T03605

Toezegging Evaluatie effectiviteit maatregelen en bevoegdheidsgrondslagen voor toekomstige epidemieën (36.194)



De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Recourt (PvdA) en Janssen (SP), toe dat er ten minste eens in de vijf jaar een rapportage gemaakt wordt betreffende de effectiviteit van maatregelen en bevoegdheidsgrondslagen voor een toekomstige epidemie. Een keer per jaar wordt gekeken via het RIVM of er relevante nieuwe inzichten zijn en of er relevante nieuwe literatuur is. Als het antwoord daarop nee is, dan wordt dat het een jaar later weer gedaan en komt er geen rapportage naar de Tweede en Eerste Kamer, tenzij de termijn van vijf jaar verlopen is. Maar als het antwoord bij de tussentijdse analyse is dat er wel degelijk nieuwe inzichten zijn, dan komt het kabinet eerder terug bij het parlement.


Kerngegevens

Nummer T03605
Status openstaand
Datum toezegging 16 mei 2023
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden mr. R.A. Janssen (SP)
mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen bevoegdheden
effectiviteit
epidemieën
maatregelen
onderzoeken
pandemie
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
Kamerstukken Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid (36.194)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 30, item 6, blz. 20

De heer Recourt (PvdA):

(…) Verder wil ik in het kader van de effectiviteit van de maatregelen nog opmerken dat dit een slapende wet moet worden, maar dat die wat mij betreft wel levend moet blijven. Daar bedoel ik mee dat het onderzoek blijft doorgaan. Als door meer wetenschappelijk onderzoek meer bekend wordt over de effectiviteit van maatregelen — daar ga ik van uit — dan zou dat ook gevolgen moeten hebben voor deze wet. Ik kom daar mogelijk met een motie op terug, maar nu al vraag ik de minister of hij kan toezeggen dat op z'n minst iedere drie jaar wordt bekeken: wat is de effectiviteit van de maatregelen bij de huidige stand van de wetenschap? Een evaluatie van een slapende wet is heel moeilijk, maar een evaluatie van de onderliggende waarden die aan die wet ten grondslag liggen, is wel mogelijk.

Handelingen I 2022-2023, nr. 31, item 2, blz. 24

Minister Kuipers:

(…) Ik vond het een mooie toevoeging van de heer Recourt dat hij zei: kun je er nou voor zorgen dat je in de toekomst, helemaal los van of dit een slapende wet is, want we blijven 'm houden, periodiek een wetenschappelijk analyse doet van de beschikbare literatuur die ons meer vertelt over de impact van maatregelen en daarmee ook iets zegt over de relevantie van de grondslagen die we in de wet hebben? Ik zal er straks nog apart op terugkomen, maar ik wil dat graag overnemen.

Handelingen I 2022-2023, nr. 31, item 10, blz. 6

Minister Kuipers:

(…) De heer Recourt vroeg naar onderzoek naar de effectiviteit van eventuele maatregelen: dat moet door blijven gaan, ook als deze wet slapend is. Ik heb dat al even geadresseerd, ook in respons op andere vragen. Kan de minister toezeggen dat op zijn minst iedere drie jaar wordt gekeken naar de effectiviteit van maatregelen bij de huidige stand van de wetenschap? Er wordt nader onderzoek gedaan naar aanvullende bevoegdheidsgrondslagen die mogelijk effectief kunnen zijn bij een volgende epidemie. Ik sluit me geheel bij de heer Recourt aan, als hij zegt dat de wetenschap niet stil zal staan. Daarom acht ik het net als hij belangrijk dat regelmatig zal worden gekeken wat dan de stand van de wetenschap is en wat dat betekent, om te beginnen alleen al voor potentiële grondslagen en eventuele maatregelen die je in dat kader zou kunnen overwegen als er iets gebeurt en die nu al in dit wetsvoorstel zitten dan wel andere, als je die eventueel zou overwegen.

De heer Recourt vroeg daarbij om een termijn van iedere drie jaar. Ik zou graag willen benoemen dat je frequent en periodiek kunt kijken wat de update van de literatuur is. Als er eerder significante en relevante literatuur is, kan je dat eerder doen. Maar als het op dit terrein langdurig stil is, kan je tot de conclusie komen dat een langere termijn dan drie jaar ook zinvol kan zijn. Daarbij sluit je aan bij procedures en aanpakken die in de wetenschap volstrekt gebruikelijk zijn. Ik verwijs maar even naar de Cochrane-reviews die de heer Verkerk noemde. Je doet regelmatig herhaalde systematische analyses van de literatuur en kijkt altijd naar: wat is de update en hoeveel nieuwe literatuur is er verschenen? Soms doe je een update al na twee jaar en soms doe je die pas na vijf jaar.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 31, item 10, blz. 9-10

De heer Recourt (PvdA):

Ik ga even terug in het betoog van de minister. Hij had het over de evaluatie van de effectiviteit. Als het goed is, wordt de wet zelf een slapende wet. Het heeft niet zo veel zin om een slapende wet te evalueren, maar de maatregelen die eronder liggen, zou je wel kunnen evalueren. De wetenschap schrijdt voort. Op het moment dat de wetenschap zegt dat iets niet zinvol meer is, moet het uit de wet. Dat heeft de minister ruiterlijk toegezegd. Ik had een motie in voorbereiding. Dit deel is nu toegezegd en in die zin hoeft de motie niet meer, maar de motie die ik in voorbereiding had, was breder. Er is namelijk nog discussie over de termijn en vooral over de betrokkenheid van het parlement. Mijn gedachte was, analoog aan een evaluatiebepaling, die normaal in een wet zit, dat het parlement op enig moment weer geïnformeerd wordt: dit is de stand van zaken en dat heeft deze consequentie voor de wet. Dan kunnen wij het erover hebben. Dat mis ik nog in de toezegging. Kan de minister toezeggen dat dat gebeurt over bijvoorbeeld twee jaar, vijf jaar of wanneer de wetenschap dat voorschrijft? Anders staan wij buitenspel.

Minister Kuipers:

Ik wil daar van harte een toezegging voor doen en een termijn bij geven, maar dan is het echt verstandig om daar een termijn van vijf jaar aan te koppelen, om de doodeenvoudige reden dat een evaluatie na drie jaar vanuit wetenschappelijk perspectief heel erg snel is. Je moet er echt rekening mee houden dat er over een onderwerp als dit niet iedere drie jaar een substantiële hoeveelheid nieuwe literatuur is om te evalueren.

De heer Recourt (PvdA):

Dat snap ik nog enigszins, mits de toezegging dan zover gaat als: en zoveel eerder als zinvol. Dat zeg ik ook omdat … Als er geen pandemieën meer komen, droogt dit waarschijnlijk langzaam op, maar er lopen nog een heel aantal onderzoeken naar effectiviteit. Dan is vijf jaar wel weer erg lang.

Minister Kuipers:

Ja, dat zeg ik toe, met de aanvulling "en zoveel eerder als relevant is". Zoals ik al aangaf, zal ik dit, in overleg, zeer gaarne vragen aan bijvoorbeeld het RIVM of ZonMw. Ik zal dat standaard inregelen, zodat er periodiek gekeken wordt of er significante nieuwe gegevens zijn en zo ja, of die dan vragen om een hernieuwde analyse. Als we die analyse doen, zal ik ervoor zorgen dat u die krijgt, zodat er een mogelijkheid is om daarover in gesprek te gaan. Die toezegging doe ik, met de volgende kanttekening: we doen dat zeker iedere vijf jaar en zoveel eerder als zinvol, als er voldoende relevante literatuur is.

De heer Recourt (PvdA):

Ik dank de minister voor deze toezegging. Dat voorkomt een motie.

Minister Kuipers:

Om de toezegging even af te ronden: als we het toch moeten vastleggen in termijnen, is de toezegging dat we het ten minste eens in de vijf jaar doen. Aan dat soort bewoordingen denk ik.

De heer Janssen (SP):

Ik wil nog even een aanvulling doen op dit punt. Ik ben het er helemaal mee eens — dat is in lijn met wat ik zelf gezegd heb — dat je er steeds naar moet kijken. Het is eigenlijk een permanent proces. Als er nu, naar aanleiding van wat we met covid hebben meegemaakt, heel veel informatie komt … Ik zal zeggen wat mijn angst is. Mijn angst is een beetje dat we zeggen: o ja, er moet één keer in de vijf jaar een evaluatie komen; hebben we nog iemand die die evaluatie kan doen? Ik ben bang dat het als een verplicht nummer op het prioriteitenlijstje terechtkomt, om het zo maar even te zeggen. Qua houding zou het toch zo moeten zijn — ik zit deze dagen heel erg op de houding, merkt u — dat hier continu naar gekeken wordt. Er moet eigenlijk bij voortduring worden gekeken of er nog iets is wat dusdanig ingrijpend is dat het aanleiding geeft om actief te kijken — "actief" is mijn volgende punt, naast houding — of we dit de komende vier jaar nog moeten laten staan, als bijvoorbeeld na één jaar al blijkt dat iets helemaal terzijde geschoven kan worden. Of zeggen we dan dat dat bij de volgende evaluatie aan de orde komt, over vier jaar? Daar zoek ik nog even naar. Anders ben ik bang dat het een verplicht nummer wordt, hoezeer ik het ook steun.

Minister Kuipers:

Wat ik in mijn antwoorden aan de heer Recourt en al eerder aangaf, is dat het zeer goed mogelijk is om periodiek — een relevante termijn is dan één jaar — te kijken naar wat de relevante literatuur en de relevante inzichten op dit terrein zijn. In de wetenschap is dat vrij gebruikelijk. Dan kun je concluderen dat er bijna niks relevants bij is gekomen en de eerder gedane evaluatie nog volstaat. Of er zijn toch echt een aantal grote nieuwe overzichtsanalyses bij gekomen die meegenomen moeten worden waardoor het hele assessment opnieuw gedaan moet worden. Een keer per jaar tussentijds kijken waar men staat kan zeer goed. Dat kan bijvoorbeeld gewoon via het RIVM gebeuren. Dat leidt ten minste eens in de vijf jaar sowieso tot een rapportage. Het kan dat er in vijf jaar geen nieuwe inzichten zijn gekomen, maar in de huidige setting verwacht ik, met alleen al de literatuur die er uit covid voortkomt, nog wel een aantal stappen.

De heer Janssen (SP):

Het doel is niet de evaluatie. Het doel is om te kijken of de maatregelen die nu in de wet terechtkomen daar nog thuishoren.

Minister Kuipers:

Zeker.

De heer Janssen (SP):

De evaluatie van het RIVM — dat is de actieve houding die ik zoek — kan ook aanleiding geven om te zeggen dat dat wat daar gedaan is en wat nu in de wet staat eigenlijk niet meer hoeft, dat dat zinloos is en er betere middelen voor in de plaats zijn gekomen. Er kan ook iets ontdekt zijn dat echt ten enenmale ontbreekt en er eigenlijk bij zou moeten komen. Er moet niet één kant op geredeneerd worden en alleen maar "minder, minder" gezegd worden. Er kan ook best wat bij komen als dat zinvol is. Ik denk dat het goed is om dan niet vijf jaar te wachten. Laat ik het zo zeggen: ik zou graag willen dat de minister zich vrij voelt om ook tussentijds bij het parlement terug te komen. Dan kan hij zeggen: wat we nu gezien hebben betekent dat er iets uit kan. Dat zou een heel goed signaal zijn, ook voor het vertrouwen, dat het niet alleen maar opstapelt. Of hij zegt: we hebben nu iets nodig dat we er heel graag bij zouden willen hebben. Dan wordt het een dialoog en zorgen we er met elkaar voor dat de wet, die slapend is, toch levend blijft.

Minister Kuipers:

Ja, dat onderschrijf ik. Ik kan toezeggen dat er ten minste eens in de vijf jaar een rapportage gedaan wordt. Een keer per jaar kijken we via het RIVM of er relevante nieuwe inzichten zijn en of er relevante nieuwe literatuur is. Al het antwoord daarop nee is, dan doe je het een jaar later weer en komt er geen rapportage naar de Tweede en Eerste Kamer, tenzij de termijn van vijf jaar verlopen is. Maar als het antwoord bij de tussentijdse analyse is dat er wel degelijk nieuwe inzichten zijn, dan komen we eerder terug bij het parlement.


Brondocumenten


Historie