Plenair Dittrich bij behandeling Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen



Verslag van de vergadering van 11 oktober 2022 (2022/2023 nr. 3)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 9.52 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Dittrich i (D66):

Dank u wel, voorzitter. Op 13 september van dit jaar publiceerde The New York Times de bevindingen uit een FBI-rapport over hoe Rusland sinds 2014 minstens 300 miljoen dollar heeft gesluisd naar politieke partijen en politici in meer dan 24 landen. Dat geld ging ook naar Europa en naar Europese landen. Het doel was om politieke invloed uit te oefenen en te zorgen voor verkiezingsuitslagen met een voor Rusland gunstig resultaat. Volgens de FBI gebruiken de Russen voor de uitbetaling stichtingen, denktanks, georganiseerde misdaad, politieke adviesbureaus, schijnbedrijven en Russische staatsbedrijven. Dat vindt dus ook allemaal in Europa plaats. De FBI adviseert regeringen allerlei maatregelen te nemen op het gebied van het delen van informatie en onderzoeksmogelijkheden om de financiering van politieke partijen en politieke campagnes te onderzoeken.

Voorzitter. Dit recente FBI-onderzoek raakt aan de kern van dit wetsvoorstel. Mijn eerste vraag aan de minister is hoe zij reageert op dit FBI-onderzoek. Is Nederland in staat om financiering van politieke partijen door buitenlandse mogendheden tegen te gaan? Hoe helpt dit wetsvoorstel daarbij? Ziet de minister nog zwakke plekken die niet via wetgeving geregeld kunnen worden? Ik hoop dat we daar in het openbaar zo veel mogelijk over kunnen praten.

De Tweede Kamer heeft de motie-Klaver aangenomen waarin wordt gevraagd om een onderzoek naar onder andere de Russische financiering van politieke partijen in Nederland met een terugkijkperiode vanaf 2014. Op 16 juni heeft de Tweede Kamer aan de Afdeling advisering van de Raad van State een brief gestuurd daarover. Daarin vraagt de Tweede Kamer onder andere of er voldoende juridische grondslag is voor een dergelijk onafhankelijk onderzoek. Mijn vraag is: is er al een antwoord van de Raad van State, en zo ja, is de minister dan bereid om dat antwoord met haar appreciatie ook naar de Eerste Kamer te sturen? Dan kunnen wij daar te zijner tijd ook over van gedachten wisselen. Maar de kernvraag is natuurlijk of er Nederlandse politieke partijen zijn die door de Russen, al dan niet indirect, zijn of worden gefinancierd. Ik hoop dat de minister daar iets over kan zeggen in dit debat.

Voorzitter. De fractie van D66 is het in grote lijnen eens met wat dit wetsvoorstel beoogt. Daarbij moet worden opgemerkt dat het oorspronkelijke voorstel door de Tweede Kamer zwaar is geamendeerd. Er zijn tientallen amendementen ingediend, waarvan er negen zijn aanvaard, sommige in weerwil van het advies van de regering, die ze ontraden had. Die amendementen leggen vergaande beperkingen op. Die gaan verder dan de regering voor ogen stond. Dat roept bij mijn fractie in de Eerste Kamer toch een aantal vragen op.

Het wetsvoorstel legt politieke partijen en politici nogal wat administratieve verplichtingen op. Ik ga er een aantal noemen. Ik noem allereerst de openbaarmaking van een gift door een Nederlandse donateur als die meer dan €1.000 bedraagt. De naam en het adres van de gever moeten worden geregistreerd en gecontroleerd. Dat geldt ook voor de hoogte van het bedrag, de waarde van de bijdrage in natura en de datum van ontvangst van de bijdrage. Van giften van in totaal €10.000 of meer per gever per jaar moet zelfs binnen drie dagen na ontvangst melding worden gedaan. Dat moet openbaar worden gemaakt. Anonieme giften boven de €250 moeten worden teruggestort. Er komt een deksel op cumulatieve giften per gever per jaar van maximaal €100.000. Dat moet allemaal administratief worden bijgehouden.

De Jettengelden moeten gedeeltelijk geoormerkt worden voor politieke wetenschappelijke instituten en politieke jongerenorganisaties. Ook dat vergt allerlei administratie, terwijl de politieke partijen in het oorspronkelijke wetsvoorstel van de regering vrij waren in het besteden van de Jettengelden. De samenwerkingsverbanden met buitenlandse politieke partijen vallen niet onder de Jettengelden. De gedachte is blijkbaar dat een politieke partij subsidie bij het ministerie van Buitenlandse Zaken moet aanvragen, maar het is helemaal niet gezegd dat die subsidie ook verleend zal worden. Wat zijn de criteria daarvoor? D66 werkt bijvoorbeeld in IDI-verband samen met een aantal buitenlandse politieke partijen. De toekomst van het IDI wordt door een beperkende oormerking in gevaar gebracht. Andere partijen doen hetzelfde, bijvoorbeeld de Partij van de Arbeid met de Max van der Stoel-stichting. Mijn vraag aan de regering is eigenlijk wat breder: heeft de minister bij de politieke partijen geïnformeerd hoe zij tegenover deze beperking staan?

De voorzitter:

De heer Ganzevoort loopt dreigend naar de interruptiemicrofoon. Gaat uw gang.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Ik ben even benieuwd. De heer Boris verwijst naar het aantal amendementen ...

De voorzitter:

De heer Dittrich, bedoelt u. Ik heb u van uw stuk gebracht.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Volledig, voorzitter! Dat krijg je met dreigingen. Het begon met de Russen ...

De heer Dittrich (D66):

Maar ik luister beter nu!

De voorzitter:

Oké, we beginnen opnieuw.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

We beginnen helemaal opnieuw.

Ik ben een beetje in de war gebracht door de heer Dittrich. Hij had het over het aantal amendementen dat in de Tweede Kamer is aangebracht en vroeg daar iets over aan de regering. Maar vindt de heer Dittrich het geen mooi voorbeeld van zelfregulatie van de politieke partijen dat zij zelf tegen de regering gezegd hebben: mooi voorstel, maar het is niet precies genoeg? Zij hebben zelf gezegd: we willen onszelf nog wat meer aan banden leggen. Want dat is wat er gebeurt op het moment dat de Tweede Kamer amendementen indient. De politieke partijen hebben dat initiatief zelf genomen. Hoe ziet hij dat?

De heer Dittrich (D66):

Dat is een interessante vraag. Ik zie het als volgt. Het originele wetsvoorstel, dat door de regering is ingediend, is zwaar geamendeerd door politieke fracties in de Tweede Kamer; dat is natuurlijk zo. Er zijn negen amendementen met een meerderheid aangenomen. Dat gebeurde niet unaniem, maar wel met een meerderheid. Dat is op zichzelf interessant. Ik praat voor het eerst in de Eerste Kamer over een wetsvoorstel dat zo zwaar is geamendeerd dat je het gevoel hebt dat je eigenlijk met degenen zou moeten discussiëren die de amendementen hebben ingediend. Hun toelichting was soms vrij kort, maar het amendement is toch aangenomen. De regering heeft die amendementen zelfs ontraden en zit die hier dus eigenlijk met een beetje lange tanden te verdedigen. Het vergt eigenlijk nadere discussie. Ik voel me nu genoodzaakt om aan de regering te vragen hoe zij bepaalde dingen ziet. We hebben uiteindelijk in de Tweede Kamer, zag ik, vóór het wetsvoorstel gestemd, omdat het grote goed natuurlijk is dat financiering door kwade krachten kan worden tegengegaan. Maar het ontslaat ons niet van de taak om heel zorgvuldig te kijken of dit wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is. Daarom stel ik mijn kritische vragen daarover.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Daar kan ik me goed in vinden. Stelt u dan ook de vraag aan de regering of ze niet op een aantal punten het voorstel zou moeten bijstellen, gegeven het feit dat de consistentie van de wet misschien in het geding kan zijn? Die vraag moeten we zeker stellen. Ik vind het juist mooi dat de politiek zelf, de fracties en de partijen dus, zegt dat het wel een tandje strakker mag.

De heer Dittrich (D66):

Ik constateer dat sommigen in de Tweede Kamer dat hebben geprobeerd. Het is natuurlijk wel zo dat een politieke partij die zegt dat het strakker moet en steviger gecontroleerd moet worden, het niet per se bij het rechte eind heeft. Je moet dus het tegengaan van financiering door kwade krachten en de vrijheid van Nederlanders die voor de Tweede Kamer of de Eerste Kamer kunnen stemmen om een politieke partij financieel te ondersteunen tegen elkaar afwegen. Die vrijheid moet blijven. Je moet dus zoeken naar een balans. Daar heb ik trouwens nog wel een heleboel vragen over; die komen straks. Dat is een spanningsveld. De Tweede Kamer heeft in meerderheid voor een bepaalde route gekozen en daarom staan we hier.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

De heer Dittrich heeft het herhaaldelijk over kwade krachten. Daar heb ik ook enige ervaring mee. Nou heeft u voor deze wet gestemd, waardoor de volgende situatie zich kan voordoen. Stel dat een partij twaalf zetels haalt — ik noem maar een voorbeeld — en de partij vervolgens overgenomen door kwade krachten, al dan niet uit het buitenland. Elf van de twaalf gekozen parlementsleden splitsen zich af. U heeft voor de wet gestemd dat het volledige budget dan naar die ene resterende persoon gaat die overblijft en in de ban is van kwade krachten. Dat is toch geen goede uitkomst? Dat moeten we toch zo niet willen? Dat lijkt mij niet de bedoeling. Hoe ziet de heer Dittrich dat?

De voorzitter:

De vraag is helder. Het is overigens niet de heer Dittrich die voor gestemd heeft, maar dat zal hij ook wel begrepen hebben. Graag uw antwoord.

De heer Dittrich (D66):

Dat had ik ook graag zelf willen antwoorden, want wij zijn juist met de regering in debat om allerlei haken en ogen aan dit wetsvoorstel te bespreken. Daarna zal mijn fractie zich gaan beraden of we voor of tegen stemmen. Ik ben mijn betoog niet begonnen met: dit is een goede wet en wij gaan voor stemmen. We hebben een discussie hierover. U hebt het over de Tweede Kamer. Het klopt dat de Tweede Kamerfractie van D66 voor het wetsvoorstel heeft gestemd. Wij hebben een eigen mandaat.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Ik hoorde de heer Dittrich toch echt zeggen: wij hebben hier voor gestemd. We kunnen de Handelingen daar nog even op naslaan, maar dat sloeg dus op de Tweede Kamer; dat begrijp ik. Daaruit concludeerde ik te mogen opmaken dat u ook hier voor gaat stemmen, maar dat was wat prematuur, begrijp ik.

De heer Dittrich (D66):

Ja.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Maar misschien kan de heer Dittrich nog even op mijn voorbeeld ingaan. Als hij hier voor zou stemmen, zoals zijn Tweede Kamerfractie heeft gedaan, dan kan dat tot heel onbevredigende uitkomsten leiden als de goede mensen zich afsplitsen van de kwade krachten. Dan gaat het geld alleen maar naar de kwade krachten en de goeden krijgen niks. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

De heer Dittrich (D66):

Nu probeert de heer Otten mij in een soort discussie te trekken over wie de goede krachten en wie de kwade krachten zijn. Wie gaat beoordelen of in zijn voorbeeld de elf mensen die zich van de twaalfde hebben afgescheiden de goeden zijn en of die ene die overblijft de kwade is? Daar wil ik me echt eventjes niet mee bezighouden. Als de heer Otten daar allerlei vragen over heeft, zou ik hem willen adviseren die aan de regering te stellen en te kijken hoe de regering daartegenover staat.

De voorzitter:

De heer Otten heeft ook nog zijn eigen spreektijd straks. Vervolgt u uw betoog.

De heer Dittrich (D66):

Soms moet een politieke partij als de wiedeweerga aan zo'n verplichting voldoen. Ik noemde al de termijn van drie dagen na ontvangst van een gift van meer dan €10.000. Dat zijn niet eens drie werkdagen. Als op vrijdag een gift binnenkomt, moet die dus op maandag gemeld worden. Dat is redelijkerwijs niet uitvoerbaar nu politieke partijen vaak met parttime krachten werken. Iemand hoeft maar op maandag op cursus of ziek te zijn en je hangt als politieke partij, want je voldoet niet aan deze wettelijke norm. Hoe streng wordt op deze driedagentermijn toegezien?

Wat moeten politieke partijen allemaal door een accountant laten controleren wanneer ze bijvoorbeeld aan de Tweede Kamerverkiezingen deelnemen? De regering heeft op vragen van D66 geantwoord dat het allemaal wel meevalt en dat het dezelfde accountantscontroles zijn. Ik heb andere informatie, namelijk dat er extra accountantscontroles moeten komen. Dat brengt ook weer extra kosten voor politieke partijen met zich mee. Hoe ziet de minister dat?

De politieke partij die een gift van een rechtspersoon krijgt, moet een onderzoek instellen om te achterhalen wie de uiteindelijke belanghebbende van de rechtspersoon is. De uitslag van dat onderzoek moet gemeld worden. Op zichzelf snap ik dat, want we willen die kwade krachten tegengaan, maar hoe diepgaand moet en kan zo'n onderzoek zijn en hoe moet een politieke partij dat doen? Gelden daar bepaalde maatstaven voor? Hoe ziet de minister dat? Ik vond dat dit niet helder in het debat met de Tweede Kamer naar voren is gekomen, vandaar deze vragen hier.

De regering antwoordde op vragen van D66 dat zij van mening is dat het wetsvoorstel door de aanscherpingen qua maatvoering nog steeds in balans is. Ik heb dat antwoord een paar keer teruggezien, maar ik zou graag een onderbouwing willen. Hoe denkt de minister dat het nog steeds in balans is?

Het wetsvoorstel verbiedt alle buitenlandse donaties. Met donaties worden ook giften in natura gelijkgesteld. D66 werkt, net als veel andere partijen trouwens, veel samen met soms jonge, nieuwe politieke partijen binnen de Europese Unie en soms daarbuiten. Dan worden er over en weer cursussen gegeven of wordt er campagnemateriaal verstrekt. Men gaat ook bij elkaar op bezoek. Het is soms ondoenlijk om werk, bijvoorbeeld werken aan een filmpje, op geld te waarderen, te registreren en te melden. Ik voorzie daar echt wel uitvoeringsproblemen. Hoe ziet de minister dat?

Het giftverbod geldt niet voor Nederlanders die in het buitenland wonen. Dat vinden wij op zich terecht, want Nederlanders in het buitenland zijn stemgerechtigd voor de Tweede Kamer en hopelijk binnenkort ook voor de Eerste Kamer. Maar ook daar zijn weer wat risico's aan verbonden. Ik noem maar een voorbeeld: een Nederlander die al tientallen jaren in Moskou woont, voor een Russisch bedrijf werkt en toch een Nederlandse politieke partij wil gaan steunen. Is dat dan geen gemakkelijke route om het wetsvoorstel en de bedoeling van het wetsvoorstel te omzeilen? De vraag is: gaat dit gecontroleerd worden? Hoe dan? En door wie? Graag krijg ik daar een reactie op.

Voorzitter. De werking van het wetsvoorstel wordt al een jaar na de Tweede Kamerverkiezingen geëvalueerd. Graag hoor ik van de minister waar specifiek op gelet gaat worden bij de evaluatie. Kan de evaluatieopdracht met de Eerste Kamer worden gedeeld, zodat wij er ook nog invloed op kunnen uitoefenen, mocht dat nodig zijn? Ik begreep dat de heer Ganzevoort ook al over die evaluatie gesproken heeft. Ik sluit me bij zijn vragen daarover aan.

De wet die we vandaag bespreken, geldt niet voor lokale politieke partijen, maar bij de gemeenteraadsverkiezingen en de waterschapsverkiezingen die eraan gaan komen, doen naast lokale partijen ook landelijke partijen mee. Voor de landelijke partijen zou dan deze wet gelden, maar voor lokale partijen is er tot nu toe alleen een verplichting tot een toegankelijk giftenreglement. De vraag is eigenlijk of je wel kunt spreken van een level playing field als die verkiezingen er zijn. Landelijke politieke partijen moeten aan zwaardere eisen voldoen dan de lokale, tenzij het nieuwe wetsvoorstel dat is aangekondigd dan al is aangenomen. Maar we moeten nog maar zien wat daar allemaal in staat en of dat op tijd in werking kan treden.

Voorzitter, samenvattend. D66 heeft zorgen over de uitvoering van een aantal van de aangenomen amendementen. Daarom vraag ik de minister een toezegging om snel met de politieke partijen om tafel te gaan zitten om over de uitvoering van de wet te gaan praten. Daarbij zou in elk geval op de agenda moeten staan hoe om te gaan met de veel te korte termijn van drie dagen waarbinnen gemeld moet worden, de verificatie van verkregen giften boven €250, welke gegevens allemaal noodzakelijk zijn en de beperking in de oormerking van de Jettengelden. Is de minister bereid dat toe te zeggen en vervolgens na ommekomst van dat overleg met de politieke partijen de Eerste Kamer daarover een brief te sturen?

Dank u wel.

De voorzitter:

De heer Schalk heeft een vraag.

De heer Schalk i (SGP):

Ik ben het zeer eens met een heleboel analyses van de heer Dittrich. Maar nu vraagt hij aan het einde een toezegging of de minister met politieke partijen om de tafel wil gaan en dergelijke. Ik stel me voor dat dit een ruimhartige toezegging wordt dat dat natuurlijk komt, dat u er een brief over krijgt en dergelijke, maar dan ligt er wel een wet en dat lost niets van die problemen op, zoals de heer Dittrich ons allemaal keurig heeft voorgehouden, lijkt mij.

De heer Dittrich (D66):

Dank u wel voor de vraag, meneer Schalk. We zijn in debat met de regering. De regering gaat ons vandaag antwoorden. Dat willen wij goed wegen. Dan hebben we een tweede termijn om daar weer op in te gaan. Dan zullen we onze afweging maken. Ik zou niet zo pessimistisch willen zijn om nu al te zeggen dat het niets wordt.

De voorzitter:

De heer Schalk, tot slot.

De heer Schalk (SGP):

Nee, dan heb ik me misschien te sterk uitgedrukt. Maar laat ik het dan zo formuleren: is de heer Dittrich het met mij eens dat de toezegging van een gesprek en een mooie brief daarover niet het probleem oplost dat hij zelf heeft geschetst, namelijk die enorme administratieve last en een doorgeslagen amendering?

De heer Dittrich (D66):

Dat hangt een beetje af van de antwoorden van de minister in het debat vandaag, maar ook van de inhoud van het gesprek. Ik neem aan dat de politieke partijen met allerlei praktijkvoorbeelden zullen komen van hoe ingewikkeld het is om aan de letter van de amendementen te voldoen. In dat gesprek is er natuurlijk ook een uitwisseling van gedachten. Ik hoop dat dat dan neerslaat in een brief, die we dan weer kunnen bespreken. U hebt gelijk dat de wet dan al is aangenomen. Gelukkig gaat die ook geëvalueerd worden. Ik heb daar ook vragen over gesteld. We willen ook kijken wat de evaluatieopdracht is, zodat we daar ook weer invloed op kunnen uitoefenen. Ik geloof dat de heer Ganzevoort zei dat je soms op een gegeven moment ook de stap vooruit moet zetten en moet kijken hoe het uitpakt, dat je niet alles kunt afdichten. Dat snap ik ook allemaal, maar laten we eerst eens kijken hoe het gaat lopen.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Het gaat dan over de uitvoering. We hebben juist twee heel lange dagen gesproken over de uitvoering. Als we moeten wachten op een evaluatie en dergelijke — dat is de vraag aan de heer Dittrich — moet je dan niet zeggen: houd die wet aan totdat die gesprekken gevoerd zijn? Want dan kun je tenminste nog wat doen aan deze wet. Bent u het met mij eens daarover?

De heer Dittrich (D66):

Nee, daar ben ik het toch niet helemaal mee eens. Wij hebben helaas niet het recht van amendement. Voor ons is het ja of nee. Soms moet je ook door, wetend dat je niet alle dingen in de praktijk kunt afdichten. Het gaat erom hoe de balans gevonden wordt tussen dat level playing field, die gelijke kansen voor politieke partijen aan de ene kant en de vrijheid van Nederlanders, in elk geval om financieel een politieke partij te willen en te kunnen ondersteunen. Dat is een zoektocht. Op dit moment heb ik daar nog niet het ultieme antwoord op en hopelijk komen we in het debat en misschien ook door interrupties een end verder.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

De heer Dittrich begon zijn betoog met het FBI-onderzoek over de invloed vanuit met name Rusland via allerlei bedrijven, stichtingen, organisaties enzovoort en hij eindigt met een man in Moskou. Dat vond ik wel een mooie stijlfiguur, maar het roept ook wel een vraag op. Als ik me baseer op de interactie met de heer Otten, dan is de heer Dittrich niet van mening dat we zouden moeten beoordelen wat de motieven van deze man in Moskou zijn om hun politieke partij te steunen. Daar gaat deze wet niet over, maar dat roept wel de volgende vraag op. Als we daar toch een risico in zien, hoe verminderen we dat dan? Op twee punten heb ik een concrete vraag gesteld aan de minister. Zou het giftenplafond van €100.000 niet veel en veel lager moeten? En zou je bedrijven en rechtspersonen niet moeten uitsluiten? Want dat zijn precies de vehikels waarmee je buitenlandse invloed onzichtbaar zou kunnen maken. Ik heb hem daar niet over gehoord en ik ben benieuwd naar zijn visie daarover.

De heer Dittrich (D66):

Ik hoop dat ik ze allemaal kan onthouden. De eerste vraag ging over het giftenplafond, dat nu €100.000 is. Ik geloof dat het €500.000 was in het oorspronkelijke voorstel, dus het is al enorm naar beneden gegaan. U stelt voor om het nog verder te verlagen. Maar daarmee kun je dit probleem nog steeds hebben, want ook al betaalt iemand €50.000 of €10.000, dan kan dat geld nog steeds van een vreemde mogendheid afkomstig zijn. De vraag waar het om gaat, is hoever je als politieke partij moet gaan om te controleren waar het geld vandaan komt. Daarom heb ik ook een vraag gesteld over giften van bedrijven of organisaties. Daar moet een politieke partij een zeker onderzoek naar doen, maar moet je dan bijvoorbeeld een detectivebureau inschakelen dat je gaat betalen om dit uit te zoeken? Er zitten allerlei haken en ogen aan. Vandaar dat ik gevraagd heb hoe de minister dat ziet.

De voorzitter:

Meneer Ganzevoort, tot slot.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Maar dat blijft een uitvoerbaarheidsvraag. Dat snap ik wel, maar ik heb een principiëlere vraag. Stel dat je het plafond terugbrengt naar €10.000; ik noem maar wat. Dan is invloed vanuit Moskou veel minder aantrekkelijk. Op het moment dat je bedrijven en rechtspersonen uitsluit, is het veel minder makkelijk. Oftewel: dan is de transparantievraag minder moeilijk te beantwoorden, omdat je het beter beperkt hebt.

De heer Dittrich (D66):

Ja, maar daar staat tegenover dat D66 vindt dat mensen de vrijheid moeten hebben om een politieke partij van hun keuze financieel te ondersteunen. Uiteraard kunnen er restricties worden aangebracht, maar je moet ook weer niet te veel restricties aanbrengen, want dan wordt die vrijheid helemaal beknot. Dat is de zoektocht waarin wij met dit wetsvoorstel tot een antwoord proberen te komen.

De heer Koole i (PvdA):

De heer Dittrich heeft het steeds over de balans tussen de vrijheid om geld te geven en een partij te steunen, en een level playing field, een gelijk speelveld. Is de heer Dittrich het met mij eens dat het beginsel van een gelijk speelveld, zoals ik ook al in een eerdere interventie zei, altijd medebepalend is voor de regelgeving ten aanzien van partijfinanciën? Je kunt niet zeggen: ik zoek een balans, dus dan maar wat minder gelijk speelveld, want dat is niet zo belangrijk. Is het beginsel van een gelijk speelveld, een level playing field, niet medeordenend voor de regelgeving ten aanzien van partijfinanciën, zo vraag ik de heer Dittrich.

De heer Dittrich (D66):

Als politieke partijen op de wereld zijn gekomen en met elkaar in debat gaan, waarna er verkiezingen en een uitslag volgen, dan gaat de partij die de meeste zetels heeft gehaald, die de meeste steun van de bevolking heeft gekregen, er qua financiering meer op vooruit dan een partij die maar één zetel heeft gehaald. Het beginsel van gelijke kansen en een level playing field gaat daaraan vooraf. Ik vind inderdaad dat er een soort gelijke entree moet zijn voor alle politieke partijen die aan bepaalde voorwaarden voldoen en die meedoen aan de verkiezingen. Maar vervolgens is het aan de bevolking om haar voorkeur uit te spreken en de ene partij krachtiger, sterker, groter en meer invloedrijk te maken dan de andere partij.

De voorzitter:

Meneer Koole, u spreekt straks nog.

De heer Koole (PvdA):

Ja, maar ik zou op dit punt toch graag de opinie van de heer Dittrich en D66 willen horen. Het gaat vooral om de periode voorafgaand aan de verkiezingen, namelijk tijdens de campagnes. Daar is het level playing field natuurlijk van groot belang. Het is belangrijk dat er gelijkheid van kansen is voor partijen. Mijn vraag aan de heer Dittrich is als volgt. Een partij als D66, en ook mijn eigen partij en andere partijen, omarmt hopelijk het beginsel van one person, one vote. Het algemeen kiesrecht was juist bedoeld om een gelijk speelveld dichterbij te brengen. Dan kun je toch niet zeggen: als dat even niet uitkomt of als het moeilijk uitvoerbaar is, dan schuiven we het principe van one person, one vote — want dat ís het gelijke speelveld — maar even opzij door toe te laten dat sommige kapitaalkrachtigen veel meer input hebben dan niet-kapitaalkrachtigen? Het "one person, one vote"-beginsel was juist gericht tegen de macht van het geld. Mijn vraag is: vindt D66, vindt de heer Dittrich, dat het beginsel van een gelijk speelveld altijd de ordening van de partijfinanciering mede moet bepalen?

De heer Dittrich (D66):

Ik zou willen ontkennen dat het beginsel van one person, one vote is ontstaan om tegen de macht van het geld in te gaan. Het is ontstaan om iedereen de kans te geven om op een gelijke manier invloed uit te oefenen op de politiek. Daarom telt elke stem, of je nu miljonair bent of niet. Vervolgens gaat het over de overheidsfinanciering van politieke partijen. Daarbij moet sprake zijn van een zeker level playing field; dat onderschrijven wij ook. Maar waar het om gaat, is dat mensen daarbuiten de vrijheid moeten kunnen hebben om de politieke partij van hun voorkeur financieel te ondersteunen. Hoever gaat de overheid om die vrijheid af te nemen of in te perken? Dat is waar we met z'n allen naar zoeken. De Tweede Kamer heeft daarin via amendering een grotere stap gezet dan de regering wilde zetten. Daar heb ik vragen over gesteld, omdat sommige aspecten voor ons nog niet helemaal duidelijk zijn.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Koole.

De heer Koole (PvdA):

Mag ik de heer Dittrich vragen of mijn constatering juist is dat het beginsel van gelijkheid van kansen voor D66 niet doorslaggevend is bij de vormgeving van partijfinancieringsregulering?

De heer Dittrich (D66):

Wij kijken op een holistische manier naar dit wetsvoorstel. We kijken dus niet alleen naar één principe, maar naar verschillende principes, dus ook naar het principe van vrijheid voor mensen om een politieke partij financieel te kunnen ondersteunen.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de heer Koole, maar dan vanaf het spreekgestoelte.