. Is het de bedoeling van de heer Flierman dat voor die hoffelijke manier gekozen wordt? Want dan wordt het misschien een beetje een wassen neus.

De heer Flierman (CDA):

Ik zou er de voorkeur aan geven dat het dan gaat zoals wij bij andere onderwerpen ook zien; dat de Voorzitter de gevoelens van de fracties inwint, bijvoorbeeld in het College van Senioren, dat zij op basis daarvan een conclusie trekt en dat er zo nodig over gestemd kan worden. Wij zouden er niet voor zijn dat één lid kan vragen om aanhouding, want dan is datgene wat wij nu voorstellen, inderdaad in veel gevallen een dode letter.

De heer Schalk (SGP):

Als iemand een motie indient, hebben wij dankzij uw werk duidelijker gekregen dat we niet per se vijf handtekeningen onder die motie hoeven te hebben, maar dat er ook een paar handen opgestoken kunnen worden van mensen die het misschien helemaal niet met die motie eens zijn, maar dat die er dan wel ligt. Op het moment dat erover gestemd zal moeten worden of een motie wel of niet aangehouden wordt, dan krijg je dat er meteen een politieke keuze aan gekoppeld wordt, denk ik. De vraag is of we dat moeten willen, ja of nee.

De heer Flierman (CDA):

Onze voorkeur is om te zeggen: ja, dat willen wij. Anders blijft het een persoonlijke opvatting van een Kamerlid, maar die staat ook wel in de Handelingen verwoord, zal ik maar zeggen, dus die is bekend. Bij zo'n motie, die toch vraagt om een uitspraak van de Kamer in de breedte, zou je uiterlijk na zes maanden moeten zeggen: gaan we die uitspraak doen of niet.

Dan ga ik naar het onderwerp spoedeisende wetsvoorstellen. De heer Schalk vroeg naar het aantal invoeringsmomenten, maar daar gaat de regering in de eerste plaats over. Ik wil er wel op wijzen dat die invoeringsmomenten nogal wat consequenties hebben voor de samenleving, dus dat de regering daar uiterst terughoudend mee is, kan ik mij goed voorstellen. Als er uit hoofde van de Referendumwet meer behandeltijd nodig is, betekent dat in beginsel, in mijn ogen, dat deze niet van de tijd aan het eind van het proces moet afgaan, maar dat wetsvoorstellen eerder in procedure moet worden gebracht, omdat er rekening mee gehouden moet worden dat er meer tijd nodig is voor de behandeling.

Over de aanbevelingen van de commissie over de verhouding tussen deze Kamer en het kabinet bij spoedeisende wetsvoorstellen merk ik op dat zodra door ons en de Voorzitter wordt geconstateerd dat onze aanbevelingen op dat vlak aanvaard zijn, er naar ik verwacht op korte termijn een brief van de Voorzitter naar het kabinet zal gaan die onze wensen op dit punt kenbaar maakt. Het aardige is dat u met elkaar de gelegenheid hebt om bij de APB zo nodig de minister-president er nog even aan te herinneren dat die brief er ligt en hem te verleiden daarover een uitspraak te doen.

De PvdA-fractie vroeg nog naar rapporteurs. Daarvoor hebben wij geen voorstellen gedaan. Uiteraard staat het ook hier commissies vrij om bijvoorbeeld via kleinere werkgroepen, zoals wij in een aantal gevallen ook zien gebeuren, een bepaald onderwerp voor te bereiden. Je ziet dat bij hoorzittingen en bij themabijeenkomsten vaak gebeuren. De werkgroep die uit de commissie Financiën gevormd is, is al een aantal keren genoemd. Wij hebben niet expliciet een voorstel voor rapporteurs opgenomen, maar de ambtelijke fiches bij een wetsvoorstel zullen al iets van wat een rapporteur doet, in zich houden, al zullen die fiches altijd neutraal en kleurloos zijn, als ik dat zo mag zeggen.

Wat betreft de geconsolideerde wetsteksten proef ik ruime steun voor die suggestie van de commissie. Als je dat voorstel goed uitvoert, zou dat de werklast voor individuele Kamerleden nog wel kunnen beperken. Het scheelt nogal wat als je die puzzel van wat er in de oorspronkelijke wet staat, wat er in het wijzigingsvoorstel is opgenomen en hoe we daarmee omgaan, niet hoeft te leggen, maar als die al door de regering voor je is gelegd.

Als een commissie de behoefte heeft om op een sterk gewijzigd wetsvoorstel ook nog een geconsolideerde toelichting te vragen, dan kan dat, maar dat zou geen standaardpraktijk behoeven te zijn. Ik denk ook dat het van belang is te benadrukken dat de regering altijd verantwoordelijk blijft voor het voorstel zoals het hier komt en dat die toelichting dus alleen maar door de regering gemaakt kan worden en desgevraagd in veel gevallen in een memorie van antwoord of een nadere memorie van antwoord opgenomen zal worden. Mocht er behoefte zijn aan een meer inhoudelijke, ik zou bijna zeggen, meer technische reactie op bepaalde geamendeerde voorstellen, dan is het natuurlijk altijd mogelijk om voorlichting aan de Raad van State te vragen. En ook dat doen wij in bepaalde gevallen.

Dit in antwoord op de vragen over het hoofdstuk Processen in de Kamer. Dan ga ik door met de toetsing. Door verschillende leden is gevraagd naar de werkzaamheden van de werkgroep Uitvoeringstoets en ik denk dat ik daar kort en eenvoudig op kan antwoorden. De Commissie Werkwijze heeft het zeer gewaardeerd dat er vanuit de commissie van Financiën een nadere precisering is gemaakt van wat er bedoeld zou moeten worden met een uitvoeringstoets. Als bijlage van ons rapport is een aantal aandachtspunten opgenomen voor toetsing van wetsvoorstellen op hun juridische kwaliteit. Het lijkt ons verstandig om die aandachtspunten uit te breiden met een aantal specifieke punten die zien op de uitvoeringskwaliteit van voorstellen. In samenspraak met de Griffie — de genoemde werkgroep is ook ondersteund door een medewerker van de Griffie — zouden we dan kunnen kijken — dat loopt dan, denk ik, via de Huishoudelijke Commissie — hoe die voorstellen om ook wat betreft de uitvoeringstoets een aantal aandachtspunten te formuleren, in de handreiking aan Kamerleden kunnen worden opgenomen. Ik denk dat daarmee de werkzaamheid van de werkgroep uit de commissie van Financiën op een goede manier in die van onze Commissie worden geïncorporeerd.

Dan kom ik op de eigen agenda. Ik zou daar een paar dingen over willen zeggen. De heer Kuiper heeft er al aan gerefereerd dat het als een gemis is ervaren dat toen we het parlementair onderzoek over de verzelfstandiging begonnen, er eigenlijk nauwelijks een regeling was in ons eigen Reglement van Orde over hoe dat vormgegeven zou moeten worden. Het lijkt ons als commissie wijs om dat in algemene zin zo'n regeling te formuleren. De suggestie om dat per geval te doen, lijkt mij ingewikkeld en overbodig. Uiteraard formuleer je wel per geval een vraagstelling en een werkwijze, maar dat kan heel goed binnen de algemene formuleringen die in het voorstel voor aanpassing van het Reglement van Orde zijn opgenomen. Een juridisch kader is dus op voorhand wenselijk. Overigens is datgene wat wij voorstellen te regelen, in belangrijke mate ontleend aan datgene wat in de Tweede Kamer inmiddels een beproefd recept is geworden. Daar kunnen we alleen maar van profiteren.

Dan het parlementair onderzoek als zodanig. Daarvan hebben verschillende leden gezegd — en we zijn het daarmee eens — dat je dat middel uiteraard kunt toepassen. Dat is een keuze die de Kamer zelf maakt. Wij zeggen helemaal niet: dat mag niet of dat mag maar zo vaak. Wij hebben alleen geobserveerd dat dit type van onderzoeken aan gewicht en zeggingskracht wint als je het instrument niet te vaak inzet. Het feit dat de vrucht van de werkzaamheden van de parlementaire onderzoekscommissie zoals we die onder leiding van de heer Kuiper enkele jaren geleden hebben gehad, nog zo veel impact heeft en nog regelmatig door de regering in voorstellen wordt aangehaald, heeft er ook mee te maken dat het een bijzondere activiteit was en dat het in die zin ook indruk heeft gemaakt door de uniciteit van de inzet van het instrument. We zouden dat ook nadrukkelijk mee willen geven.

Dan kom ik op het onderwerp beleidsdebat/themadebat. Uit de context waarin de Kamer functioneert — ik heb daar eerder wat over gezegd — blijkt dat het politieke primaat bij de Tweede Kamer ligt en dat de hoeveelheid tijd die voor deze Kamer beschikbaar is, beperkt is. Dat gezegd zijnde, weten we allemaal dat het beoordelen van wetsvoorstellen, inclusief Europese voorstellen, iets is wat moet; het is dus niet de vraag of we dat willen doen. Daar ligt dus een prioriteit voor deze Kamer. Daarnaast is er uiteraard ruimte om de regering ook in beleidsmatige zin te controleren en om onderwerpen die een senator of een commissie relevant vindt in die zin op de agenda te zetten. Dat kan. We hebben als commissie alleen willen observeren dat er de afgelopen tijd een aantal beleidsdebatten zijn geweest waarvan het rendement betrekkelijk gering is, naast een aantal ook hier genoemde voorbeelden waarbij dat rendement wel groot is. De keuze om zo'n debat te voeren blijft dus aan de Kamer. Laat daar geen misverstand over bestaan. Wat wij hebben willen zeggen, is dat het verstandig lijkt om vooral te zoeken naar debatten die gaan over een thema dat meerdere beleidsvelden, eventueel meerdere departementen betreft, waar een concrete aanleiding voor is, waarbij sprake is van maatschappelijke urgentie, waarbij er ook een relatie is met bijvoorbeeld de internationale rechtsorde of de nationale rechtsorde, ons staatsbestel, en waarbij een relatie met kwaliteit van wetgeving te leggen is. Op die manier blijven we altijd bij de primaire opgave van de Eerste Kamer. Wij denken dat thematische debatten die je in die context voert, een meerwaarde kunnen hebben. Maar je moet je altijd goed beraden op de vraag wat de aanleiding is, wat de focus of de thematiek van zo'n debat moet zijn, om daar ook een maximale opbrengst uit te halen.

Ik illustreer dat door het volgende in herinnering te roepen. Ik heb mij ooit voorbereid op een debat over cultuur. Dat debat is niet doorgegaan omdat op de vrijdag voor de betreffende dinsdag het kabinet viel, maar achteraf denk ik: dat debat was ook niks geworden. In ieder geval wat mijn inbreng betreft geloof ik niet dat de samenleving daar echt mee verrijkt zou zijn. Kortom, een kritische reflectie lijkt mij van belang. Zoek het in actuele thema's die een relatie hebben met de primaire opgave van de Kamer. Uiteraard is het vervolgens aan het College van Senioren om te beslissen of zo'n debat op de agenda wordt gezet. Wij leggen geen criteria of harde eisen voor. Wij doen slechts suggesties.

Dat brengt mij bij het onderwerp communicatie. Daarmee kom ik ook bij de openbaarheid van de commissievergaderingen. Dat is een thema waar verschillende van u het nodige over gezegd hebben. Om te beginnen is de commissie van mening dat inhoudelijke debatten altijd openbaar zijn, of het nou gaat om hoorzittingen, mondelinge overleggen met ministers of welke voorbeelden we ook noemen, tenzij de commissie besluit om het niet zo te doen. Maar de regel is toch: openbaar, tenzij. Voor procedurele vergaderingen geldt dat wij als commissie al hebben voorgesteld om de nu nog geldende bepaling dat het daar verhandelde geheim is, te schrappen. Het daar verhandelde is openbaar en wordt via de korte aantekeningen wereldkundig gemaakt. Leden kunnen daar direct na de vergadering over communiceren met wie zij willen. Een suggestie van de commissie is dat de voorzitter van een commissie eventueel beschikbaar is om persvragen te beantwoorden. We hebben als commissie vooral gezegd: er zijn enkele praktische overwegingen om bij de procedurele vergaderingen van commissies in beginsel geen publiek toe te laten.

De huisvesting in dit gebouw leent zich er ook niet echt voor. Ook het aanbrengen van ICT-voorzieningen is toch iets ingewikkelder dan men soms wel denkt. Afgezien van de kosten, is dat in termen van zorgen dat er regie is, dat er camera's zijn, dat dat allemaal loopt, ook met microfoons, toch ingewikkelder dan wij denken. De commissie zegt dus: daar zouden we niet aan moeten beginnen. Tot slot zou dat dan toch ook betekenen dat de vergadertijd, die nu buitengewoon efficiënt wordt benut, gaat oplopen. Dat neemt niet weg dat we bij de discussie over de tijdelijke huisvesting aan het Lange Voorhout en bij de definitieve huisvesting in dit pand rekening houden met een verbetering van de voorzieningen op dit vlak. Er wordt dus meer mogelijk, maar een zekere terughoudendheid ten behoeve van de efficiency van de procedurele vergaderingen zoals we die nu kennen, zouden wij toch wel graag overeind willen houden.

Voorzitter. Dat brengt mij bij het dossier Europa. Ik denk dat het van belang is om in de eerste plaats te benadrukken dat de commissie met een aantal leden meevoelt dat de aandacht die wij aan Europa schenken minder is dan wat we zouden willen op grond van wat daar de facto gebeurt aan activiteiten en op grond van wat daar aan regelgeving tot stand komt. De aandacht is ook geringer dan datgene waar wij ons toe hebben verplicht. De heer Kox refereerde daaraan. Nu kun je simpelweg zeggen: er zou meer moeten gebeuren. Maar dat is denk ik geen oplossing voor het probleem. Wij hebben met elkaar gezegd: het zou vooral moeten zitten in meer focus aanbrengen. Wij moeten bewust kiezen welke onderwerpen wij wel en niet volgen. De onderwerpen die wij dan volgen, moeten wij ook veel actiever volgen, bijvoorbeeld door Raadsagenda's, Raadsverslagen enzovoort hier op de commissieagenda terug te zien. Dat dan in ieder geval bij wijze van informatie ter kennis van de leden worden gebracht. De leden kunnen daarop zelf beslissen hoe zij daarmee willen omgaan. Als een commissie al heeft besloten om een bepaald onderwerp actief te volgen, ligt het voor de hand dat informatie daarover systematisch op de commissieagenda wordt gezet, zonder nadere aanduiding vanuit individuele senatoren. Als het gaat om onderwerpen waar deze Kamer belang aan hecht, kan het ook van belang zijn om de regering te vragen, gerichte informatie over de onderhandelingen te verstrekken. Dit betekent niet dat wij over alles weer een discussie zouden moeten beginnen, maar het is vooral bedoeld als hulpmiddel om focus in onze activiteiten aan te brengen.

Moeten wij onszelf nu beperkingen opleggen door te wachten op de regering en de Tweede Kamer? Wij erkennen als commissie in ons rapport dat de Eerste Kamer een zelfstandige rol heeft in Europa en dat die ook past bij de rol van de Eerste Kamer zoals die in het Europees Verdrag is vastgelegd. Dit neemt niet weg dat ook hier de verhouding tussen de Tweede en de Eerste Kamer zoals die in ons stelsel is vastgelegd, geldt. Dit betekent dat de Eerste Kamer ook op dat punt een aantal bewuste keuzes en afwegingen zal moeten maken. Zij blijft uiteraard zelf bepalen wanneer een dossier aan de orde komt.

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Ik zou aan de voorzitter van de commissie willen vragen waarom het zo is als hij het formuleert, namelijk dat de nationale verhouding tussen de parlementen geldt als het gaat om Europese wetgeving. Dat strijdt met het idee dat de Kamer een eigenstandige positie heeft en ook een eigenstandige inbreng levert in Europa. Volgens mij is hier juist de kwestie of dat zo is. Ga je dan toch weer iets van de volgtijdelijkheid introduceren of het primaat helemaal aan de Tweede Kamer laten? Hier kun je toch naar een andere situatie toegroeien? Mijn vraag is dus: waarom zegt u dat zo?

De heer Flierman (CDA):

De heer Kuiper duidt op een soort spanningsveld dat er is in het nationale bestel, waarin de Eerste Kamer een bepaalde rol heeft. Die rol vloeit voort uit het bestel; daar heb ik het over gehad. Die rol vloeit natuurlijk ook voort uit de hoeveelheid beschikbare tijd. In die context kijken wij ook naar de Europese voorstellen en zeggen: ook daarvoor geldt nu eenmaal dat wij als Kamer niet alles kunnen behappen. Wij moeten dus keuzes maken. Dat je vervolgens om dat werk efficiënt te doen in een aantal gevallen in ieder geval wacht totdat de regering met een voorstel komt, maar ook kijkt hoe de Tweede Kamer daarmee omgaat, heeft niet zozeer met een principiële discussie te maken, zoals de heer Kuiper lijkt te vragen. Het zou wat mij betreft vooral te maken hebben met een praktische werkwijze, waarbij je zegt: wij moeten proberen om zo efficiënt mogelijk met onze tijd om te gaan.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Het probleem dat ik hiermee heb, is dat dus een praktische beperking, namelijk in de tijd die je hebt, gaat inwerken op de manier waarop je je bevoegdheden verstaat. Wij hebben gewoon die bevoegdheid en we hebben gewoon die rol te spelen, ook met betrekking tot Europese wetgeving. Ik probeer dit debat even principieel te voeren. Als daaraan praktische bezwaren in de weg staan, dan moeten niet die praktische bezwaren het zwaarste wegen, maar dan moet je toch blijven uitgaan van wat je hebt te doen. Dan moeten we misschien een andere kant op bewegen in ons denken, zo van: we hebben dat nou eenmaal te doen en we hebben daar kennelijk te weinig tijd voor, wat betekent dat voor ons?

De heer Flierman (CDA):

De vraag of dat dan zou betekenen dat er meer tijd beschikbaar zou moeten komen voor deze Kamer en of dat zou betekenen dat we minder aandacht aan nationale wetgeving zouden moeten besteden, hebben wij onszelf niet gesteld en niet beantwoord. Ik denk dat iedere fractie, ieder Kamerlid voor zichzelf kan bepalen hoe hij de beschikbare tijd verdeelt tussen Europese en nationale wetgeving. Dat is één. Het tweede waarop ik zou willen wijzen is dat we het hier hebben over een kan-bepaling. De Kamer of een commissie kan altijd bepalen om een voorstel onmiddellijk in behandeling te nemen voordat er een reactie van de regering of van de Tweede Kamer beschikbaar is. Er kan ook worden gewacht, maar die keuze wordt echt door de Kamer of haar leden gemaakt.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Tot slot, dat zeg ik maar voordat u het zegt, voorzitter. Ik vind dit toch een principiële vraag, want deze vraag zegt iets over de manier waarop wij onze rol als Eerste Kamer zien. Ik heb er eigenlijk wel moeite mee dat die praktische beperking elke keer wordt opgevoerd en elke keer op tafel komt als het gewoon gaat om wat we hebben te doen in de behandeling van Europese wetgeving. We zeggen dan steeds weer dat we er onvoldoende aan toekomen. Ik zou willen dat die vraag boven water blijft. Ik snap dat u daar niet het beslissende antwoord op wilt geven, maar ik vind het wel belangrijk dat wij dat als Kamer blijven adresseren.

De heer Flierman (CDA):

Het staat de heer Kuiper natuurlijk vrij om het thema op de agenda te houden en om daar in plenair verband, in commissieverband of anderszins van tijd tot tijd opnieuw aandacht voor te vragen. Ik zou nog wel willen opmerken dat het volgens mij vanuit de positie van Nederland naar Europa toe wel van belang is dat we de samenhang tussen wat wij als Eerste en als Tweede Kamer doen blijven bewaken. Een situatie waarin de Eerste Kamer links en de Tweede Kamer rechts afslaat zal in ieder geval in Brussel vooral op de lachspieren werken, maar verder weinig impact hebben.

Voorzitter. Er is door een aantal leden kritisch gereageerd op het punt van de Permanente Vertegenwoordiger van de Staten-Generaal. Om te beginnen wil ik nog een keer benadrukken dat de door ons voorgestelde versterking van de Permanente Vertegenwoordiging geen uitbreiding is in de zin van een Permanente Vertegenwoordiger exclusief voor de Eerste Kamer. Het gaat om een versterking van de Permanente Vertegenwoordiging zoals die nu in Brussel is. We hebben dat nadrukkelijk in de vorm van een experiment willen gieten om te kunnen beoordelen of het ons helpt in de werkwijze. Zoals u weet heeft één lid van de commissie op dit punt een voorbehoud gemaakt, maar de commissie denkt in de grootst mogelijke meerderheid dat het ons helpt om focus aan te brengen in onze activiteiten en om actiever te volgen wat er op de Europese agenda gebeurt. Op die manier ben je actiever bezig met de vraag hoe andere parlementen over bepaalde voorstellen denken, waardoor je in bepaalde gevallen ook met een effectievere reactie richting Brussel kunt komen.

De heer De Graaf i (D66):

Ik vroeg mij af of de heer Flierman niet net als ik vindt dat het eigenlijk vooral een verantwoordelijkheid van de fracties is om die informatie op te halen, in plaats van dat de Kamer zegt: er moet een extra fte komen in Brussel, want we hebben allemaal dezelfde behoefte aan dezelfde informatie. U zou kunnen zeggen: nee, dat is de verantwoordelijkheid van de fracties en als de fracties op dat punt wat onderbedeeld zijn in mogelijkheden, dan kunnen we beter de fracties wat extra middelen geven. Ik zeg het maar even heel hard, want het is natuurlijk toch een keuze of je een bedrag voteert voor een extra fte in Brussel of dat je dat gewoon aan de fractie ter beschikking stelt. Ik zou voor het laatste willen kiezen.

De heer Flierman (CDA):

Deze reactie van de heer De Graaf neem ik zo meteen even mee in mijn reactie op zijn vraag over de ondersteuning. Ik kom daar dan op terug.

De heer Schalk (SGP):

Ik zou de heer Flierman willen vragen: waarom niet eerst inventariseren welke behoefte er is en proberen te zoeken naar mogelijkheden in het overleg met de PVSG die er nu al is of de wensen die er wellicht in deze Kamer zijn niet beter kunnen worden uitgevoerd door degene die er al is, in plaats van een tweede eraan toe te voegen? Als ik een kostenplaatje voor me zie van een aantal dingen die we hier misschien met elkaar willen, dan weet ik wel waar mijn voorkeuren liggen. Dit zou namelijk enorm veel geld gaan kosten, terwijl we nog niet eens hebben uitgezocht of het misschien op een andere manier te organiseren is.

De voorzitter:

Mevrouw Jorritsma, aansluitend?

Mevrouw Jorritsma-Lebbink i (VVD):

Ja, aansluitend, want het ligt wel in het verlengde hiervan. Mij puzzelt het nog, want wat willen we dan? Wat vragen wij op dit moment aan die ambtenaar die er is? Ik heb het gevoel dat de vraagformulering onvoldoende is. Alvorens we beginnen met uitbreiding van het apparaat, zou ik willen weten: wat willen wij nou precies dat zo iemand doet? Ik vind eigenlijk dat de commissie voor Europese Zaken dat moet formuleren, want het is ondersteuning voor die commissie. Blijkbaar werkt die ambtenaar op het ogenblik alleen voor de Tweede Kamer. Blijkbaar stellen wij dus geen vragen.

De heer Flierman (CDA):

In antwoord op deze vragen: de praktijk is inderdaad dat de huidige permanente vertegenwoordiger van de Staten-Generaal in Brussel — dat is één persoon, die betaald wordt door de Tweede Kamer — vrijwel uitsluitend voor de Tweede Kamer werkt en daar vooral werk doet in het ontvangen, rondleiden en begeleiden van Kamerleden die Brussel bezoeken. Zijn of haar werk ligt dus vooral in Brussel. Er is een rapport verschenen over de Europese werkwijze, dat door een werkgroep van de commissie EUZA, als ik het goed heb, onder voorzitterschap van de heer Kuiper is gemaakt. Ons mede baserend op dat rapport, hebben wij als commissie geconstateerd dat het goed zou zijn als er bij de permanente vertegenwoordiging meer aandacht zou zijn voor het brengen en ophalen van informatie uit de commissies, hier in Den Haag. Het is dus bedoeld om de Kamerleden meer grip te bieden op de Europese dossiers.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik sluit even aan bij de twee voorgaande interrupties. Er wordt een koppeling gemaakt tussen het geld dat je kunt uitgeven aan een extra fte voor die Europese permanente vertegenwoordiger en het geld dat je kunt uitgeven aan ondersteuning van de Kamerfracties. Ik heb in het rapport van de commissie eigenlijk geen kwantificering van de kosten voor uitbreiding van de permanente vertegenwoordiging aangetroffen, terwijl bij de voorgestelde extra ondersteuning van de Kamerfracties wel een bedrag genoemd werd. Het is voor ons misschien wel handig om te weten hoe die twee bedragen zich tot elkaar verhouden, want dan kunnen we makkelijker tot een afweging komen.

De heer Flierman (CDA):

Ik ga toch nog even door op de inhoud. De vraag is: wat verwacht u nou van die vertegenwoordiger? Laat ik vooropstellen dat dit bij uitstek een onderwerp is waarover wij het debat in de Kamer hebben willen faciliteren. Ik sta hier niet om tot elke prijs een extra fte voor de PVSG te verdedigen en binnen te slepen. Als de Kamer uiteindelijk tot de conclusie komt dat dat niet nodig is, dan doen we dat gewoon niet. Dat kan deel van het debat zijn. Maar de commissie heeft overwogen dat er met de uitbreiding van de PVSG sprake zou kunnen zijn van het aanleveren van meer informatie aan de commissies in beide Kamers en vooral van het veredelen van die informatie, met name van de inhoudelijke dossiers die in Europa aan de orde zijn.

De heer Schalk (SGP):

Ik heb een korte interruptie. Ik schrok een beetje toen ik hoorde dat de eerste vertegenwoordiger vooral een soort rondleider is. En daar gaan we dan iemand aan toevoegen die de inhoudelijke kant moet gaan doen. Ik denk dat we hier echt heel goed over na moeten denken, want als iemand daar vooral bezig is om mensen uit Nederland te ontvangen en het gebouw te laten zien, zijn daar misschien wel andere mogelijkheden voor. Ik chargeer nu.

De heer Flierman (CDA):

De heer Schalk maakt nu een karikatuur van de werkzaamheden van de permanente vertegenwoordiger en ...

De heer Schalk (SGP):

Sorry, dat is absoluut mijn bedoeling niet.

De heer Flierman (CDA):

... dat zou ik willen bestrijden. Ik geloof dat de permanente vertegenwoordiger een dame is. Feit is ...

De voorzitter:

Ja, ze heet Suzanne Nollen.

De heer Flierman (CDA):

… dat haar activiteiten zich nu vooral in het Brusselse afspelen. De gedachte die wij hebben bij een uitbreiding van de functie, is dat het de twee mensen om wie het dan zou gaan — we willen daar ook geen hiërarchie of wat dan ook in aanbrengen — in staat zou stellen om ook vaker in Den Haag bij commissievergaderingen aanwezig te zijn en daar actief informatie te brengen over wat er in Brussel aan de hand is op relevante Europese dossiers. Zij kunnen dan ook informatie meenemen naar Brussel als het gaat om de opvattingen van deze Kamer ten opzichte van die van andere Kamers.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, mijnheer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Als ik een karikatuur heb gemaakt van het werk van iemand, dan neem ik dat uiteraard terug. Dat hoort niet. Dank u wel.

De heer Flierman (CDA):

Dat had ik al begrepen.

Zoals gezegd, de suggestie maakt deel uit van een pakketje voorstellen om na te denken over de mogelijkheden om onze Europese werkwijze effectiever en gerichter te doen zijn, met de focus op de onderwerpen die hier in huis echt belangrijk worden gevonden. In dat licht zou het experiment met een permanente vertegenwoordiger, wat ons betreft, ook gezien moeten worden.

Voorzitter. Dan kom ik bij de ondersteuning. Daarover zijn door verschillende fracties opmerkingen gemaakt.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik heb gevraagd naar het prijskaartje van de permanente vertegenwoordiger in relatie tot de €50.000 die genoemd is voor ondersteuning van de Kamerfracties.

De heer Flierman (CDA):

Wij hebben geen prijskaartje becijferd voor die permanente vertegenwoordiging. Maar goed, u kunt zelf ook ongeveer nagaan wat een fte met de bijkomende kosten van plaatsing in Brussel betekent.

De heer Koffeman (PvdD):

Denkt u dat het een veilige aanname is dat de kosten drie zo hoog zijn als wat voorgesteld is voor de ondersteuning van de Kamerfracties?

De heer Flierman (CDA):

Ze zijn in de orde van grootte van drie keer zo hoog als het budget dat wij voor de stagiairs hebben genoemd.

De heer Koffeman (PvdD):

Ja, dat bedoel ik. Oké, dat is helder.

De heer Flierman (CDA):

Dat lijkt mij een niet onrealistische aanname. Maar nogmaals, we hebben daar geen becijferingen van gemaakt. Dat vonden we ook niet tot onze taak behoren. Als hiervoor steun is bij de Kamer, wordt dat in de Raming opgenomen.

Voorzitter. Het laatste blokje waarover ik nog iets zou willen zeggen, betreft de ondersteuning. Verschillende fracties hebben daar opmerkingen over gemaakt. We waren als commissie ons er ook wel degelijk van bewust dat de ondersteuning van de Kamer niet bepaald royaal bemeten is. Het woord "knieperig" is gevallen. Dat is een goede Twentse uitdrukking. Ik kon mij daar van alles bij voorstellen. Die ondersteuning is niet royaal bemeten. Aan de andere kant zijn wij wel steeds uitgegaan van het concept van de parttime werkende senator die ook heel veel werk zelf doet als het gaat om het voorbereiden van inbrengen en het beoordelen van wetsvoorstellen. Ik heb dat ook al eerder gezegd. Wij denken dat dat ook echt een toegevoegde waarde heeft voor het model, de rol en de plek die de Eerste Kamer in ons bestel heeft. Maar zoals gezegd, we waren en zijn ons ervan bewust dat de budgetten voor ondersteuning niet royaal bemeten zijn.

We hebben het antwoord op dat geconstateerde probleem niet gezocht in voorstellen om per fractie meer budget toe te kennen, maar vooral in een aantal voorstellen die voor het collectief zouden gelden en die daarmee voor alle leden gezamenlijk de werklast zouden kunnen beperken. Dan noem ik het fiche wetsvoorstel, dat een activiteit zou moeten beperken die nu bij vrijwel ieder wetsvoorstel door ieder fractielid dat zo'n voorstel behandelt, opnieuw wordt gedaan. Ik noem de geconsolideerde wetsteksten waarmee ook een hoop werk wordt bespaard. In dat licht hebben wij toch ook de uitbreiding van de permanente vertegenwoordiging in Europa gezien als een mogelijkheid om de werklast van senatoren te verminderen. In dat licht hebben we ook het budget van €50.000 gezien waaruit iedere fractie jaarlijks een stagiair zou kunnen claimen. Zo wordt het ook in het rapport beschreven.

Nou was ik al verheugd in de eerste termijn van de heer De Graaf te horen dat het hem niet gaat om een model waarbij je per senator 0,2 fte voor een persoonlijk medewerker gaat voteren, wat later door een aantal collega's van de heer De Graaf werd ondersteund. Dit zou namelijk naar onze overtuiging, en ook naar mijn eigen stellige overtuiging, het model van de Eerste Kamer echt uit zijn voegen trekken. Ik was verheugd dat de heer De Graaf het daarentegen had over een verhoging — misschien moet ik daar het woord "bescheiden" nog aan toevoegen — van het fractiebudget voor administratieve ondersteuning, voor het zo af en toe eens vragen van een deskundige, of voor het beleggen van een bijeenkomst. Welnu voorzitter, als de fracties dat zinvol vinden, dan kunnen zij dat naar voren laten komen bij de eerstkomende Raming, die in de commissie Binnenlandse Zaken, het College van Senioren en uiteindelijk ook hier in de plenaire zaal wordt besproken. Dat is uiteraard wat ons betreft geen probleem.

Ik kijk naar mijn notities. Volgens mij heb ik vrijwel alle opmerkingen beantwoord. Mevrouw Sent heeft mij nog aangesproken in mijn rol als lid van de Huishoudelijke Commissie. Formeel gezien sta ik hier natuurlijk niet in die hoedanigheid, maar ik beschouw het wel als de taak van de leden van de Huishoudelijke Commissie dat zij ook signalen uit de Kamer oppakken en die meenemen naar de Huishoudelijke Commissie. Ik begrijp dat er brede steun is voor de gedachte dat de facilitering van medewerkers van de fracties in een aantal opzichten verbeterd wordt. Dat zullen we dus graag meenemen naar de Huishoudelijke Commissie en we zullen bekijken hoe we daar op een goede manier mee om kunnen gaan.

Voorzitter, ik geloof dat ik daarmee in de eerste termijn de vragen beantwoord heb die vanuit de Kamer aan ons gesteld zijn. Als dat niet het geval is, dan horen we dat ongetwijfeld in de tweede termijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie dat de heer Koffeman nog een vraag heeft.

De heer Koffeman (PvdD):

Er was de opmerking dat de appreciatie van de regering en de Tweede Kamer van Europese dossiers meer leidinggevend zou moeten worden dan op dit moment het geval is. Ik had nog gevraagd om een reactie van de commissie daarop. Die krijg ik nog graag.

De heer Flierman (CDA):

Daar heb ik al het nodige over gezegd. De Kamer gaat in dat opzicht ook over haar eigen opinie, om het maar zo te zeggen. Die opvatting zal dus niet méér leidinggevend zijn dan anders. Aan de andere kant heb ik ook opgemerkt dat het niet effectief zal zijn als deze Kamer in Brussel een ander standpunt verwoordt dan de regering of de Tweede Kamer zal doen. Daarom zal deze Kamer in veel gevallen kijken wat de regering vindt en wat de Tweede Kamer vindt. Maar vervolgens moet er volgens mij toch gezocht worden naar consensus over de inbreng die vanuit Nederland naar Brussel gaat.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik probeer het een beetje helder te krijgen. In de commissievergadering valt namelijk nogal eens de frase: we hebben hier nu eenmaal afgesproken dat ... Nou ja, dan zou een dergelijke conclusie ertoe kunnen leiden dat, als er iemand aandacht vraagt voor Europese dossiers, er toch voortdurend wordt gezegd: we moeten echt even afwachten wat de regering vindt of wat de Tweede Kamer vindt. In die zin zou het wel degelijk een aanscherping kunnen zijn van de huidige situatie.

De heer Flierman (CDA):

Ik denk toch echt dat als in een commissievergadering een senator vindt dat een zaak zo urgent is dat hij daar niet op wil wachten, hij dat punt op de agenda kan zetten. Dat hebben wij volgens mij ook willen betogen en daar kan geen misverstand over bestaan. Of dat altijd wijs en verstandig is, is aan hem en de andere leden van de commissie om te beoordelen. Maar het kan en mag, zeker.

De voorzitter:

Dank u wel. We zijn toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Van Bijsterveld.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank allereerst de medewoordvoerders voor hun bijdragen aan dit debat, en de commissie voor de reactie op de verschillende inbrengen. In deze korte bijdrage wil ik allereerst een paar nadere opmerkingen maken over datgene wat ik heb ingebracht in de eerste termijn. Vervolgens wil ik nog wat ingaan op een paar thema's die zich in dit debat hebben uitgekristalliseerd.

Allereerst een aantal zaken over mijn eerste inbreng. Ik heb eerder in het debat gesproken over het politieke primaat van de Tweede Kamer. Met name de heer Kox is daarop ingegaan. Om geen misverstanden te laten bestaan: die verwijzing is geen pleidooi voor een sterke of sterkere zelfbeperking van de Eerste Kamer. Het is eigenlijk meer een constatering van de situatie die ik nu waarneem, die wordt gesteund door het staatsrechtelijk bestel in den brede zoals dat nu is en de cultuur die in de Eerste Kamer bestaat, zoals de commissievoorzitter ook onder woorden bracht. Dat is ook wat de commissie als uitgangspunt heeft genomen voor de bespiegelingen over de werkwijze van de Eerste Kamer. Dat waardeert mijn fractie en daarmee heb ik namens mijn fractie dan ook instemming betuigd.

Verder heb ik adhesie betuigd aan een aantal voorstellen, met name over de wetgevingsfiches, de geconsolideerde wetsteksten en de uitvoeringstoets. In het rapport staan ze misschien wat stellig, maar wij staan er helemaal achter. Natuurlijk moet je ook die zaken met een beetje gezond verstand benaderen, want het kan best zijn dat er een keer geen fiche nodig is, dat een geconsolideerde wetstekst echt onzin is omdat het om een specifieke wijziging gaat en dat een uitvoeringstoets echt niet nodig is, maar ik denk dat we daarover met z'n allen wel tot de goede conclusies kunnen komen. Ik denk dat iets vergelijkbaars geldt voor de informatievoorziening inzake de EU-voorstellen: de Raadsverslagen en de Raadsagenda's. Ik denk dat het van belang is dat we die elke week heel praktisch zo presenteren dat ze niet optisch en inhoudelijk de commissieagenda's gaan domineren. Want als daar een gewoon pakket van gevormd wordt, bijt ik me daarin vast omdat ik als trouw Eerste Kamerlid gewoon de agenda langsga. Je moet ze zo presenteren dat ze de plaats krijgen die ze verdienen, maar ook niet meer of minder dan dat.

Dan het debat zelf, zoals dat tot nu toe gevoerd is. Ik zie dat er grote consensus bestaat over de meeste thema's die zijn aangeroerd. Misschien is dat niet verwonderlijk, maar het is mooi om dat te kunnen constateren. Naar mijn idee springen er drie thema's uit waar de discussie zich op concentreert. Het ene thema is de eigen parlementaire verbindingsschakel met Brussel, de PVSG. Het tweede punt dat ik echt naar voren zie komen is dat van de budgetten van de fracties of extra voorzieningen voor stagiairs. Gaandeweg gingen die twee onderwerpen zich met elkaar verbinden. Dat maakt het nog wat makkelijker. Het derde punt is de openbaarheid van commissievergaderingen. Over dat laatste punt heb ik bij interruptie al een paar opmerkingen gemaakt; die ga ik nu niet herhalen. De andere thema's, de verbindingsschakel en het fractiebudget, neem ik nu mee naar onze fractie ter nadere bespreking en overdenking.

Tot slot wil ik mijn waardering uitspreken voor het feit dat we als Kamer, zoals we nu bij elkaar zijn, een keer echt over deze dingen in onderlinge samenhang hebben kunnen spreken. Ik denk dat dat goed is. Zo ervaar ik dat ook. Nogmaals dank aan de commissie voor het vele en nuttige werk dat zij hiertoe verricht heeft. Verder zie ik de besluitvorming over deze thema's en andere thema's die de commissie heeft aangeroerd in deze Kamer met heel veel vertrouwen tegemoet.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Bijsterveld. Ik geef het woord aan mevrouw Jorritsma.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Jorritsma-Lebbink i (VVD):

Voorzitter. Ook ik zou de commissie en haar voorzitter, die welsprekend heeft gesproken over datgene wat wij daarvoor te berde hadden gebracht, willen bedanken voor de antwoorden op de door ons gestelde vragen en voor zijn beschouwingen van de onderwerpen die aan de orde zijn geweest.

Over een paar punten zou ik nog iets willen zeggen, allereerst over het pairen. Ik vind het ontzettend jammer dat we geen telefoontjes meer hoeven te verwachten van de heer Nagel en dat wij hem niet meer hoeven te bellen. Onze deur blijft openstaan, u bent altijd welkom. Als u een keer wilt pairen, zijn wij altijd bereid om daar met elkaar over te spreken.

Dan over de procedurevergaderingen. Ik denk zelf dat we niks te verbergen hebben. Onze procedurevergaderingen in dit huis duren gemiddeld een kwartier. Ik vind het eerlijk gezegd een beetje raar om een grote investering te moeten doen om die dan ook nog online te zetten, zodat iedereen mee kan kijken wat wij daar allemaal bedenken. Ik heb geen enkel probleem met zoals het nu gaat. Het is niet meer geheim, het is niet meer heel vertrouwelijk. De voorzitter kan van alles naar buiten brengen en wij kunnen van alles naar buiten brengen. Ik vind het op dit moment niet zo handig om er ook nog voor te zorgen dat het allemaal online te bekijken is en daar grote investeringen voor te doen.

Dan over Europa. U heeft mij nog niet kunnen overtuigen dat wij nu moeten uitbreiden voor de PVSG. Ik vind het zelf een klein beetje lastig dat de bestaffing door elkaar begint te lopen. Tegelijkertijd heb ik goed geluisterd naar datgene wat door een aantal woordvoerders daarover is gezegd. Ik neem dat onderwerp heel graag mee terug naar de fractie.

Ten slotte datgene wat de voorzitter van de commissie heeft gezegd over het themadebat, beleidsdebatten et cetera. Ongeveer zo kijken wij er ook tegenaan: het zal beperkt en gefocust zijn. Zoals de commissie nu heeft aangegeven, is het themadebat eigenlijk een verfijning van het beleidsdebat zoals we dat kennen. Het is niet "on top of"; er komt geen instrument bij boven op datgene wat we al hadden. Als we daar terughoudend in blijven, dan kunnen wij daarmee leven.

Dank u voor dit debat. Ik vond het een mooi debat.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Jorritsma. Ik geef het woord aan de heer Nagel.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Nagel i (50PLUS):

Voorzitter. Ik heb kortheidshalve twee punten. D66 heeft gevraagd om een reactie op opmerkingen over de financiële ondersteuning van de fracties. Wat ons betreft, is duidelijk dat die nu minimaal is. Net als bij een bijstandsuitkering is de vraag van waaruit je redeneert: wat zou je nodig hebben of wat krijg je en kun je het daarmee redden? Net als bij de bijstand zijn wij ervoor om als het kan dit minimale bedrag te verhogen.

De motie over de openbaarheid van commissievergaderingen is al aangekondigd. Wij onderstrepen nog eens dat we het eens zijn met onder anderen Tiny Kox dat het vooral gaat om het principe dat vergaderingen wel of niet openbaar zijn en controleerbaar zijn. Daarom dienen wij een motie in die de meest eenvoudige, laagdrempelige oplossing biedt, zeg ik ook tegen mevrouw Jorritsma. Wij begrijpen best dat met de huidige huisvesting de fysieke aanwezigheid van publiek en media niet mogelijk is en dat je ook geen dure investeringen moet doen. Maar als je het bijvoorbeeld minimaal doet met een audiosysteem en geen camera, dan heb je heel lage kosten. Dan kun je het principe blijven huldigen: het moet openbaar zijn, we hebben niks te verbergen. Zoals u weet, mevrouw Jorritsma, heb ik zelf een omroepverleden. Ik heb weleens een programma met u gemaakt. Ik ben bereid in dezen kosteloos te adviseren. Mocht u een nadere toelichting willen hebben, dan kan dat nu. Anders staat bij ons ook de deur voor u open.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink i (VVD):

Het is wel heel erg lang geleden dat wij samen in een programma zaten. Het zal mij ongetwijfeld zeer bevallen zijn.

De heer Nagel (50PLUS):

Mag ik even deze anekdote vertellen? Het was een programma dat over verkeer ging.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Vast wel!

De heer Nagel (50PLUS):

Mevrouw Jorritsma was Tweede Kamerlid en zou later minister van Defensie worden ...

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Dat is mij helaas niet gelukt.

De voorzitter:

Minister van Defensie is ze nooit geworden.

De heer Nagel (50PLUS):

Sorry, minister van Verkeer, en wij maakten een opname waarvan later, toen ze minister werd, een fragment werd uitgezonden, waarin mevrouw Jorritsma vertelde dat ze de maximale snelheid weleens overtrad. Maar dat even terzijde.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Ja, ik moet u bekennen: mijn echtgenoot klaagt nog steeds, want hij doet mijn administratie. Maar daar wilde ik niet op interrumperen. Ik wilde u eigenlijk iets vragen. U hebt in uw betoog nogal uitgebreid aandacht besteed aan het aantal moties dat ingediend wordt, ook in dit huis. Ik ben er dan een beetje verbaasd over dat u nu in dit debat een motie gaat indienen over de openbaarheid van de procedurevergadering. Wij hadden al afgesproken dat aan het eind van deze vergadering de voorzitter van de commissie dan wel onze voorzitter zou concluderen hoe ongeveer de hazen lopen. Dan vind ik het wel bijzonder dat wij dan nu toch met een motie worden geconfronteerd.

De heer Nagel (50PLUS):

Ik ga u bedienen. Ik had mij voorgenomen, dit niet uit te leggen, tenzij er één lid zou zijn dat het niet begrijpt. Nu dat ene lid er is, ga ik het uitleggen. Ik heb dit punt vanmiddag in het Seniorenoverleg, waarbij u aanwezig was, aan de orde gesteld. Toen heeft de voorzitter gezegd: het kan alleen als u een motie indient. Iedereen die opgelet heeft, begrijpt dus waarom ik nu deze motie indien, maar ik ben blij dat ik u weer helemaal heb kunnen bijpraten. Ik hoop u over deze drempel heen te helpen.

Voorzitter, tot slot overhandig ik u hierbij mijn motie.

De voorzitter:

Door de leden Nagel, Lintmeijer, Kox, De Graaf, Koffeman en Baay-Timmerman wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

is van oordeel dat ook procedurele commissievergaderingen in principe openbaar dienen te zijn;

is van oordeel dat als het publiek en de media in de huidige huisvesting om praktische redenen niet bij de commissievergaderingen aanwezig kunnen zijn, het wel mogelijk moet zijn deze vergaderingen te volgen via minimaal een audiosysteem,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter B (CXXIV).

Dank, mijnheer Nagel.

Ik geef het woord aan de heer De Graaf.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer De Graaf i (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de voorzitter van de tijdelijke commissie voor zijn uitvoerige beantwoording namens de commissie. Het is een materie waarvan ik mij kan voorstellen dat er ook binnen de commissie veel over is gesproken, en dat niet per se altijd iedereen het op het eerste moment met elkaar eens was. Dat hoeft ook helemaal niet. Het is ook niet een partijpolitiek debat. Het is een debat over hoe wij als Kamer het beste kunnen functioneren. De staatscommissie zal moeten praten over het parlementair stelsel, over de verhouding tussen de beide Kamers. Het heeft ook geen zin om daar hier over te praten, evenmin als over de legitimatie in termen van hoe de beide Kamers tot stand komen. Maar ik hou mij vast aan het principe dat wij vrij zijn, binnen onze bevoegdheden, alleen zijn die bevoegdheden net iets beperkter dan die van de Tweede Kamer. Dat zou ons aanleiding moeten geven om op een zelfbewuste, maar ook zelfbeheerste wijze van die bevoegdheden gebruik te maken. Dat probeerde ik in mijn eerste termijn ook te formuleren.

Voorzitter. Ik heb de motie van de heer Nagel na ampele overweging medeondertekend, omdat ik geen principiële bezwaren heb tegen openbaarheid van onze commissievergaderingen, integendeel. Ik denk wel dat het, als dit wordt geïntroduceerd, al dan niet via een audiosysteem, de fracties en ook de leden tot zelfbeperking aanleiding moet geven, opdat wij er niet een nieuwe laag in het politieke debat van maken. Want dat is wel het risico dat ontstaat als je openbaarheid kiest. Dat zie je af en toe wat terug in de commissievergaderingen van de Tweede Kamer.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink i (VVD):

Ik ben altijd zo nieuwsgierig: hoe denkt u dat tegen te houden?

De heer De Graaf (D66):

Ik zei al: het vraagt zelfbeheersing. Het vraagt geen verbod. Het vraagt ook niet een voorzitter met een zweep. Het vraagt wel wijze en verstandige Kamerleden. En overigens, als het misgaat, zul je merken dat het buiten de commissievergaderingen om wordt geregeld, op de wandelgang. Daar zit helemaal niemand op te wachten.

De heer Nagel i (50PLUS):

In commissievergaderingen, besloten of openbaar, kan altijd politiek met procedures worden bedreven. Het verschil is alleen dat bij openbare vergaderingen de mensen die dat doen erop afgerekend kunnen worden, omdat het controleerbaar is.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter, ik meen niet dat dit een interruptie aan mijn adres was, dus ik ga maar gewoon door.

De voorzitter:

Het was een constatering.

De heer De Graaf (D66):

Ja, dat kan zijn.

Voorzitter. Wat betreft Europese versterking, de versterking van de PVSG, heb ik in een interruptiedebat al duidelijk gemaakt dat mijn fractie daar niet direct aan denkt. Het is ook een forse investering, waarvan ik de meerwaarde vooralsnog eigenlijk niet zie. Daar zijn we dus niet voor.

De themadebatten. Ik denk dat in de praktijk zich wel een acceptabele vorm zal ontwikkelen waar we allemaal mee kunnen leven. Ik vind de suggestie van mevrouw Sent heel aardig om bij dat soort themadebatten ook eens te denken, niet op alle fronten maar zo af en toe, aan het systeem van een rapporteur, iemand die namens de commissie of namens de Kamer een eerste inleiding houdt of een eerste bijdrage levert aan het debat en die zich daar ook wat extra in heeft verdiept. Ik vind het een aardig idee om daar eens mee te experimenteren. Dat moeten we vooral voorzichtig introduceren, maar het lijkt mij de moeite waard.

Dan kort de onderzoeksfunctie. Er wordt verschillend over gedacht of die wel of niet moet worden aangescherpt. Fracties die mogelijkheden zien en een goed argument, een goed verhaal, hebben om een poging te doen, kunnen dat ook zelf entameren. Dat zal niet aan mijn fractie liggen. Ik heb zomaar de indruk dat dat ook geldt voor de fractie van de heer Kuiper, om waar mogelijk daar wat proactief in te denken.

Ik ben blij met de toezeggingen over de extra laag aan de agenda, de aandachtspunten voor de wetgevingskwaliteit rond de toets op de toets. Ik ga daar niet verder op in.

Ten slotte de fractiebudgetten. Ik wil de trekkingsrechten eigenlijk even los zien van dat voorstel van die stagiairs. Ik vind het wat ongelukkig, trekkingsrechten. Op een gegeven moment is het op en ben je te laat, of heb je geen mogelijkheid meer, of het is maar €50.000 over alle fracties verdeeld. Ik vind dat lastig, maar goed, het is een eerste stap en ik ben er ook niet op tegen. Maar ik zou menen dat er ruimte is voor een wat structurelere benadering van de bediening van de fracties. Ik heb duidelijk gemaakt dat het niet gaat over wat men, meen ik, in de jaren zeventig en begin jaren tachtig nog wel de "bik'ers" noemde. "Bik" stond dan voor "bewerktuiging individueel Kamerlid". Dat betekent natuurlijk dat een Kamerlid er iemand bij kreeg voor een paar tienden. Dat is allemaal niet aan de orde. Het gaat echt om ondersteuning in de administratie, de organisatie, om expertise, van tijd tot tijd iemand inhuren. Dat soort werk.

Dat kan natuurlijk bij de Raming worden gevraagd, zeg ik tegen de voorzitter van de tijdelijke commissie, maar we hebben nu het debat over de werkwijze. Hoewel we niet te veel moties moeten indienen, zeg ik aan het adres van mevrouw Jorritsma dat ik er niet over gesproken heb. Maar ik herinner mij ook, net als de heer Nagel bij het seniorenberaad dat er is gezegd dat een uitspraak bij motie kan. Dat ga ik nu dus ook doen. Ik leg een uitspraak aan de Kamer voor. Die motie vraagt de Huishoudelijke Commissie om voorstellen te doen bij de Raming.

De voorzitter:

Door de leden De Graaf, Kuiper, Lintmeijer, Koffeman, Schalk, Nagel en Sent wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de budgetten ter ondersteuning van fracties en leden zeer beperkt zijn;

overwegende dat de verruiming van het budget bijdraagt aan een optimale vervulling van de politieke en de kwalitatieve toetsingsrol van de Eerste Kamer, in het bijzonder omdat op deze wijze fracties beter kunnen worden ondersteund in onder meer administratie, expertise en organisatie;

verzoekt de Huishoudelijke Commissie om bij de Raming voorstellen te doen tot een redelijke verhoging van de fractiebudgetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter C (CXXIV).

Dank u wel, mijnheer De Graaf. Dan geef ik nu het woord aan de heer Schalk.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Voorzitter. Dank u wel. Ik dank uiteraard de heer Flierman als voorzitter van de commissie voor zijn uitgebreide en heldere reactie. Al mijn vragen zijn door hem behandeld. Ik kom terug op twee aspecten.

Ik wil eerst iets zeggen over het aanhouden van een motie. Ik heb van hem begrepen dat de Griffie — dat doen zij voortreffelijk met allerlei andere dingen, dus dat zal hier ook gebeuren — dit goed bijhoudt. De indiener doet eventueel een verzoek, dat gewogen wordt in het College van Senioren, en daarna zal er een voorstel in een plenaire vergadering komen over het wel of niet aanhouden van een motie. Dat betekent dat het tekstvoorstel dat ik in mijn eerste termijn heb gedaan door mij niet in een motie hoeft te worden vastgelegd. Dat is fijn, want dat is een motie minder.

Ik heb wel een motie medeondertekend. Dat is de motie van de heer De Graaf. Waarom? Er zal ongetwijfeld in de komende periode een financiële keuze gemaakt moeten worden bij de Raming. Ik begrijp aan de ene kant dat wordt gezegd dat we dat allemaal een beetje uit elkaar moeten houden, maar er zijn eigenlijk drie aspecten die nu, om het zo maar te zeggen, boven de markt zweven. Dat zijn de PVSG, een anderhalve ton, een stagiairefonds, €50.000, of op de een of andere manier fractieondersteuning. Als ik dan moet kiezen, ga ik voor het laatste. Dat is de reden waarom ik deze motie mede heb ondertekend.

Ik dank nogmaals de commissie voor het vele werk en ik dank de collega's voor het mooie debat. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Schalk. Ik geef het woord aan mevrouw Faber.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):

Dank u, mevrouw de voorzitter. Ten eerste wil ik de voorzitter van de commissie bedanken voor zijn reactie. Helaas kan ik hem niet bedanken voor het beantwoorden van mijn vraag. Die ging namelijk over de processen. Ik heb het toen gehad over lange spreektijden, over lange stemverklaringen en ook over lange doorlooptijden. Ik herhaal dus gewoon nog even mijn vraag. Het lijkt erop dat de behandelsnelheid recht evenredig is met de politieke wil. Mijn vraag aan de commissie is dan ook of zij het ermee eens is dat dit punt ook onder het stelselmatig gebruiken van procedures voor politieke doeleinden valt. Ik zie graag de reactie van de voorzitter van de commissie tegemoet. Misschien was hij enigszins afgeleid door de interrupties, dus ik neem het hem verder niet kwalijk. Ik wacht het gewoon rustig af.

Betreffende de extra PVSG: ik ben er niet van overtuigd dat dat meer grip zal geven op de Europese dossiers. Namens mijn fractie kan ik hier zeggen dat wij op het standpunt blijven staan dat we geen extra PVSG willen hebben.

Betreffende de verhoging van het fractiebudget en betreffende een potje voor stagiairs: wij hebben daar helemaal geen behoefte aan. Het fractiebudget is wat ons betreft ruim voldoende. Wij houden ook geld over. Ik wil graag de collega's allemaal uitnodigen — de deur staat altijd open — om uit te leggen hoe wij dat doen.

De heer De Graaf i (D66):

Dan zou ik liever willen voorstellen dat mevrouw Faber dat wat zij over heeft aan de rest van de fracties geeft.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik vind dat een beetje een socialistische gedachte en ik kom natuurlijk uit een vrij conservatieve hoek, dus wij storten dat liever terug naar de algemene middelen.

Goed, dan betreffende een rapporteur. Mevrouw Sent heeft gesproken over het experimenteren met een rapporteur. Dat zien wij als PVV-fractie helemaal niet zitten.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Faber. Ik geef het woord aan de heer Lintmeijer.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ook van onze kant veel dank voor de uitvoerige beantwoording. Ik denk dat de voorzitter is ingegaan op de vragen die wij hebben gesteld. Goed om te horen dat waar het gaat om die periodieke reflectie, of die nu jaarlijks plaatsvindt of wat minder vaak, de ruimte ontstaat om de buitenwereld daarbij te betrekken, natuurlijk vanuit onze eigen agenda. Als u kabinet was geweest, had ik gezegd: dank voor deze toezegging. Ik beschouw het toch maar als zodanig, in die richting. Het scheelt ook weer een motie indienen. Dat kunnen we dan laten. Bovendien is dit eigenlijk ook een debat dat zich minder leent voor moties. Het dient meer om te komen tot een gemeenschappelijk beeld van zaken.

Desalniettemin heb ik wel twee moties medeondertekend. Een over de financiële ondersteuning. Daar is het nodige over gezegd. Het is goed dat de Kamer uitspreekt om eens goed te kijken of er wat meer bij kan. De tweede motie, over de openbaarheid van alle commissievergaderingen, heb ik ook medeondertekend, vooral vanuit het principe dat commissievergaderingen niet besloten zouden moeten zijn. Dat we daar nog een aantal technische oplossingen voor moeten vinden en dat die misschien pas komen in de nieuwe huisvesting, is eigenlijk secundair ten opzichte van het algemene uitgangspunt en het principe dat daarbij geldt.

Ik was blij met de opmerkingen van de heer Flierman over de beleids- of themadebatten. Het woord maakt mij eigenlijk niet zo heel veel uit, als ik eerlijk ben. In de eerste rapportage van de commissie leek de focus wel erg richting alleen wetgeving te gaan. Het lijstje zoals de voorzitter van de commissie dat opnoemde, dat het gaat om bredere thema's, om enige maatschappelijke urgentie, om de relatie met de internationale of nationale rechtsorde en om kwaliteit van wetgeving, geeft wat mij betreft voldoende breedte om in deze Kamer een verstandige afweging te maken over waar we wel of niet met elkaar een beleids- of themadebat over willen voeren. Zoals ik eerder ook zei, weten wij tot nog toe in het algemeen toch behoorlijk onszelf beperkingen op te leggen als het gaat om al te veel brede perspectieven daaraan te koppelen of juist te specifiek te worden. De formulering zoals u die hier geeft, geeft in de dagelijkse praktijk voldoende ruimte om te kiezen waar wij een themadebat of een beleidsdebat over willen gaan houden.

Voor wat betreft een proef met een uitbreiding van de Europese vertegenwoordiging: daar zouden wij voor zijn. Het ligt een beetje verdeeld. Ik ben benieuwd waar we daar op uitkomen, maar dat horen we dan wel graag terug als de minds verder zijn opgemaakt.

Tot slot, u bent niet heel erg ingegaan op de specifieke technische ondersteuning, zoals van die PerfectView-app. Ik breng het graag nog een keer onder de aandacht. We moeten echt tot een beter systeem komen om op een fatsoenlijke manier met post die bij ons binnenkomt, om te kunnen gaan, want ik vind het echt te mager.

Dank voor de beantwoording. Ook dank aan alle collega's voor het goede debat.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Lintmeijer. Ik geef het woord aan de heer Kox.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Voorzitter. Het was fijn om te zien dat de commissie met één mond kon spreken en slechts op een enkel onderwerp een restrictie hoefde te maken. Volgens mij hoort het ook zo. Dit gaat over de werkwijze van deze Kamer. Daar hoort geen links, rechts en centrum bij. Het gaat over wat het meest efficiënt is voor deze Kamer om haar werk zo goed mogelijk te doen.

Mijn fractie kan dus leven met alles. Er is niets in het rapport waar, als het aangenomen wordt, wij tegen zullen zijn. Wij zijn voor dit voorstel. Desalniettemin, als het kan denken wij dat het beter is om nog maar even te wachten met de uitbreiding van de formatie van de PV van de Staten-Generaal in Brussel. Als we daar geld aan overhouden — we hadden dat geld niet eens — zouden we dat ook aan de uitbreiding van onze griffie kunnen besteden. Ik weet zeker dat het geld gegarandeerd efficiënt gebruikt wordt als wij hier een extra medewerker neerzetten om ons te informeren over Europa.

Mijn fractie is niet voor de verhoging van de fractievergoeding. Wij kunnen ermee rondkomen op dit moment. Maar ook als de motie van Thom de Graaf aangenomen wordt, zullen wij niet boos het gebouw uitlopen. We verzinnen er wel iets voor!

Met betrekking tot de openbaarheid van commissies, zou ik het erg goed vinden als deze Kamer zou zeggen wat ze eigenlijk al in 2003 wilde zeggen: commissievergaderingen zijn openbaar. Dat het in de praktijk allemaal niet zo makkelijk te realiseren is, daar vinden we dan wel een oplossing voor. Dan hebben we dat probleem opgelost.

Een laatste opmerking met betrekking tot het parlementaire onderzoeken. Ik vind dat we daar inderdaad niet te mager over moeten doen. We hebben er één gehad en dat is een goed onderzoek geweest. Ik herinner me nog hoe moeizaam het tot stand kwam, want we hadden het nog nooit gedaan. Ik weet dat de fractievoorzitter van de ChristenUnie zei: ik zit hier nou 25 jaar en we hebben nog nooit een parlementair onderzoek gedaan, dat is toch eigenlijk raar?

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

De vorige!

De heer Kox (SP):

Ja, ja, de vorige! "Een" fractievoorzitter zei dat, en dat was ook raar. Het is een ontzettend belangrijk parlementair recht, dat wij onszelf sinds 1871 hebben toegekend. Toen we er gebruik van maakten, heeft dat heel goed uitgepakt. Ik vind dus dat we onszelf zouden moeten uitdagen door te vragen welke onderwerpen nu geschikt zijn om dat nog een keer te doen, want we hebben als Kamer bewezen dat we het konden, zelfs binnen het budget van onze Kamer. Dus eerder een ruimhartigere opstelling ten opzichte van parlementaire onderzoeken dan een, hoe heet het, knieperige.

De voorzitter:

Benepen.

De heer Kox (SP):

Benepen, ja; ik wilde het woord van Thom nog een keer gebruiken. Volgens mij smaakte dat onderzoek naar meer.

De voorzitter:

"Knieperig" bestaat niet.

De heer De Graaf i (D66):

Voorzitter, het woord "knieperig" bestaat wel en u kunt het opzoeken. De heer Kox weet wat het betekent. Hij wist het zelfs de eerste keer dat ik het zei!

De heer Kox (SP):

Ja, ik ken alle dialecten van Nederland, vooral mijn eigen dialect. Daarin bestaat het niet, maar in de buurt van Nijmegen zijn het ook allemaal Nederlanders dus dat tellen we mee. Maar met betrekking tot het parlementaire onderzoeken zou ik eerder deze Kamer, onszelf willen uitdagen: welke onderwerpen zouden wij nog een keer kunnen onderzoeken op de manier zoals we toen privatisering en verzelfstandiging onder de loep hebben genomen? Van iets waarvan we bewezen hebben dat we het kunnen, zou ik zeggen: dat moeten we nog een keer doen.

En voor de rest: dank u wel aan de commissie.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Kox. Ik geef het woord aan de heer Kuiper.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Voorzitter. Dank aan de commissie voor de beantwoording en ook dank aan de collega's voor inderdaad een mooi debat.

Om nog even bij dat laatste aan te knopen: ik geloof dat collega Koffeman zei dat ik initiator ben geweest van dat parlementaire onderzoek, maar dat was ik niet. Dat was inderdaad de fractievoorzitter hiervoor, die 25 jaar in deze Kamer had gezeten en dacht: waarom maken we geen gebruik van dat recht? Dus ere wie ere toekomt. Omdat we nu bij dit onderwerp zijn, wil ik iets zeggen over wat "de uniciteit" door de heer Flierman werd genoemd, dus dat de kracht van zo'n parlementair onderzoek ook gelegen is in de uniciteit ervan. Ik denk dat dat ook wel zo is. Tegelijkertijd is er toen in dat debat gezegd: je kunt dat dan ook weer opvatten als dat het tot sint-juttemis kan duren. Toen is als een soort idee geboren dat je dit in iedere parlementaire periode bijvoorbeeld eens een keer zou kunnen doen. Overigens is toen ook wel voorbeeld genomen aan senaten in het buitenland, met name het Hogerhuis in Engeland, die het eigenlijk veel regelmatiger doen en dan met name dus thema's agenderen die normaal gesproken eigenlijk niet in een Tweede Kamer of een Lagerhuis aan de orde komen. Vandaar dus ook de term "long-term issues". Maar goed, ik steun ook in dit geval weer wat door de collega's Kox en De Graaf is gezegd.

Ik had nog een vraag gesteld over wat ik een incongruentie noemde. Aan de ene kant is er het enorme accent op wetgevingskwaliteit. Daar hebben we een soort handleiding voor en die wordt nu zelfs als bijlage ook weer meegegeven. Iedereen moet dat lezen; dat is verplichte kost. Aan de andere kant is er de betrekkelijke verlegenheid ten aanzien van handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van wetgeving, waar eigenlijk veel minder aanwijzingen voor zijn maar waarvan je wel ziet dat de Kamer ernaar gaat tasten hoe ze daar iets mee kan doen. Het voorbeeld is genoemd van de financiële commissie hier die daarmee aan de gang is. Juist op dat vlak zou er dus nog wel wat te ontwikkelen zijn. Ik zou er nog wel een kleine bespiegeling over willen horen van de commissievoorzitter.

Wat Europa betreft: bij interruptie gaf ik al aan dat daar voor ons nog wel een principiële vraag ligt. Toen repliceerde collega Flierman met: nou, dan moet je dat aan de orde stellen. Ik kan u zeggen: ik doe eigenlijk niets anders. In mijn bijdragen rond de Europese Beschouwingen, maar ook in de commissie EUZA probeer ik dat punt wel steeds te maken, maar ik denk dat we dat met elkaar moeten doen. Er zal vast gelegenheid zijn om het daar weer over te hebben.

Als het gaat over de Permanente Vertegenwoordiger: we hebben er nu één, zoals de voorzitter dat terecht zei, en die verschijnt met enige regelmaat in de commissie EUZA. Misschien zouden we daar nog meer gebruik van kunnen maken, in het kader van het zo vroeg mogelijk in de processen van wetgeving weten wat er in Brussel speelt. Er was al een soort vervlechting ontstaan met de vraag of, als we middelen beperkt kunnen inzetten, die middelen niet worden besteed aan fractieondersteuning, want fractieondersteuning kan ook zijn voor het sterker opnemen en bekijken van de Europese dossiers in de fracties. Daarom hebben wij de motie van collega De Graaf ondersteund. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Kuiper. Ik geef het woord aan de heer Koffeman.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Koffeman i (PvdD):

Voorzitter. Het is fijn om te merken dat we in dit debat eigenlijk een grote mate van overeenstemming bereikt hebben, wat ook een extra compliment betekent voor de leden van de commissie, die hun werk kennelijk heel goed hebben gedaan. Het is in dit huis een goede gewoonte om ruimte te bieden aan de opvattingen van minderheden. Dus in die zin kunnen we van het kleine beetje waar we het niet over eens zijn, misschien bekijken wat we daarmee kunnen. In dat kader is er ook alle reden om de gemaakte opmerkingen van de minderheden terug te nemen door de commissie en de commissie in ieder geval nog geen décharge te verlenen. Ik denk bijvoorbeeld aan de gemaakte opmerkingen over de snapchatmodus van moties, dus moties die spontaan na zes maanden in één keer verdwijnen, oplossen en onzichtbaar worden. Dat is bij een aantal fracties in dit huis niet in goede aarde gevallen. De functionaliteit ervan is niet overtuigend aangetoond. Dus laten we er nog eens naar kijken of dat niet ietsje langer aan kan blijven en tot welke praktische bezwaren het zou leiden om die termijn of te verlengen of helemaal niet te hanteren.

Ik heb even snel meegerekend dat we drie keer zo veel stagiairs zouden kunnen aannemen dan wanneer we kiezen voor één Permanente Vertegenwoordiger. Nou ja, dat is ook een heroverweging waard. Mijn fractie pleit er ook voor om parlementaire onderzoeken niet te beperken, maar eerder te stimuleren. Collega Kox gaf al aan: we doen het heel erg weinig en de keer dat we het gedaan hebben, heeft collega Kuiper dat formidabel gedaan, weliswaar op instigatie van zijn voorganger, maar toch.

Ten aanzien van de besluitvorming is er toch nog enige onduidelijkheid. De commissie heeft eigenlijk een aangepast reglement van orde meegeleverd, wat hierbij automatisch zou kunnen worden aangenomen. Maar dat ligt toch op dit moment minder voor de hand, vanwege het feit dat er twee moties ingediend zijn en een aantal opmerkingen zijn gemaakt waarvan de voorzitter heeft aangegeven: nou ja, die opmerkingen nemen we mee en die gaan we zorgvuldig bekijken. Nou, dat zal vanavond niet meer lukken. Dus ik stel voor dat we daar toch op een ander moment op terugkomen en kijken hoe we met de aanbevelingen omgaan.

Ten slotte wil ik graag nog even terugkomen op de voorbeeldrol die collega Faber ambieert waar het gaat om het uitkomen met de geboden fractieondersteuning. Het zou in het kader van die voorbeeldrol best leuk zijn om te weten hoeveel de PVV-fractie in de afgelopen jaren heeft teruggestort naar de Eerste Kamer en vervolgens te weten wat er met dat geld gebeurd is en of dat misschien toch nog beschikbaar kan komen voor de andere fracties, hoewel mevrouw Faber dat niet rechtstreeks ter beschikking wil stellen. Maar als het weer naar de algemene middelen gaat denk ik: nou ja, laten we er met z'n allen nog eens naar kijken. Oké, hartelijk dank.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Koffeman. Ik vraag aan de heer Flierman als voorzitter van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer of zijn commissie in de gelegenheid is direct te antwoorden of dat u enkele minuten van overleg wenst. U kunt direct antwoorden? Prima. Dan geef ik het woord aan de heer Flierman, voorzitter van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Flierman i (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Ik dank de leden voor hun reacties in tweede termijn. Voorzitter, ik meen te mogen constateren, maar wellicht doet u dat aan het eind van het debat ook nog, dat er voor grote delen van het rapport van de commissie brede steun bestaat in de Kamer. Ik meen een viertal onderwerpen gedetecteerd te hebben waarvan ik na de eerste termijn concludeerde dat we daar met elkaar nog een keer goed naar moeten kijken. Het gaat om de permanente vertegenwoordiging in Brussel, over de openbaarheid van de commissievergaderingen, over de ondersteuning, over de functies en de rol van een thematisch debat en wellicht ook nog over het parlementair onderzoek. Wat dat laatste betreft kunnen we, op grond van de reactie van onze kant en datgene wat in tweede termijn van de kant van de Kamer is gezegd, in ieder geval constateren dat daar consensus over bestaat. Op die drie andere onderwerpen kom ik nog even terug. Ik wil dat doen door te reageren op een aantal opmerkingen die door de leden zijn gemaakt in tweede termijn. Ik ga daarbij overigens niet alle opmerkingen langs, want in een aantal gevallen waren dat eerder punten of opmerkingen die op collega's waren gericht of die in concluderende zin leidden tot de opmerking "daar kunnen we mee uit de voeten" of "dat nemen we eventueel nog mee terug naar de fractie".

Dat brengt mij in eerste instantie bij de heer Nagel en bij de motie die hij heeft ingediend over de openbaarheid van de commissievergaderingen. We hebben als commissie de overwegingen genoemd die ons hebben gebracht tot de volgende suggestie. Inhoudelijke commissievergaderingen zijn openbaar tenzij. Procedurele vergaderingen zijn in beginsel niet toegankelijk voor het publiek, maar het daar verhandelde is gewoon openbaar en daar kan ook over gecommuniceerd worden. We hebben duidelijk gemaakt, ook in mijn antwoord in eerste termijn, dat we wat aarzelingen hebben bij de toegevoegde waarde ervan en dat we twijfels hebben rond de praktische implicaties van het inbrengen van een audiosysteem en hoe dat technisch vorm zou moeten krijgen, onverminderd het gegeven dat we bij de tijdelijke huisvesting in de nieuwbouw willen zoeken naar mogelijkheden om op dit vlak voorzieningen te creëren. Die overwegingen heb ik u gegeven. Maar als de Kamer, alles overwegende, op grond van de motie van de heer Nagel concludeert dat die openbaarheid er wel moet komen, dan is dat natuurlijk zo. Het is aan de Kamer om daar een oordeel over te geven.

Iets soortgelijks geldt eigenlijk ook voor de motie van de heer De Graaf over de ondersteuning. We constateren dat daar bij een aantal fracties steun voor is. Hoe breed die steun is, gaan we zien als de motie volgende week in stemming komt. Als de motie tot een positieve uitspraak leidt en wordt aanvaard, dan zullen we ons beraden op een voorstel om daar op een adequate manier mee om te gaan. Ik denk dat dat ook een taak is voor de huishoudelijke commissie.

De heer De Graaf, en ik dacht ook de heer Kox, had het over de rapporteur voor de commissievergaderingen. Ik heb dat al gezegd, maar ook dat lijkt mij iets waarin de commissie die het aangaat in eerste instantie zelf een keuze kan maken. We doen in een aantal gevallen al iets wat daar in ieder geval bij in de buurt komt. Ik heb zelf een aantal gevallen meegemaakt waarin een of twee leden uit de commissie voorwerk deden door een bijeenkomsten voor te bereiden en te bekijken welke mensen als deskundigen zouden kunnen worden uitgenodigd. Ik denk dan aan debatten over de Omgevingswet, debatten over bepaalde wetgeving in de sfeer van de zorg en alle discussies rond de donorregistratie en het elektronisch patiëntendossier. Dus er gebeurt al het nodige op dat vlak. En als commissies daar verder mee willen experimenteren en vormen willen verkennen om dat op een goede manier te doen, dan vinden wij dat uiteraard prima. Dat kan. Dat hoort allemaal bij dat gebied waarvan wij zeggen dat we dat niet formeel moeten regelen, maar als de commissie dat wil dan is daar uiteraard de ruimte voor.

De heer Schalk heeft verder gevraagd naar de manier waarop we dan om zouden gaan met het aanhouden of laten vervallen van moties. De staf heeft mij erop opmerkzaam gemaakt — dat wil ik hier in tweede termijn nog graag toevoegen — dat het wellicht voor de hand ligt dat de indiener vraagt of een motie kan worden aangehouden of dat er over gestemd zou moeten worden. Maar, en dat is ook de ervaring in de Tweede Kamer waar een bepaling als deze van kracht is: je zou dat in de regels niet tot de indiener moeten beperken, want er kunnen zich ook situaties voordoen waarbij die indiener inmiddels geen deel meer uitmaakt van de Kamer, of waarbij zelfs zijn of haar fractie geen deel meer uitmaakt van de Kamer. Het zou dus ook iemand anders kunnen zijn die dat verzoek doet. We zouden dat dus niet in het Reglement van Orde willen regelen, uiteraard onverminderd de opmerking van de heer Koffeman die zegt: voor mij hoeft zoiets helemaal niet te gebeuren.

Mevrouw Faber heeft gezegd dat ik één vraag van haar niet beantwoord heb, namelijk de vraag over het stelselmatig gebruik van procedures. Er is in eerste termijn door een van de leden het woord "filibustering" in de mond genomen als een voorbeeld van het misbruik maken van een procedure, zoals we dat niet zouden moeten willen. Het is interessant om daarbij naar verschillen tussen landen te kijken: in de VS hoort het tot de politieke cultuur om het juist wel te doen als je iets wilt. Maar op de vraag van mevrouw Faber zou ik willen antwoorden dat het welbewust gebruikmaken van procedures om wetgeving te vertragen of extra te bespoedigen — want het omgekeerde komt natuurlijk ook voor, zie de discussie over spoedeisende voorstellen — evenzeer tot de slechte gewoonten behoort als een aantal andere voorbeelden die genoemd zijn. Wat dat betreft denk ik dat voor de Kamer hier de zorgvuldigheid en de kwaliteit altijd vooropstaat. U zult begrijpen dat ik mij over het concrete geval dat hier in discussie was, als commissievoorzitter verder niet uitlaat.

Tegen de heer Lintmeijer kan ik zeggen dat er inmiddels ook proactief gewerkt wordt aan verbeteringen in het PerfectView-systeem. Ik heb dat inderdaad niet genoemd in eerste termijn, maar dat komt voor elkaar.

Dan bijna tot slot kom ik bij de heer Kuiper, die over de frequentie van parlementaire onderzoeken het nodige gezegd heeft. Onze opvatting is: doe dat niet te vaak, want dan zou het weleens kunnen zijn dat de geloofwaardigheid van het instrument aan kracht inboet. Zie ook de opmerkingen die er in dat opzicht over moties zijn gemaakt. Maar als de Kamer van tijd tot tijd zo'n onderzoek zinvol acht en er ook een thema is dat zich daar daadwerkelijk voor leent — er zijn hier voorbeelden genoemd — dan staat het de Kamer uiteraard vrij om zo'n onderzoek te entameren. Het enige wat wij hebben willen zeggen: daar zijn dan een aantal regels voor en we hoeven daarnaast niet op voorhand vast te leggen dat het zo vaak — een keer per periode, twee keer per periode of noem maar op — zal gebeuren. Maar het is aan de Kamer om die keuze te maken.

De heer Kuiper constateerde ook nog — en dat ben ik eigenlijk niet met hem eens — dat de commissie wat dubbelhartig of wat met twee monden leek te spreken als het gaat om het volgende. Enerzijds zou er aandacht zijn voor de kwaliteit van wetgeving, waarbij we naar de bijlage in ons rapport verwezen hebben, een bijlage die we zelfs, willens en wetens, aan het hoofdrapport hebben toegevoegd. Aan de andere kant zou de aandacht van onze commissie voor de uitvoerbaarheid van wetgeving geringer zijn, zouden we daar wat meer op kousenvoeten lopen. Daarvan zou ik willen constateren dat ik in antwoord op een opmerking van de heer De Graaf heb toegezegd dat een verdere uitwerking van een uitvoeringstoets aan die aandachtspunten wordt toegevoegd. Voor zover dat er niet in staat, komt dat er in te staan en zullen we dus ook in dat opzicht de handleiding voor de leden niet alleen ten aanzien van de wetgevingskwaliteit maar ook ten aanzien van het beoordelen van de uitvoerbaarheid van wetsvoorstellen verder aanscherpen en, voor zover dat aan de orde is, verder in evenwicht brengen. Ik zou willen bestrijden dat bij de commissie te weinig aandacht voor uitvoeringstoetsen bestond. Sterker nog, we hebben ook in de discussies onderling en kijkend naar hoe dat bij de ministeries gaat, juist een aantal aanbevelingen gedaan om te zorgen dat de Kamer ook vaker de beschikking krijgt over de uitvoeringstoets. Vervolgens moet zij ook over een instrumentarium beschikken om daar dan wat mee te doen.

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Het was zeker geen verwijt aan de commissie, maar ik vroeg even naar de verhouding tussen deze twee aspecten en een reflectie van u daarop. Die heeft u nu gegeven. Dank u wel.

De heer Flierman (CDA):

Prima.

Voorzitter. Tot slot vroeg de heer Koffeman nog hoe het nu eigenlijk verdergaat met deze discussie. Mijn verwachting is, maar dan kijk ik ook naar de voorzitter, dat wij volgende week over de moties zullen stemmen. Aan de hand van de uitspraken die daar vallen, kan de Huishoudelijke Commissie concrete voorstellen in voorbereiding nemen, zowel over de openbaarheid van commissievergaderingen als over fractiebudgetten. Vervolgens kan in een vergadering kort daarna, bijvoorbeeld binnen twee of drie weken, in ieder geval ook over de voorgestelde aanpassingen in het Reglement van Orde gestemd worden. Die moeten namelijk wel concreet worden vertaald.

Voorzitter. Daarmee ben ik volgens mij aan het einde van mijn tweede termijn.

De beraadslaging wordt gesloten.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Dank u wel. Als Voorzitter wil ik de commissie meteen enorm hartelijk danken voor de wijze waarop zij haar taken heeft uitgeoefend, voor de manier waarop het rapport is uitgebracht en voor de ambtelijke ondersteuning ervan. Het is echt een helder en goed rapport. Uit de discussie vandaag is ook gebleken dat men met meer dan 90% van de aanbevelingen akkoord is. Er zijn een paar punten benoemd door zowel de voorzitter van de tijdelijke commissie als een aantal leden, namelijk: de vertegenwoordiger in Brussel, het budget voor de fracties en de openbaarheid van de commissievergaderingen. Die drie onderwerpen zijn genoemd en daarnaast zijn de themadebatten nog even aan de orde geweest. Wat betreft die onderwerpen wil ik het volgende zeggen.

Allereerst de themadebatten. Ik denk dat dat geen probleem hoeft te zijn; helemaal niet, zelfs. Daar kunnen altijd voorstellen over gedaan worden, waar dan in het College van Senioren over wordt besloten. Daar is op bepaalde wijze de zelfbeperking van de Kamer als geheel voor, om te kijken wat we wel en niet doen. Ik denk dus dat dat geen enkel probleem hoeft te zijn.

Dan wat betreft de vertegenwoordiger in Brussel. We hebben de discussie gehoord. Ik denk dat het verstandig is dat dat nog eens wordt bekeken in de Huishoudelijke Commissie. In principe heeft de meerderheid er toch ernstige bedenkingen over of dat nou wel zou moeten. Ik denk dat dat een heel helder signaal is voor de Huishoudelijke Commissie om mee te nemen. Sowieso komt datgene wat we daar in de Huishoudelijke Commissie nader over bedenken terug bij het College van Senioren. Dat signaal van de Kamer hebben we goed gehoord.

Dan over het budget van de fracties. Daarover gaat ook de motie van de heer De Graaf. Als Voorzitter van de Kamer kan ik meteen toezeggen dat we daaraan zullen voldoen. De motie verzoekt namelijk de Huishoudelijke Commissie om bij de Raming voorstellen te doen tot een redelijke verhoging van de fractiebudgetten. Dat signaal is duidelijk. De Raming moet toch voorbereid worden, dus ik kan vanaf deze plek — en dan denk ik dat over de motie niet gestemd hoeft te worden — toezeggen dat we ons bij de Huishoudelijke Commissie bij de Raming zullen buigen over een redelijke verhoging van de fractiebudgetten.

Wat betreft de motie van de heer Nagel over de openbaarheid van de commissievergaderingen wil ik het volgende zeggen. Op dit moment is het niet eenvoudig om de voorzieningen te treffen die daarvoor nodig zijn, zelfs niet de audiovoorzieningen. Wanneer we tijdelijk naar het gebouw van de Hoge Raad verhuizen, aan het Lange Voorhout, is het veel makkelijker om daar voorzieningen voor te treffen. In dat gebouw zijn er namelijk al meer voorzieningen voor. In ieder geval krijgen we een renovatie. We kunnen er dan voor zorgen dat alles in het werk gesteld wordt om ook hier de commissievergaderingen dusdanig in te richten met apparatuur dat de openbaarheid gerealiseerd kan worden. Ik zou dus ook tegen de Kamer en de heer Nagel willen zeggen dat we deze motie niet in stemming hoeven te brengen. We zullen namelijk onze uiterste best doen om in de tijdelijke huisvesting en in de huisvesting na de renovatie — op dit moment gaat het hier immers niet zo makkelijk — alles gereed te hebben om zo veel mogelijk die openbaarheid te bewerkstelligen.

De heer Koffeman i (PvdD):

Als medeondertekenaar van beide moties zou ik in overweging willen geven om beide moties aan te houden, in het licht van de geldigheid van ten minste zes maanden. We kunnen dan altijd later kijken wat we ermee doen.

De voorzitter:

Ik denk dat dit niet zo nodig is, want ik heb nu juist als Voorzitter van de Kamer en als voorzitter van de Huishoudelijke Commissie gezegd dat we die moties zo goed mogelijk gaan proberen uit te voeren. Ik zou het heel ongelukkig vinden als we daar bijvoorbeeld volgende week over zouden moeten stemmen. Sommige mensen vinden dat het wel moet en anderen niet. Ik denk dat het verstandig is om als Voorzitter en als voorzitter van de Huishoudelijke Commissie te zeggen dat we dit bespreken in deze commissie. Het signaal is overduidelijk. We hebben daar een heel positieve instelling over.

De heer De Graaf i (D66):

Voorzitter. Neem mij niet kwalijk dat ik een tikje in verwarring ben, gelet op het gesprek dat we in het seniorenberaad hebben gehad. Daarin zei u zelf dat we een motie moesten indienen. Dat heb ik dus gedaan. Ik vind het geen probleem om de motie in te trekken, waar u om vraagt. Een motie moet in stemming komen, tenzij deze wordt aangehouden of ingetrokken. Maar dan moet ik eigenlijk wel weten dat niet alleen u iets doet, maar ook dat dit gedragen wordt door de Kamer. Want daar ging dit debat over. Als ik van bepaalde fracties die de motie niet hebben meeondertekend hoor dat zij dat op zichzelf wel zouden kunnen steunen, dan trek ik de motie graag in. Als dat niet zo is, dan moet ik toch een Kameruitspraak vragen, want anders blijft dat hangen en weet u ook niet wat het signaal nou precies is. Ik kijk even een beetje naar mevrouw Jorritsma, naar mevrouw Van Bijsterveld, naar de heer Kox en naar mevrouw Faber. Ik moet toch een indicatie hebben of er een meerderheid is die dat signaal ondersteunt.

De voorzitter:

Eerst even dit, over wat we in het seniorenconvent hebben besloten over moties. Dat was naar aanleiding van de opmerking van de heer Nagel, die zei: luister, ik wil daar een wijziging op hebben; ik kom met een voorstel dat we met de senioren bespreken, waarna het weer in de tijdelijke commissie aan de orde komt. Ik heb gezegd dat die procedure mij niet gewenst lijkt. Als je dat zou willen, dan moet je daarvoor een motie indienen. Het is dus iets anders dan dat ik gezegd zou hebben: als je iets wilt, dan moet je een motie indienen. Het was meer het verhaal van "eerst naar het seniorenconvent, daarna naar de tijdelijke commissie en vervolgens verder kijken". Dat wilde ik wel eventjes corrigeren. Ik lees in de motie dat aan de Huishoudelijke Commissie wordt verzocht om bij de Raming voorstellen te doen tot een redelijke verhoging van de fractiebudgetten. Wat "redelijk" is, moeten we in de Huishoudelijke Commissie beoordelen. Dat wordt voorgelegd bij de Raming. Dat komt dus op uw bord. We kunnen er dus over stemmen. Als u dat graag wilt, kunnen we er volgende week over stemmen. Het zou kunnen dat anderen helemaal geen verhoging willen hebben. Ik zou het heel ongelukkig vinden als het zo uitpakt dat er dadelijk zeg maar 38 tegen zijn en 37 voor. Dat vind ik namelijk niet de intentie van het debat dat we vandaag gehad hebben over de werkwijze van de Kamer.

De heer Kox i (SP):

De facto stemmen we hierover straks als de Raming er is.

De voorzitter:

Ja, maar dat zei ik net.

De heer Kox (SP):

Mijn fractie is niet enthousiast over het voorstel, om het vriendelijk te zeggen. Maar als we een kans hebben om onze stem erover te laten horen op dat moment, hoeven we er nu niet over te stemmen en zien we de voorstellen van de Huishoudelijke Commissie tegemoet.

De voorzitter:

Dat is precies wat ik zojuist aangaf. Mevrouw Faber.

Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):

Ik wil toch een opmerking maken over het verhogen van het budget. U geeft al aan dat we nog gaan stemmen over de Raming, maar ik wil toch nog even benadrukken dat wij niet voor een verhoging van het fractiebudget zijn.

De voorzitter:

Goed. Dat is heel helder. Gezien de intentie van het debat dat we gevoerd hebben en het feit dat eigenlijk de hele Kamer zich toch in grote mate kan verenigen met de aanbevelingen van de tijdelijke commissie, probeer ik alleen maar tot een conclusie te komen waarvan we met z'n allen kunnen zeggen: het is goed onderzocht en het is een positieve uitslag. En zoals ik net zei: om nou dadelijk met 38 tegen 37 te zeggen dat we het wel of niet willen ... De Huishoudelijke Commissie gaat zich buigen over de Raming. We gaan ons ook buigen over de vertegenwoordiger in Brussel. We hebben duidelijk gehoord dat een belangrijk deel van de Kamer daar eigenlijk niks in ziet, maar dat wordt dan toch nog eens opnieuw onder de loep genomen en aan u voorgelegd. Ik vraag dus aan de Kamer, of ik leg eigenlijk aan de Kamer voor, om deze procedure te volgen. Ik denk namelijk dat het heel goed is dat we vanavond met z'n allen kunnen concluderen dat het rapport van de tijdelijke commissie en de aanbevelingen bijna helemaal akkoord zijn bevonden, en dat we eigenlijk heel erg blij zijn met het rapport dat de commissie heeft geschreven.

De heer De Graaf (D66):

Dat laatste staat buiten kijf. Als ik dat nog moet herhalen, doe ik dat met plezier, want we zijn allemaal blij met het rapport dat is geschreven. Ik geloof niet dat dat nu de inhoud van de discussie is. Ik begrijp dat u mij verzoekt om de motie in te trekken?

De voorzitter:

Ik zou dat op prijs stellen, ja.

De heer De Graaf (D66):

Gehoord uw toelichting en gelet op het vertrouwen dat ik heb in de Huishoudelijke Commissie en in de collega's die nog aarzelen of ze deze motie zouden steunen, trek ik haar in. Ik ben wel wat verrast over deze, qua procedure late, uitkomst in dit debat.

De voorzitter:

Aangezien de motie-De Graaf c.s. (CXXIV, letter C) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van behandeling meer uit.

De heer Nagel i (50PLUS):

U zei dat u wilt voorkomen dat er volgende week wellicht met 38 tegen 37 gestemd wordt. Wij willen ook voorkomen dat er dan eventueel gepaird moet worden. Gelet op uw positieve insteek ten aanzien van de openbaarheid in de nabije toekomst willen wij, conform wat de heer De Graaf heeft gezegd, op dit moment in eenheid deze motie intrekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Nagel c.s. (CXXIV, letter B) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van behandeling meer uit.

Dank u wel. Dan concludeer ik nogmaals dat de Kamer een heel goed debat heeft gevoerd. Het is heel goed dat we dankzij het initiatief van Roel Kuiper en Thom de Graaf deze Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer hebben gehad, die duidelijk nog eens goed gekeken heeft wat er goed gaat en wat beter zou kunnen, ook door middel van de enquête. Ik denk dat dat heel belangrijk is. Uit de punten die hier net naar voren zijn gebracht over de eventuele medewerker in Brussel, blijkt dat men daar niet zo om staat te springen. Over het budget voor de fractieondersteuning is men wat positiever. De PVV heeft gezegd: dat hoef ik niet; dat wil ik niet. Dat is ook een gegeven. De Huishoudelijke Commissie gaat daar in de Raming voorstellen voor doen. Over de openbaarheid van de commissievergaderingen ben ik heel helder geweest. Nu is het moeilijk, maar bij de tijdelijke huisvesting is er meer mogelijk. Bij de renovatie gaan we ons best doen om te zorgen dat het geregeld wordt. Themadebatten moeten worden voorgesteld en zijn altijd onderhevig aan een besluit van het College van Senioren.

Met deze opmerkingen zou ik willen zeggen dat ik denk dat we met z'n allen ongelofelijk blij mogen zijn dat we op deze manier met elkaar over de werkwijze van onze Kamer hebben kunnen debatteren. Ik dank de commissie en de ondersteuning van de commissie nogmaals heel hartelijk voor het werk dat gedaan is. De Kamer zal dan ook uitvoering geven aan de aanbevelingen. Ik heb de commissie al bedankt, maar ik concludeer ook dat conform artikel 35 van het Reglement van Orde de commissie zich van haar taak heeft gekweten en derhalve ophoudt te bestaan. Nogmaals heel veel dank. Dit was het einde van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer.


Bekijk de video van dit verslagpunt

Sluiting

Sluiting 21.31 uur.


Bijlages

Lijst van besluiten en ingekomen stukken

Lijst van besluiten:

De Voorzitter heeft na overleg met het College van Senioren besloten om:

a. de stemming over het volgende wetsvoorstel te doen plaatsvinden op 24 oktober 2017:

Voorstel van wet van de leden Jasper van Dijk en Van Toorenburg houdende wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van voorschriften betreffende de doorverkoop van toegangskaarten voor een publieke gebeurtenis op het terrein van sport of cultuur (doorverkoop toegangskaarten) (31461);

b. de plenaire behandeling van het volgende hamerstuk te doen plaatsvinden op 24 oktober 2017:

Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de definitieve invoering van begeleid rijden (34693);

c. de voortzetting van de plenaire behandeling van het volgende wetsvoorstel te doen plaatsvinden op 21 november 2017 in plaats van op 31 oktober 2017:

Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 8 april 1979 te Wenen tot stand gekomen Statuut van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Industriële Ontwikkeling (34473 (R2069));

d. de plenaire behandeling van het volgende wetsvoorstel te doen plaatsvinden op 21 november 2017 in plaats van op 31 oktober 2017:

Voorstel van wet van het lid Kuiken houdende de invoering van een zorgplicht ter voorkoming van de levering van goederen en diensten die met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen (Wet zorgplicht kinderarbeid) (34506);

e. de algemene politieke beschouwingen te doen plaatsvinden op 4 december 2017 (eerste termijn) en op 5 december 2017 (antwoord regering, re- en duplieken);

f. de plenaire behandeling van de Algemene Financiële Beschouwingen en het Belastingplan 2018 te doen plaatsvinden op 12 december 2017.

Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen:

1. de volgende regeringsmissives:

een, van de minister-president, minister van Algemene Zaken, ten geleide van een afschrift van een brief aan de Tweede Kamer inzake antwoorden op vragen van de commissie voor Binnenlandse Zaken betreffende de ontwerpbegroting 2018 van de Koning (griffienr. 161929);

een, van alsvoren, ten geleide van een afschrift van een brief aan de Tweede Kamer inzake antwoorden op vragen van de commissie voor Binnenlandse Zaken, betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (griffienr. 161928);

een, van de minister van Buitenlandse Zaken, ten geleide van een fiche inzake verordening wijziging programma Creatief Europa (griffienr. 161870);

een, van alsvoren, houdende goedkeuring van het op 8 juni 2017 te Luxemburg tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende een Europees voertuig- en rijbewijsinformatiesysteem (EUCARIS) (tRB. 2017, 101), alsmede een toelichtende nota bij het Protocol (griffienr. 161877);

een, van alsvoren, inzake voornemen tot verlenging van verdragen (griffienr. 161884);

een, van alsvoren, ten geleide van een lijst van in voorbereiding zijnde verdragen waarover thans wordt onderhandeld, met als peildatum 30 september 2017 (griffienr. 161885);

een, van alsvoren, ten geleide van de geannoteerde agenda Europese Raad van 19 en 20 oktober 2017 (griffienr. 161926);

een, van alsvoren, ten geleide van de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken van 16 oktober 2017 (griffienr. 161925);

een, van alsvoren, ten geleide van de Kamerbrief Tallinn Digital Summit & Informeel diner 28-29 september 2017 (griffienr. 161932);

een, van alsvoren, ten geleide van de geannoteerde agenda Raad Algemene Zaken van 17 oktober 2017 (griffienr. 161927);

een, van alsvoren, ten geleide van een fiche inzake Verordening vrij verkeer van niet-persoonlijke data (griffienr. 161943);

een, van alsvoren, inzake wijziging van het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken; Kigali, 15 oktober 2016 (griffienr. 161950);

een, van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, inzake uitstelbrief BNC-fiches (griffienr. 161942);

een, van de minister van Veiligheid en Justitie, inzake beantwoording consultatie legale migratie door niet-EU-burgers (griffienr. 161883);

een, van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ten geleide van de halfjaarlijkse rapportage eerste helft 2017 Cft-BES (griffienr. 161864);

een, van alsvoren, inzake Comité van aanbeveling 100 jaar Kiesrecht (griffienr. 161462.01);

een, van alsvoren, inzake randvoorwaarden Nederlandse bijdrage wederopbouw (griffienr. 161931);

een, van de minister van Financiën, inzake ontwerpbegrotingsplan 2018 (griffienr. 161818.01);

een, van alsvoren, inzake uitstel van beantwoording van de schriftelijke vragen van de vaste commissies voor Financiën en voor Europese Zaken naar aanleiding van de discussienota over de toekomst van de EU-financiën (griffienr. 161779.01);

een, van alsvoren, ten geleide van het verslag Eurogroep en Ecofin-Raad van 9 en 10 oktober 2017 te Luxemburg (griffienr. 161829.01);

een, van de staatssecretaris van Financiën, inzake conceptbesluit tot wijziging van artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (griffienr. 161936);

een, van alsvoren, inzake uitstelbrief BNC-fiche (griffienr. 161938);

een, van de minister van Infrastructuur en Milieu, inzake Informele Transport- en Energieraad 20-21 september 2017 (griffienr. 161882);

een, van de minister van Economische Zaken, ten geleide van het verslag Landbouw- en Visserij d.d. 9 oktober 2017 (griffienr. 161930);

een, van alsvoren, ten geleide van de geannoteerde Agenda Telecomraad 24 oktober 2017 te Luxemburg (griffienr. 161935);

een, van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ten geleide van de geannoteerde agenda Raad WSBVC 23 oktober 2017 (griffienr. 161862);

een, van alsvoren, inzake compensatieregeling voor vrouwelijke zelfstandigen die zijn bevallen tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008 (griffienr. 161948);

een, van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, inzake definitieve kaderbrief Wlz 2018 (griffienr. 161443.01).

De Voorzitter stelt voor deze missives voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn neergelegd op de afdeling inhoudelijke ondersteuning ter inzage voor de leden.

2. de volgende missives:

een, van de Algemene Rekenkamer, ten geleide van afschrift van brieven aan de Voorzitter van de Tweede Kamer over de aandachtspunten bij de begroting 2018 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (griffienr. 161878);

een, van alsvoren, ten geleide van het Rapport Tussenstand investeringsagenda Belastingdienst (griffienr. 161918).

De Voorzitter stelt voor deze missives voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn neergelegd op de afdeling inhoudelijke ondersteuning ter inzage voor de leden;

3. de volgende geschriften:

een, van E.v.S., inzake reactie 16 maanden gevangenisstraf voor fout in haar werk (griffienr. 161873);

een, van M.R., inzake het blijven liggen bij de Eerste Kamer van het wetsvoorstel om de mogelijkheden tot tbs te verruimen (griffienr. 161939);

een, van C. van F.K., inzake vergaderfrequentie en prioriteiten (griffienr. 161939.01);.

Deze geschriften worden van belang geacht voor de leden van de commissie voor Veiligheid en Justitie;

een, van G.G., inzake belastingstelsel (griffienr. 161945);

een, van A.J.M,.A., inzake afbouw ouderenkorting (griffienr. 1671940).

Deze geschriften worden van belang geacht voor de leden van de commissie voor Financiën;

een, van J.B., inzake artikel van president DNB deze week (griffienr. 161952).

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de commissies voor Financiën en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

een, van J.A.J.G.-v.L. te O., inzake negeren van artikel 1 van de Nederlandse Grondwet (griffienr. 161275.02).

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening;

een, van J.J., inzake bijstand voor ouderen (griffienr. 161872).

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

een, van A.W.d.H. te B., inzake wetsvoorstel 33506 (donorregistratiesysteem) (griffienr. 159856.117);

een, van J.v.R. te E., inzake het tragische dilemma tussen leugen en waarheid in Kabinet Rutte II en Rutte III (griffienr. 161947);

een, van D.K., inzake discriminatie (griffienr. 161944);

een, van A.B., inzake ziekte van Lyme volksvijand nummer 1 (griffienr. 161923).

Deze geschriften worden van belang geacht voor de leden van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De Voorzitter stelt voor deze geschriften voor kennisgeving aan te nemen.