T01149

Toezegging Studentassessor (31.821)



De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Dupuis, Schouw, Schuurman, Meurs, Smaling en Leunissen, toe dat de bepaling inzake de studentassessor niet in werking te zullen laten treden. Bij de eerste gelegenheid zal een Nota van Wijziging ingediend worden die de medezeggenschapsraad in plaats hiervan een «versterkt initiatiefrecht» geeft. Studenten vanuit de medezeggenschap krijgen daarmee het initiatiefrecht in een vroeg stadium mee te denken over de richting en inhoud van het beleid. De juridische verplichting tot horen in het HBO wordt eveneens bij Nota van Wijziging geregeld, en zal met terugwerkende kracht tot 1 september 2010 in werking treden.


Kerngegevens

Nummer T01149
Status voldaan
Datum toezegging 26 januari 2010
Deadline 1 september 2010
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof.dr. H.M. Dupuis (VVD)
prof. dr. K.M.L. Leunissen (CDA)
prof. dr. P.L. Meurs (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen medezeggenschap
studentassessor
Kamerstukken Versterking besturing bij instellingen voor hoger onderwijs, de collegegeldsystematiek en de rechtspositie van studenten (31.821)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 628, 629, 630

Mevrouw Dupuis (VVD): Voorzitter. Dit wetsvoorstel bevat een aantal belangrijke wijzigingen op het terrein van bestuur, medezeggenschap, rechtspositie, etc. van instellingen voor hoger en wetenschappelijk onderwijs. Over het wetsvoorstel is veel te doen geweest, ondanks het feit dat in de voorbereidingsfase veel overleg met de universiteiten heeft plaatsgevonden. Het wetsvoorstel kan overigens op de meeste punten wel op de volle instemming rekenen van de universiteiten. Wij zullen op die vele punten niet verder ingaan, temeer omdat in de Tweede Kamer uitgebreid over dit wetsvoorstel is gesproken. Er zijn echter diverse kwesties die nog wel aandacht vragen. De eerste kwestie is ontstaan in de Tweede Kamer, die een amendement heeft aangenomen waarvan zij nu weer spijt schijnt te hebben. Daar moet nu dus wat aan gedaan worden. Dat is blijkbaar ook de mening van de minister. Hij heeft het amendement afgeraden, omdat het niet zou passen in de systematiek van de wet. Het gaat hier om het amendement-Van der Ham op stuk nr. 36 dat regelt dat aan alle vergaderingen van het bestuur van een universiteit een studentenassessor als adviseur kan deelnemen. Tegen dit amendement is door de universiteiten massaal geprotesteerd. Dit punt is niet opgelost. De VVD-fractie stelt voor om via een motie van de Eerste Kamer uitstel van de invoering van deze bepaling te eisen, zodat de minister de tijd krijgt voor een reparatiewetje, of de zaak kan meenemen bij wetten waaraan nog wordt gewerkt. Ik heb begrepen dat diverse andere fracties hetzelfde idee hebben. Wij horen graag de mening van minister over een dergelijke motie.

[…]

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 632

Mevrouw Meurs (PvdA):

[…]

Mijn tweede punt betreft de studentassessor, waarover ook door andere fracties is gesproken. Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer is een amendement aangenomen waarbij de figuur van de studentassessor is geïntroduceerd. In de schriftelijke vragen hebben wij onze bevreemding uitgesproken over dit amendement omdat het naar het oordeel van mijn fractie indruist tegen de principes van goed bestuur die ook in dit voorstel worden geregeld. In de schriftelijke beantwoording heeft de minister aangegeven dat hij goede nota heeft genomen van de vragen en bezwaren en dat hij in de mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel – ik citeer – ″zal aangeven hoe onze bezwaren kunnen worden ondervangen″. Wij zijn benieuwd naar zijn antwoord en ik wil reeds nu aangeven dat mijn fractie van oordeel is dat de studentassessor zoals nu voorgesteld niet moet worden ingevoerd omdat het de scheiding tussen bestuur en inspraak ondermijnt en de positie van de medezeggenschapsraad uitholt. Ook, en dat blijkt in de praktijk, is de kans groot dat een parallel vergadercircuit gaat ontstaan waardoor de doelstelling – meer inspraak van studenten aan het begin van de besluitvorming inzake strategische thema’s die direct van belang zijn voor studenten – niet zal worden gerealiseerd. Voor alle duidelijkheid, mijn fractie hecht veel waarde aan de inbreng van studenten en is ook van oordeel dat studenten vroeg in de fase van besluitvorming over zaken die hun aangaan, een rol moeten kunnen spelen. Echter, een studentassessor is naar het oordeel van mijn fractie niet alleen niet het juiste maar ook een ineffectief middel om dit doel te bereiken.

[…]

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 636

De heer Leunissen (CDA):

[…]

De CDA-fractie kan nog steeds geen sympathie opbrengen voor de studentassessor in het college van bestuur, die via een amendement in de Tweede Kamer werd geïntroduceerd. Opmerkelijk is dat de minister in de memorie van antwoord ook bezwaren had tegen het amendement en dit gemotiveerd heeft ontraden in de Tweede Kamer. De minister stemt zelfs in met de opmerkingen vanuit de Eerste Kamer dat de studentassessor een inbreuk betekent op de wijze waarop de governance in het algemeen en de bestuursstructuur in het bijzonder is geregeld. Immers, wat is de positie van deze bijzitter in het college van bestuur? Hoe kan hij of zij feitelijk invulling geven aan het verwachtingspatroon van de studentengemeenschap om als vooruitgeschoven post, als intermediair dan wel als belangenbehartiger van de volledige studentengeleding op te treden? Is deze medezeggenschap al niet voldoende verankerd in de studentengeleding binnen de Universiteitsraad en haar positie binnen de faculteitsbesturen en in de faculteitsraden?

De minister wijst in dezen erop dat het gewijzigde voorstel van wet over drie jaar zal worden geëvalueerd, met name ook ten aanzien van de rol van de studentassessor. Waarom, zo vraagt onze fractie zich af, vertrouwt de minister niet op zijn initiële voorstel, dat in lijn is met de Wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur? De evaluatie na drie jaar zal aantonen of de governance in al zijn facetten voldoende tot zijn recht gekomen is. Graag verneemt onze fractie of de minister in dezen tot heroverweging met betrekking tot de studentassessor bereid is.

[…]

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 666

Minister Plasterk:

[…]

Ik begin met de studentassessor. De Tweede Kamer heeft een amendement van D66 op dit punt aangenomen. Daardoor wordt in het voorstel zoals het nu ter tafel ligt een studentassessor opgenomen in het bestuur. Ik heb dat amendement ontraden, omdat ik denk dat het strikt genomen in strijd is met de governance: inspraak is iets anders dan bestuur. Die twee verantwoordelijkheden moet je juist uit elkaar halen. De Tweede Kamer heeft het amendement niettemin aangenomen. Dat heeft er overigens niet toe geleid dat D66 het wetsvoorstel ook heeft gesteund. Als het een poging was om D66 binnenboord te krijgen, is dat aspect van de poging in de Tweede Kamer niet geslaagd. D66 was tegen het wetsvoorstel dat nu voorligt. Niettemin is het amendement aangenomen. Bij de schriftelijke behandeling bleek dat de leden van de Eerste Kamer bijna in de breedte bezwaren hadden. Dat waren inhoudelijk dezelfde bezwaren als waarmee ik getracht heb de Tweede Kamer te overtuigen. Ik heb in mijn schriftelijke beantwoording aangegeven dat dit het voorstel is dat nu voorligt, maar dat ik me inhoudelijk wel wat kan voorstellen bij de bezwaren die door de Kamer zijn ingebracht. Hoe nu hiermee om te gaan? Ik heb met de woordvoerders uit de Tweede Kamer die op dit punt eerder hebben bijgedragen aan het debat, contact gehad. Ik heb de indruk dat een enkeling zich daar toch ook wel afvraagt of het achteraf de hoogste vorm van wijsheid was om dit op deze manier te doen. Niettemin is het waar dat dit voorstel nu ter tafel ligt. Zojuist werd ik opgeroepen de koninklijke weg te bewandelen. Ik denk dat dat de beste weg is om te bewandelen. Tegelijk zou ik dat willen doen zonder dit voorstel te vertragen. Ik stel dus voor dat wij dit onderdeel van het wetsvoorstel niet in werking doen treden. Als de Kamer daarmee akkoord gaat, zal ik aan de Tweede Kamer een nota van wijziging sturen op een ander daar liggend wetsvoorstel om bij de eerste de beste gelegenheid die bepaling inderdaad niet in werking te doen treden. Als de Kamer daarmee akkoord kan gaan, hebben wij daarmee in feite ervoor gezorgd dat de Tweede Kamer opnieuw de gelegenheid heeft om hierop in te gaan en kom ik tegemoet aan de bezwaren die in deze Kamer in brede kring leven. Daar wil ik nog één technisch punt aan toevoegen. Als wij de bepaling van de studentassessor inderdaad niet in werking doen treden, treedt er nog een tweede voorschrift niet in werking omdat het onderdeel is van hetzelfde lid van het wetsvoorstel. Dat heeft betrekking op de zogenaamde horenprocedure. Dat zou een onwenselijke bijvangst zijn van het feit dat wij dit artikel niet in werking stellen. Ik heb me daar op beraden en mijn juristen daarop laten kauwen. Wij kunnen het volgende doen. Bij die horenprocedure gaat het om het feit dat de raad van toezicht de medezeggenschapsraad vertrouwelijk moet horen voordat die overgaat tot benoeming of ontslag van leden van het college van bestuur. Dat staat dus volledig los van die studentassessor, maar het staat wel in hetzelfde artikel. De HBO-raad heeft mij inmiddels toegezegd dat deze horenprocedure feitelijk wel zal worden ingevoerd. Materieel is er dus geen gat, maar daarnaast moet er natuurlijk ook geen juridisch gat ontstaan. Dat wordt dan bij de zojuist genoemde nota van wijziging geregeld en zal met terugwerkende kracht tot 1 september 2010 in werking treden zodat er ook geen juridisch gat is. Dit als voetnoot bij het hoofdvoorstel. Ik kom tegemoet aan de bezwaren die hier leven door het op de zojuist genoemde manier op te lossen.

Handelingen I 2009-2010, nr. 16 – blz. 681

Minister Plasterk:

[…]

Ik had in mijn eerste termijn gevraagd of uw Kamer steun kon geven aan mijn voorstel op het punt van de studentassessor. Ik constateer dat dit het geval is. Ik wil nog even vastleggen wat ik nu zal doen. Ik zal de bepaling over de studentassessor uit dit wetsvoorstel niet in werking laten treden. Ik zal zo snel mogelijk in een ander wetsvoorstel bij nota van wijziging de bepaling omtrent de studentassessor weghalen en in die nota van wijziging een andere bepaling introduceren voor versterkt initiatiefrecht voor studenten. Dat betekent dat zij het initiatief mogen nemen om vanuit de medezeggenschap in een vroeg stadium van het bespreken van onderwerpen een gesprek aan te gaan. Ik zal beide punten laten terugwerken tot 1 september 2010. Dat is namelijk de datum waarop de bepalingen over medezeggenschap en goed bestuur in dit wetsvoorstel in werking treden. Als wij het zo doen, denk ik dat ik de bedoeling van uw Kamer uitvoer.

Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 29 januari 2010 blz. 1

[…]

Met het wetsvoorstel versterking besturing wordt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek gewijzigd in verband met de verbetering van het bestuur bij instellingen voor hoger onderwijs, de collegegeldsystematiek en de rechtpositie van studenten. Op 26 januari 2010 heeft de Eerste Kamer dit wetsvoorstel (31 821) behandeld. De stemming over het wetsvoorstel is voorzien op 2 februari 2010. Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer stel ik vast dat het wetsvoorstel in algemene zin breed wordt gedragen. Conform het verzoek van uw Kamer ga ik in deze brief nader in op verschillende aandachtspunten inzake de collegegeldsystematiek.

Daaraan voorafgaand maak ik van de gelegenheid gebruik de toezeggingen die ik bij de behandeling van het wetsvoorstel heb gedaan onder uw aandacht te brengen.

[…]

  • a. 
    Inzake de studentassessor heb ik toegezegd de betreffende bepaling niet in werking te zullen laten treden. Ik zal bij eerste gelegenheid een Nota van Wijziging indienen die de medezeggenschapsraad in plaats hiervan een «versterkt initiatiefrecht» geeft. Studenten vanuit de medezeggenschap krijgen daarmee het initiatiefrecht in een vroeg stadium mee te denken over de richting en inhoud van het beleid. Het niet in werking laten treden van de betreffende bepaling heeft ook consequenties voor de bepalingen over het horen van edezeggenschapsraden in artikel 10.2, derde lid. De HBO-raad heeft in dat verband toegezegd dat het onderdeel van de betreffende bepaling in het wetsvoorstel inzake de horenprocedure feitelijk wel zal worden ingevoerd. De Raad van Toezicht zal de medezeggenschapsraad vertrouwelijk «horen» voordat hij overgaat tot benoeming of ontslag van leden van het College van Bestuur. De juridische verplichting daartoe wordt eveneens bij Nota van Wijziging geregeld, en zal dan indien noodzakelijk terug werken tot 1 september 2010.

Brondocumenten


Historie