T00489

Toezegging Formulering artikel 288 lid 2 onder b (29.942)



De minister van Justitie zegt toe bij de eerst mogelijke gelegenheid bezien of het mogelijk is artikel 288 lid 2 onder b minder dwingend te formuleren.


Kerngegevens

Nummer T00489
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_19
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2007
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017) (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr.drs. E.C.M. Wagemakers (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen schuldsanering
Kamerstukken Herziening schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (29.942)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 956

Blz. 961

Minister Hirsch Ballin:

(…)

artikel 288, tweede lid, onder b imperatief is geformuleerd. Volgens die bepaling moet een schuldenaar de toegang tot de schuldsaneringsregeling worden geweigerd als hij het minnelijke traject heeft doorlopen, maar wanneer dit niet is uitgevoerd door een persoon of instelling voor schuldbemiddeling zoals erkend in de Wet op het consumentenkrediet. Ik had in de memorie van antwoord gesuggereerd dat dit wellicht oplosbaar is via Recofarichtlijnen. De vraag was of dit wel een verantwoorde suggestie is. Laat ik die suggestie maar meteen wat relativeren. Ik ga de Recofa niet vragen om dat te vinden, maar het is natuurlijk denkbaar dat de Recofa dit zelf vindt. Er is terecht gewezen op het feit dat ik niet blij was met dit amendement. Dat neemt niet weg dat er vervolgens een zinvolle toepassing aan moet worden gegeven. Ik denk niet dat het heel vaak zal voorkomen. Wij hebben inmiddels, zoals vanmiddag ook vanuit de Kamer werd opgemerkt, een hoge graad van professionalisering bereikt in de schuldbemiddeling. Dat betekent dat de nu imperatief geformuleerde norm van artikel 288, tweede lid, onder b, in de regel geen problemen zal opleveren. Als zich de toch wat uitzonderlijke situatie voordoet dat sprake is van niet-erkende hulpverlening bij de schuldsanering, dan is het niet uitgesloten dat daarvoor ook praktische oplossingen worden gevonden. Ik denk dat dit is wat ik hierover kan zeggen zonder uit mijn rol te vallen.

(…)

Op dit punt denk ik dat wij het beste kunnen constateren dat deze bepaling zorg en aandacht verdient in de evaluatie van de toepassing van de wet. Zodra blijkt dat er zich op dit punt problemen voordoen die de rechtspraak niet op een verantwoorde manier kan oplossen, moet wellicht tot reparatie worden overgegaan.

De heer Wagemakers (CDA):

(…)

Is het denkbaar dat het wordt meegenomen met een nog in procedure zijnde veegwet?

(…)

Minister Hirsch Ballin:

(…)

Het lijkt mij een goede gedachte om te kijken of wij dit een plaats kunnen geven in een veegwet.

(…)

Gelet op de geschiedenis van dit amendement lijkt het mij verstandig om het probleem eerst te bespreken in een overleg dat zich daartoe leent. Ik heb net al gezegd dat ik niet denk dat het heel frequent zal voorkomen. Ik zou graag op dit punt minstens één in de praktijk gebleken probleem hebben voordat ik tot een definitieve conclusie kom. Aan de andere kant wil ik niet graag dat de praktijk met onopgeloste problemen blijft zitten. Ik zeg graag toe dat ik aan dit punt bij de eerste de beste gelegenheid aandacht zal besteden en nogmaals zal proberen om de Tweede Kamer tot andere gedachten te brengen.


Brondocumenten


Historie