T02675

Toezegging Beraad inhoud wetsvoorstel (33.980)



De minister voor Medische Zorg en Sport zal de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de diverse leden, een brief sturen met een uiteenzetting van de vier punten waarop hij zich wil beraden, voorzien van een tijdpad, te weten: de wettelijke borging van de onafhankelijke positie van de medisch adviseur, de inzage in het medisch dossier door de medisch adviseur, het zo vroeg mogelijk informeren van de verzekerde over inzage in het dossier en het wettelijk vastleggen waar de informatie aan de verzekerde ten minste uit moet bestaan.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 12 - item 2, blz. 22-25

Minister Bruins:

Steeds meer zijn we ons ervan bewust, zeker als er medische gegevens worden uitgewisseld, dat als privacy in het geding kan zijn, er een solide wettelijke basis nodig is. Ik vind dat het voorliggende wetsvoorstel die basis op veel punten wel geeft. Gelet op het debat van vanavond en de opvattingen die ik hoor in het veld, vind ik echter ook dat het wetsvoorstel op een aantal punten, in ieder geval drie of vier punten, beter kan. Daar wil ik mij graag over beraden.

Voorzitter. Het debat van vanavond gehoord hebbende, wil ik die punten graag benoemen. Ten eerste de onafhankelijke positie van de medisch adviseur. Nu is die onafhankelijkheid geborgd in de vorm van zelfregulering door zorgverzekeraars. Maar zou het niet passender zijn om die onafhankelijkheid wettelijk te borgen? Dat is één punt.

Ten tweede de inzage in het medisch dossier. Dat is een punt waar het vanavond niet zo veel over is gegaan, maar ik wil het toch noemen. Inzage in het medisch dossier kan nu plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur. Ik kan mij voorstellen dat deze inzage in het behandel- of medisch dossier altijd door de medisch adviseur zelf moet plaatsvinden. Dat is het tweede punt.

Het derde punt is het punt van het informeren van de verzekerde. Ook dat is een belangrijk onderwerp. Naar aanleiding van het amendement op stuk nr. 28 van mevrouw Klever in de Tweede Kamer, staat er nu in het voorstel dat de verzekerde wordt geïnformeerd binnen drie maanden nadat inzage in het dossier heeft plaatsgevonden. Ik kan mij voorstellen dat het nog beter zou zijn om vast te leggen dat het zo spoedig mogelijk gebeurt. Die termijn van drie maanden zou misschien verder bekort kunnen worden als er vanuit het onderzoek geen bezwaar is om de verzekerde veel sneller te informeren. Dat is het derde punt.

1.

Ten vierde zie ik de voordelen van het creëren van een wettelijke grondslag om de regel te stellen over waar de informatie aan de verzekerde ten minste uit moet bestaan. Onder anderen mevrouw Nooren heeft daarover gesproken. Is het alleen dát zijn dossier is geraadpleegd? Of gaat het ook om de conclusie van de medisch adviseur of de onderbouwing ervan, bijvoorbeeld in de situatie dat men in een civiele procedure terechtkomt?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben blij met deze gedachtewisseling met de minister en met de route die hij wil gaan om de zaken nog wat beter uit te zoeken. Over het derde punt heb ik wel wat vragen. Dat was volgens mij het meest springende punt van deze avond, waarbij ik van alle kanten gehoord heb of het niet ten principale moet gaan om een instemming vooraf, tenzij daar heel zware argumenten tegen zijn. Het enige wat ik hoor, is een gradueel verschil: in plaats van drie maanden wordt het iets korter dan drie maanden. Ik kan me niet voorstellen dat de minister daarmee de grote bezwaren van de Kamer wegneemt. Als het doel van de heroverweging is om deze Kamer mee te krijgen, dan lijkt mij dat er meer nodig is dan alleen het inkorten van de drie maanden.

Minister Bruins:

Het punt in het wetsvoorstel is die drie maanden. Dat is water nu geregeld is. Op dat punt wil ik mij graag beraden. Dat is naar een kortere periode achteraf, maar ik heb u goed gehoord: zou er vanuit onderzoeksperspectief bezwaar tegen zijn om het vooraf te doen? Zou dat het onderzoek frustreren? Zou dat tot handjeklap tussen verzekerde en zorgaanbieder leiden? Ik heb het overigens nog steeds over informeren. Ik heb ook partijen gehoord die vanavond spraken over "toestemming verlenen, voordat ...". Dat vind ik een stap te ver, maar ik wil mij wel beraden en ik wil ook motiveren waarom er sprake zou zijn van het zo vroeg mogelijk informeren, zodat de verzekerde goed zijn rechten kent en kan waarmaken.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik ben ook blij met de beweging die de minister maakt. Dank daarvoor. Ik heb een vraag over het eerste punt, de onafhankelijke positie van de medisch controleur of adviseur. Daar wil u zich ook op beraden. Zou dat kunnen betekenen dat hij bijvoorbeeld niet in dienst komt van de zorgverzekeraar? Is dat een richting die u op zou willen gaan?

Minister Bruins:

Nee, dat hebt u mij nog niet horen zeggen. […] Ik heb gezegd dat ik mij graag over dat punt wil beraden. Wat mij betreft gaat dat over de grondslag voor die onafhankelijke positie. Dat is nu in zelfregulering van zorgverzekeraars geregeld, in de controleprotocollen van de zorgverzekeraars zelf. Ik zou dat willen optillen in wetgeving, opdat het helder wordt in door de Kamer bekrachtigde wetgeving. Dat kan bijvoorbeeld in de BIG-registratie van de medisch adviseur, de professionele autonomie van de medisch adviseur en het feit dat de inspectie toezicht houdt op de werkwijze van de medisch adviseur. Maar u hoort mij inderdaad betogen dat ik de medisch adviseur wel op zijn plek wil houden. Ik vind de medisch adviseur een onderdeel van het werk van de verzekeraar. Ik vind dat die binnen de grenzen van de verzekeraar zijn werk moet doen. U hoort mij dus niet zeggen, zoals vanavond ook is betoogd, dat de medisch adviseur een positie buiten de verzekeraar moet hebben. Ik vind het heel logisch dat daar waar een overeenkomst wordt gesloten tussen verzekeraar en verzekerde, controle plaatsvindt vanuit de verzekeraar of er op een rechtmatige manier zorg is verleend.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

[…] Wat ik ook een zinvol punt vind, is dat er zorgvuldigheidsvereisten worden ingebouwd voor het opschalen naar het allerlaatste middel, zodat het echt duidelijk is dat dit een uiterst middel is, dat alleen wordt ingezet wanneer er geen andere methoden meer zijn.

Minister Bruins:

Zeker. Ook dat is het punt. Ik merk op dat wij in het debat van vanavond eigenlijk niet het gesprek voeren over de thans bestaande formele en materiële controlestapjes. Als ik mij ga beraden, en dat zou ik graag willen, dan wil ik nog beter duiden hoe die zorgvuldigheid in de thans bestaande praktijk tot stand komt. Ook daar zit een element van proportionaliteit in. Het is niet zo dat we ineens van niets naar honderd springen en dat we altijd maar lukraak een verzekeraar aan zijn medisch adviseur laten vragen of hij eens eventjes in het dossier wil kijken. Er zijn allerlei stapjes doorlopen, eerst in de formele controle, later ook in de materiële controle, voordat je toekomt aan de vraag of er inzage kan worden gegeven in een medisch dossier.

Mevrouw Vink (D66):

Dank aan de minister dat hij zich wil beraden. Onze fractie heeft er wel moeite mee dat het beraden zou bestaan uitkijken of er sneller geïnformeerd kan worden. Het is voor ons wezenlijk dat de patiënt vooraf betrokken wordt bij de inzage van het medisch dossier, en niet achteraf, of "iets sneller dan drie maanden". Zou de minister daar nog kort op kunnen ingaan?

De voorzitter:

Dat punt is ook al door meneer Ganzevoort aangestipt, dacht ik, en beantwoord door de minister. […] Ik wil één ding opmerken. De minister heeft aangegeven dat hij zich gaat beraden op het wetsvoorstel. Althans, wij moeten ons nog wel uitlaten over de vraag in hoeverre wij het daarmee eens zijn. Hij heeft een aantal punten genoemd. Ik wil nu geen discussie hebben waarbij de minister op al die punten tot achter de komma wordt vastgelegd. Hij gaat zich beraden. Hij weet nu ongeveer wel hoe er gedacht wordt in deze Kamer.

Minister Bruins:

Het gaat eerst over de drie maanden. Korter dan drie maanden zou, denk ik, mogelijk moeten zijn, tenzij er vanuit onderzoeksperspectief bezwaar tegen is. Ik heb van de heer Ganzevoort, van de fractie van mevrouw Vink en van anderen goed begrepen dat er wordt gevraagd of het, omwille van het opbouwen en onderhouden van een goede relatie tussen verzekerde en verzekeraar, niet beter zou zijn dat er misschien al vooraf geïnformeerd wordt over het feit dat het medisch dossier wordt geraadpleegd, als het onderzoek zich daar niet tegen verzet. Dan kom ik toch weer bij de opmerking dat ik mij op dat punt graag zou willen beraden.

[…]

Minister Bruins:

Op dit moment, al sinds 2006, wordt voor een heel groot deel in de zorg op deze wijze gewerkt. Ik las, en dat heb ik ook in het betoog van de heer Bruijn gehoord, dat dat eigenlijk zonder bezwaren gaat. Dat gaat op een goede manier. Ik wil hier zo meteen nog een andere opmerking over maken. Maar dit is een gebruikelijke werkwijze. Voor het overgrote deel van de zorg, namelijk voor de gecontracteerde zorg waarbij sprake is van een betaalovereenkomsten en voor dat deel van de ongecontracteerde zorg waarbij sprake is van een betaalovereenkomst — dat is dus veruit het grootste deel — is dit een bestendige, gebruikelijke werkwijze, die goed bevalt. Daarom zou ik graag met dit wetsvoorstel die werkwijze willen vervolmaken. Maar ik hoor u hier vanavond heel goed. Dat is de reden dat ik mij op een aantal punten wil beraden, zoals ik net zei.

 

De heer Don (SP):

De minister geeft aan dat het nu dus eigenlijk ook goed werkt. Waarom wil hij dan toch een wettelijke verankering van de zorgverzekeringsarts?

Minister Bruins:

Het gaat dus niet over de zorgverzekeringsarts, maar over de medisch adviseur. De onafhankelijkheid is nu geborgd in zelfregulering en in het controleprotocol van verzekeraars. Ik denk dat het sterker is om daar een wettelijke grondslag onder te maken, omdat de professionele autonomie en de toezichthoudende positie van de inspectie dan beter controleerbaar zijn. Daarom leek het mij sterker, en ik denk dat dat waarborgen zijn ten genoege van de verzekerde. Het lijkt me een goede manier van werken.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Dank aan de minister dat hij er nog een keer naar wil kijken. Ik ben het helemaal met hem eens dat het heel waardevol is om dit wettelijk te verankeren. Zorgverzekeraars werken op basis van eigen of door ZN vastgestelde protocollen.[…] Mijn tweede vraag is of de minister iets kan zeggen over de termijnen waarop hij denk een volgende stap te zetten.

De voorzitter:

Daar zal ik ook iets over zeggen, want daar hebben wij een regeling voor.

Minister Bruins:

Dan over de termijnen. Als ik het goed proef, gunt de Kamer mij beraad op de inhoud van het wetsvoorstel en is zij bereid het wetsvoorstel aan te houden. Ik stel u een brief in het vooruitzicht waarin ik de punten die ik in mijn betoog heb benoemd, nog iets uitduid. Dat wil ik voorzien van een tijdpad. Ik denk aan maanden en niet aan jaren. Tot zover.

De voorzitter:

Minister, u verzoekt de Kamer om het wetsvoorstel aan te houden, omdat u zich gaat beraden. Daar hebben we net discussie over gehad. Ik kijk even rond en constateer dat daar geen bezwaar tegen is. Het wetsvoorstel wordt aangehouden.

Sinds enige tijd hanteren wij termijnen om te zorgen dat we niet over zes jaar geconfronteerd worden met een wetsvoorstel dat ooit een keer is aangehouden. In beginsel is de termijn drie maanden met een mogelijke verlenging van nog eens drie maanden. Dat is in ieder geval mogelijk. Uiteindelijk heeft u iets van zes maanden de tijd. Het lijkt me erg verstandig dat u een brief stuurt waarin u uitvoerig de punten uiteenzet waarop u zich wilt beraden. Realiseert u zich wel dat de tijd sneller gaat dan u denkt.

Minister Bruins:

Als dit de conclusie is van de Kamer, ben ik zeer erkentelijk dat ik deze ruimte krijg.


Brondocumenten


Historie