Plenair Oomen-Ruijten bij debat Rapport werkgroep zelfevaluatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire



Verslag van de vergadering van 27 september 2022 (2022/2023 nr. 1)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.40 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):

Voorzitter, collega's. Mag ik beginnen met de werkgroep zelfevaluatie, en zeker ook haar voorzitter, collega Recourt, te complimenteren met het rapport dat we vandaag bespreken — velen hebben dat al met mij gedaan — over de rol van de Eerste Kamer in wat is komen te heten de toeslagenaffaire. Bij die waardering wil ik vandaag zeker ook uitspreken dat ik trots ben op het werk van onze Griffie. Het feitenonderzoek waarop het rapport steunt, is, zoals altijd, zeer degelijk en ook adequaat.

Maar ik schaam mij voor de wijze waarop is omgegaan met Nederlandse burgers. Mensen die door toedoen van de overheid zo in de knel zijn geraakt. Ik druk mij dan heel sereen uit. Ik ga daar verder niet op in in dit debat, omdat dat hoort te gaan over: wat zijn de lessons learned?

Voor de CDA-fractie is de rol die wij vandaag hebben te spelen het doen van een uitspraak over de gesuggereerde aanbevelingen van de werkgroep, en wellicht ook het aangeven van meer remedies om te voorkomen dat er ooit weer een groep burgers zo in het nauw wordt gebracht.

Er is een gezegde: vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Dat is zeker mede debet aan de vertrouwenscrisis die we helaas op dit moment vaststellen tussen overheid en burgers. Het rapport Ongekend onrecht geeft haarfijn aan waar het misging en waarom burgers de dupe werden van een niet-functionerende rechtsstaat. Een rechtsstaat waarin de checks-and-balances die er hadden moeten zijn, dit drama hadden moeten en ook hadden kunnen voorkomen.

Maar alles overziende, zeg ik toch dat ik er niet van overtuigd ben dat er voldoende lessen zijn getrokken uit de misstanden die zich hebben voorgedaan. Ja, er is met heel veel vingers gewezen naar de regering, naar de uitvoerders en naar de rol van de medewetgever. Maar die was, is en blijft onderbelicht.

Ik vraag me af: was de wetgeving wel adequaat? Was er niet veel te veel aandacht voor het voorkomen van fraude en voor wat we vroeger "het oneigenlijk gebruik" noemden, en veel te weinig oog voor de menselijke maat en eigenlijk ook gewoon de proportionaliteit? Kunnen alle burgers wel meedoen zonder fouten te maken? Is het doenvermogen — dat is overigens de manier waarop we het op dit moment uitdrukken — wel op een dusdanig niveau dat niemand in de knel kán komen? Zijn wij de samenleving die wij pretenderen te zijn, waarin alle burgers gelijk zijn? Het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie naar de effectiviteit van de antidiscriminatiewetgeving laat toch zien dat papier heel erg geduldig is, maar dat er in de praktijk wel degelijk een kloof is.

Voorzitter. Bij de bespreking van vandaag mis ik zeer node de zelfreflectie van de Tweede Kamer, een reflectie op het functioneren daar, en ook een bewustzijn, of een begin van een bewustzijn, dat het eigenlijk anders moet, dat men meer moet gaan letten op de uitvoering, dat men niet met een zoveelste toets moet komen, maar wel met een open gesprek, in dialoog met de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. Dat geldt niet alleen voor het ontwerp van een wet. Het geldt zeker ook voor alle wijzigingen, voor alle amenderingen die men daarna aanbrengt om de wet te verbouwen.

Voorzitter. De kindertoeslagenaffaire was ook onderwerp van gesprek in de Raad van Europa. Mijn collega's waren daarbij. De heer Ganzevoort heeft er zelfs een inleiding gegeven. Er is net al door mevrouw De Bruijn gewezen op het rapport van de Venice Commission dat onderdeel was van die voorbereiding. Ik was aanwezig bij dat gesprek en daar is Nederland onder het zogenaamde monitoring geplaatst. Dat mag van mij best, want er is ook nog heel veel te doen over de organisatie van onze rechtsstaat. Het debat dat enkele maanden geleden in dit huis is gevoerd, maakte dat immers duidelijk.

Voorzitter. Als daar echter de indruk gewekt wordt dat er whistleblowers nodig zijn, of nodig waren, om recht te doen aan gedupeerden, dan wordt de rol die onze volksvertegenwoordiging heeft — namelijk het controleren van de executieve — ten diepste miskend. In de Raad van Europa de indruk wekken dat we hier niet in een rechtsstaat leven, doet niet alleen ten diepste te kort aan wat wij als Nederland zijn, maar het doet mij ook persoonlijk pijn. Ik vind namelijk dat Tweede Kamerleden moeten controleren of de uitvoering deugt. Zij zijn het toch die wortels in de samenleving hebben? Zij zijn het toch die aangewezen zijn om signalen van burgers en mogelijke misstanden te vertalen? Overigens hoort de regering in zo'n proces een transparante gesprekspartner te zijn. De ambtenarij hoort te onderzoeken en juist te informeren. Ook daar ging het fout. Misstanden zijn toegedekt en het parlement is niet, onvoldoende of fout geïnformeerd, hetgeen dan ook terecht heeft geleid tot de conclusie dat de regering moet aftreden.

Datzelfde geldt eigenlijk ook voor de alles-of-nietsbenadering die door de Raad van State werd gekozen. De Raad van State is adviseur in het wetgevend proces, maar ook rechtssprekend. Dat "alles of niets" is lang door de Raad gevolgd. Ik heb naar de rol van de Tweede Kamer gewezen omdat wij in de Eerste Kamer voor een groot deel afhankelijk zijn van de kwaliteit van wetgeving die wij slechts kunnen goed- of afkeuren. Zij hebben in de Tweede Kamer het politieke primaat. Als Eerste Kamer toetsen wij op de rechtsstatelijkheid, de uitvoerbaarheid en de handhaving.

Waren er signalen die wij als Eerste Kamer hadden moeten oppakken, maar die we hebben laten liggen? Dat is de toets die deze commissie aan ons voorlegt. Ik denk dat we mogen vaststellen dat we bij het toetsen van de onderscheiden wetten zoals dat netjes is gebeurd, genoemd in het rapport, weliswaar geen echte signalen hebben waargenomen van problemen waarop we moesten reageren, maar dat er wel tekortkomingen zijn, ook in ons eigen huis. De uitvoerbaarheid van wetten en regels door de executieve kwam wel aan de orde, maar veel te summier. Signalen van de uitvoerders, de Belastingdienst en uitvoeringsorganisaties, werden soms besproken, maar handhaving en uitvoerbaarheid waren eendimensionaal gericht, en aan het meedoen van de burger is weinig of geen aandacht besteed. Dat we nu spreken over het "doenvermogen" van de burger en nu wel aandacht hebben voor de proportionaliteit, is een les die ook wij geleerd moeten hebben. Immers, het was "alles of niets" dat de problemen heeft veroorzaakt. Ik heb de dubbelrol van de Raad van State hier al gemeld.

Voorzitter. Hoe nu verder? Daar heeft de CDA-fractie zich op beraden. Er zijn een aantal suggesties gedaan. Grondiger toetsen van de uitvoerbaarheid. Ja, mee eens, maar uitvoerbaarheid moet in elk geval meer open en meer transparant zijn. Als je dat bedoelt, dan zijn wij het er graag mee eens. Heel interessant is dat CDA-collega's met grote ervaring in uitvoeringsorganisaties me melden dat deze uitvoeringsorganisaties vaak stevig onder druk worden gezet om te komen tot een positieve uitvoeringstoets. De argumentatie is vaak verhullend en is ook veel te vaak op beleidsniveau geschreven. Er wordt te weinig gekeken naar de praktijk en de werkelijke gevolgen in de praktijk. Dat kan en moet anders. Het vraagt ook een andere aanpak vanuit de uitvoeringsorganisaties zelf.

Overigens, wat de uitvoeringstoets zelf betreft zou de vraagstelling ook anders moeten. Waar nu de vraag is of je als organisatie het gevraagde zou kunnen realiseren, tegen welke kosten en op welke termijn, zou in de toets meer aandacht moeten komen en veel explicieter navraag gedaan moeten worden naar wat nu de consequenties zijn voor de burgers. Daarbij komt nog dat het ontwerp van wet, ook al is er een uitvoeringstoets gedaan, door amendering inmiddels is veranderd; ik noemde het daarstraks "verbouwen". Die wijziging krijgt géén uitvoeringscheck. Ook vind ik dat als we zo'n wetgeving aan de orde hebben, we een nieuw advies moeten vragen — een nieuwe "voorlichting", moet ik nu netjes zeggen — van de Raad van State. Ik vind dat we dat ook met elkaar moeten afspreken.

Ik wil hier ook ingaan op de vaak bij amendering heel gedetailleerde verbijzonderingen die aan het ontwerp van een wet worden toegevoegd. Dat maakt ook de uitvoering per definitie veel moeilijker. Ik denk dat dat ook een punt van beraad hier moet zijn. Wellicht zouden we als Eerste Kamer, wanneer een voorstel van wet flink is gewijzigd, die aanvullende uitvoeringstoets ook moeten vragen.

Een extra punt van zorg — ik kan voorbeelden geven — is: wat te doen wanneer er meerdere voorstellen in één wet worden gepresenteerd en één voorstel technisch en/of vanuit burgerperspectief niet door de beugel kan, maar de overige voorstellen eigenlijk wel doorgang zouden moeten vinden? De CDA-fractie vindt: leg het nog eens neer en ga nog eens kijken of er geen andere afspraken gemaakt kunnen worden met de regering, waarbij wij hier met elkaar zeggen dat we verzamelpakketten gewoonweg niet meer behandelen, zoals mevrouw De Bruijn ook heeft gezegd. Als het enkel en alleen om technische wijzigingen gaat, bijvoorbeeld een aantal punten in de sociale zekerheid, dan kan dat, maar niet wanneer het ingrijpende voorstellen zijn.

Voorzitter. Zou het ook niet goed zijn als in de dossiervorming voor wetgeving standaard een overzicht bijgevoegd wordt van de commentaren van de Ombudsman, de organisaties en de burgers? Ik wil daarmee geen extra bureaucratie optuigen, maar het geeft wel een betere mogelijkheid om de goede politieke afweging te maken.

Voorzitter. De werkgroep zegt dat er meer aandacht besteed moet worden aan evaluaties bij de landing van de wet. Regelmatig zien we dat er in het debat zorgen geuit worden over verwachte problemen. Uiteindelijk wordt er dan gezwicht voor coalitiedrang. Formeel is de Kamer overigens niet gebonden aan het regeerakkoord. De praktijk is echter vaak anders. Dat geldt niet alleen voor de huidige coalitie; ook in andere coalitieverbanden zijn daarvan voorbeelden te geven. Als we denken dat iets niet uitvoerbaar is of als we iets anders willen, zou het dan niet zo moeten zijn dat we hier in dit huis een beetje meer durf en lef van senatoren mogen verwachten om de politieke druk te weerstaan?

De heer Backer i (D66):

Het worden nog hele spannende maanden, hoor ik. Ik ga goed opletten.

Ik heb een vraag aan collega Oomen over het begin van het wetgevingstraject. Uitvoeringsorganisaties zeggen vaak dat iets kan, terwijl burgers daar misschien twijfels over hebben. Ik had het net in mijn bijdrage over het volgende. In heel veel regelingen, zeker in deze regelingen, maakt de burger deel uit van de uitvoering. Zou het niet nuttig zijn om burgers, bijvoorbeeld in de vorm van een burgerpanel, in het begin rechtstreeks te vragen: is dit voor jullie uitvoerbaar? Er worden namelijk altijd institutionele discussies gevoerd over de hoofden van personen heen.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik ben het met de heer Backer eens. Op dit moment wordt aan uitvoeringsorganisaties gevraagd: kunt u het uitvoeren? Ik wil dat een andere vraag gesteld wordt. Dat heb ik ook gemeld in mijn betoog. Ik wil dat er wordt gevraagd: wat denkt u dat het doet met uw burgers? Dat weten ze namelijk. Dan heb ik ook een mogelijkheid om iets te doen. Burgerpanels zijn natuurlijk heel modern en leuk. Ik moet ze echter wel eerst vertellen wat wetgeving precies is. Dan moet ik ze dus eerst een heel leertraject laten uitvoeren. Ik denk dat het veel beter is als je precieze vragen aan uitvoeringsorganisaties stelt. Je moet ze niet meer afhankelijk laten rapporteren aan de minister. Dat moeten ze op dit moment té vaak doen. Ik zeg dat uit ervaring. Ik werkte zelf namelijk bij een uitvoeringsorganisatie.

De heer Backer (D66):

Die indruk had ik ook. De manier waarop u spreekt over het raadplegen van burgers hierover laat inderdaad zien dat u ervaring heeft met uitvoeringsorganisaties. Daar gaat het me juist om. Het gaat om de mogelijke ervaring van de burger. Het moet veel directer. Er zit nu namelijk een stap tussen. De uitvoeringsorganisatie denkt dat burgers het zo weleens willen kunnen doen. Ik zou denken: vraag het ze gewoon.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik denk dat deze 75 senatoren regelmatig contact hebben met burgers. Als ik boodschappen ga doen, heb ik in ieder geval contact met burgers. Ik kan ze dan ook een aantal vragen stellen. We kunnen in allerlei verbanden vragen stellen. Als je goed luistert, weet je heel veel. Ik hoef daar geen absoluut panel voor op te tuigen. Je kunt het UWV echter wel de vraag voorleggen: wat betekent het voor de burgers?

De voorzitter:

Meneer Ganzevoort, ik dacht dat de heer Schalk er eerst stond.

De heer Schalk i (SGP):

Ik moest wel even grinniken over het uitladen van de boodschappen, want dan vraag je je af welke burgers mevrouw Oomen allemaal tegenkomt.

Mijn echte vraag is heel kort. Ik ga het ook maar één keer vragen, dus ik ga er verder niet op in. Ik vond het namelijk heel moedig van haar dat ze aangaf dat ze af en toe best te maken heeft met coalitiedrang. Drang, dat heeft u goed gehoord. Ze dacht dat ik "dwang" zei, maar ik zei "drang". Mijn vraag is natuurlijk: "Hoe verhoudt zich dat tot de taak die senator Oomen en haar partij hebben om hier te toetsen op de drie belangrijke aspecten, als die coalitiedrang erdoorheen komt? Op welke manier zouden we dat in de toekomst in ieder geval kunnen weerstaan?"

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik denk dat ik in mijn leven altijd voldoende heb aangegeven dat ik drang heel goed kan weerstaan. Ik hoop dat heel veel senatoren ook dat lef hebben. Ik geloof dat de eerste keer dat ik hier in deze Kamer voor een of andere wetgeving moest stemmen, bleek dat de CDA-fractie minus het lid Oomen voor die wetgeving stemde. Ik vergeet dat nooit meer. Het gaat om: "Wat is je taakopvatting als senator? Wat is je taakopvatting van afgeleid gekozen volksvertegenwoordiger?" Op het moment dat je ziet dat iets niet goed gaat, dan is het algemene belang groter dan jouw eigen belang. Als we dat goed in de gaten hebben, gaat het goed, denk ik.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Dat geeft de burger moed; letterlijk, zou ik bijna zeggen. Ik wil een verbinding leggen met de vraag die de heer Backer stelde en waar mevrouw Oomen ook op inging, namelijk over de uitvoeringsinstantie. Ik denk namelijk dat het van groot belang is om hen te horen, maar mevrouw Oomen gaf heel duidelijk aan dat ook daar een enorme politieke druk gevoeld kan worden. Mijn vraag aan haar is wat zij vindt van de gedachte om niet alleen de leiding van een uitvoeringsorganisatie te vragen, maar bijvoorbeeld ook cliëntenraden. Dat is een beetje afhankelijk per sector, want het is overal anders georganiseerd. Dan heb je namelijk wel de stem van de burger, de afnemer, de gebruiker, en niet alleen maar van de organisatie.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik vind dat de uitvoeringsorganisaties goed bevraagd moeten worden, maar ook de verantwoordelijkheid moeten krijgen om onafhankelijk te antwoorden. Dat is wat ik eigenlijk bedoel: onafhankelijk antwoorden in de zin van "wij denken dat de effecten voor de burgers zus en zo zijn". Die navraag mag bij mij zo ver mogelijk gaan. Je doet het zeer zeker wanneer je ziet dat iets heel erg verbouwd is. Ik zal daar tot slot iets over zeggen. Wat zijn dan de lessons learned, waar ik mee begon? Wat zouden wij moeten doen? Dat is, denk ik, die omwenteling teweegbrengen, afspraken maken, vragen aan de werkgroep of men een voorstel kan doen en dat neerleggen in een aantal moties, waarna we een gesprek hebben. Maar ik kom daar nog op terug.

De voorzitter:

U komt erop terug.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

De heer Backer stelde voor om iets met een burgerraad te doen. Mevrouw Oomen zei: dat is heel ingewikkeld; dan moet je alles uitleggen. Mevrouw Oomen komt bij de supermarkt burgers tegen die de wet al precies snappen en haar kunnen adviseren. Bij mijn supermarkt lopen die dan weer niet rond, geloof ik. Mijn vraag is wel: "Hoe kun je de stem van degenen die het uiteindelijk aangaat echt laten meeklinken? Hoe kun je de instanties helpen om die stem te laten meeklinken in hun advies?" Vandaar mijn suggestie: zouden cliëntenraden daar niet juist een rol in kunnen spelen? Die kunnen vanuit burgerperspectief kijken, maar zitten wel aan de kant van de ontvanger en kennen de instantie.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik ontken niet dat een cliëntenraad jou ook goede informatie zou kunnen geven. Dat ontken ik niet. Ik heb het gevoel dat in eerste instantie de Tweede Kamerleden, die echt met de voeten in de klei staan, dat zouden moeten gaan doen. Ik denk dat iedereen die in de uitvoering zit, een objectief en transparant oordeel moet kunnen geven over hoe het is en zich niet te zeer afhankelijk moet voelen van het ministerie dat die vraag stelt. Ik denk dat wij dat kunnen organiseren.

De voorzitter:

Maar u komt er nog op terug, begrijp ik.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ja, hoor.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Ik heb het betoog van mevrouw Oomen met grote interesse gevolgd. Ik hoor daar toch iets in wat mij als muziek in de oren klinkt, namelijk dat mevrouw Oomen zegt: moeten we de Afdeling rechtspraak van de Raad van State daar niet weghalen? Ik meende iets in die orde te horen. Mevrouw Oomen leek in ieder geval een suggestie te doen. Zoals bekend is dat een belangrijk punt waar ik hier al consistent jaren op hamer. Ook andere juristen, presidenten van de Hoge Raad et cetera doen dat. De Raad van State heeft ook over de toeslagenaffaire zelf gezegd: we zijn te lang in de bestuurlijke groef blijven hangen. Als je te lang in de groef blijft hangen, hoor je steeds hetzelfde liedje. Klopt het dat ik goed hoorde dat mevrouw Oomen en de CDA-fractie er nu inmiddels van overtuigd zijn dat de Afdeling rechtspraak toch beter bij de civiele rechter ondergebracht kan worden om dit soort bestuurlijke …

De voorzitter:

Ja, dank u wel. We weten wat u wil zeggen.

De heer Otten (Fractie-Otten):

… closeness te vermijden?

De voorzitter:

Mevrouw Oomen. Ik wil wel aantekenen dat dit debat gaat over de betrokkenheid van de Eerste Kamer en niet van de andere Hoge Colleges van Staat. Gaat uw gang.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ja, voorzitter, maar ik word uitgedaagd om een antwoord te geven. Dat antwoord geef ik ook. Ik heb redelijk veel ervaring, ook in het wat moeilijkere buitenland, waar men keek naar de organisatie van de rechtsstaat. Ik heb heel vaak meegemaakt dat ik dan gewezen werd op de Nederlandse rechtsstaat. Dan kan ik zeggen dat die functioneert; dat vind ik ook nog. Die functioneert als een Nederlandse rechtsstaat. Maar kijk je er op papier naar, dan zie je dat het eigenlijk niet hoort dat de indruk wordt gewekt dat wetgeving en advies in één hand zijn, ook al gaat het over verschillende Kamers. Ik weet bijvoorbeeld dat ze in Luxemburg destijds ooit begonnen zijn met dezelfde grondwet. Daar hebben ze die wijziging geloof ik een jaar of tien, vijftien geleden wél aangebracht. Als u het mij persoonlijk vraagt, dan zeg ik: het zou beter zijn om het anders te doen, ook optisch gezien. Maar ik zeg daarmee niet dat het nu niet functioneert. Ik zeg: je moet het allemaal vermijden.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Ik ben zeer blij met dit voortschrijdend inzicht bij de CDA-fractie.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik ben zo gelukkig dat ik meneer Otten een keer gelukkig kan maken.

De voorzitter:

Maar meneer Otten was nog aan het woord. U heeft hem de mond gesnoerd. We gaan nu door met het betoog van mevrouw Oomen. Meneer Otten krijgt straks het woord.

De heer Otten (Fractie-Otten):

U kunt ook de mond snoeren …

De voorzitter:

Gaat uw gang, mevrouw Oomen.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ik heb net iets gezegd over de dossiervorming. Die is op een groot aantal terreinen al heel goed door onze Griffie, maar je zou daar standaard een aantal dingen in moeten meenemen.

Voorzitter. De vraag die door de werkgroep gesteld wordt, is of we meer aandacht kunnen besteden aan evaluaties bij de landing van de wet en of we daar ook beter de vinger aan de pols kunnen houden. Ja, ik zie regelmatig dat er zorgen geuit worden in het debat over te verwachte problemen.

O, de coalitiedrang had ik al gehad.

De voorzitter:

Ik dacht al.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Ja, sorry.

Voorzitter. Dan een derde vraag. Als een wet is goedgekeurd, ontslaat dat de senaat niet van de verplichting om de wet, en ook de uitvoering daarvan, te blijven volgen. Waarom zijn bijvoorbeeld de rapporten van de Ombudsman uit 2014, "Geen fraudeur toch boete" en "Geen powerplay, maar fair play" — dat is weliswaar niet direct gestuurd, maar senatoren hebben daar tenminste kennis van genomen via de media — niet geagendeerd? Ik denk dat we daar intern afspraken over zouden moeten maken. Ook de brieven van de VNG over de problemen met de alles-of-nietsbenadering hebben niet geleid tot agenderen of tot nader onderzoek in de verantwoordelijke commissies. Ook het rapport zegt dat. Ook wordt er bij de wisseling van de wacht in de senaat na verkiezingen soms te snel een toezegging op groen gezet. Er moet denk ik meer en beter nagevraagd kunnen worden in een debat. Geven wij elkaar daartoe voldoende ruimte? Als ik praat over het geven van ruimte, dan heb ik het overigens over wetgeving. Dan heb ik het niet over elke nota die aan de orde gesteld moet worden. Ik vind dat er gekeken moet worden naar de wijze waarop we in het wetgevende traject functioneren. Ik denk dat we soms te veel doen, maar dat we, zoals ook nu blijkt, soms te weinig doen wanneer het gaat om effectieve controle op de wetgeving. Zouden we op dat punt ook niet een discussie met elkaar moeten voeren? Hoe spelen wij onze rol zo dat we ook op de lange termijn nog bestaansrecht hebben?

Voorzitter. De alles-of-nietsbenadering heeft tot problemen geleid. Zouden we, als we daarvan af willen, en de CDA-fractie wil daarvan af, ook in het kader van de gespreide verantwoordelijkheid niet meer ruimte moeten en kunnen bieden voor de uitvoerders? Geven we hun, het UWV en het CAK, voldoende de ruimte om de menselijke maat te hanteren? De Bulgarenfraude met de export van zorgtoeslagen en het daarna zo rigide hanteren van antifraudemaatregelen en het niet meer proportioneel bestraffen, zeker op verzoek van de Tweede Kamer, heeft geleid tot wetten en later ook uitvoering zonder enig begrip en zonder menselijke maat.

Overigens, een terzijde: ik vind het vreemd dat het ontstaan van de fraude met zorgtoeslagen toch ook bij de gemeenten lag. Bij inschrijving van de Bulgaren in het bevolkingsregister hadden gemeenten op grond van een Europese richtlijn moeten constateren dat er aantoonbaar sprake was van een verzekering tegen ziektekosten en van voldoende middelen van bestaan. Dat staat in die richtlijn. Ik denk dus dat in de vertaling van wetgeving naar lagere overheden dingen mis kunnen gaan, waardoor fraudeurs konden opstaan. Ik denk dat de kennisoverdracht van Europese wetgeving dus ook beter moet.

Voorzitter. Dan het vergroten van het burgerperspectief. De CDA-fractie denkt dat je niet mag vergeten dat wij als senatoren niet het politieke primaat hebben. Dat ligt in de Tweede Kamer. Wij zijn weliswaar niet rechtstreeks gekozen, maar hebben toch vanuit de partij of de beweging waaruit we komen een politieke visie. Vanuit die visie wordt natuurlijk ook dat burgerperspectief ingekleurd. Daar zul je altijd tussen gaan afwegen. Overigens zou het goed zijn om daar waar ingewikkelde wetgeving aan de orde is, expertmeetings te gaan organiseren. Daar kunnen ook burgers in geplaatst worden. Dat hoeft niet alleen mondeling. Dat kan ook heel gericht door het stellen van vragen.

Voorzitter. Wat de rolopvatting van de Eerste Kamer betreft is mijn fractie helder. De grondwettelijke positie die wij als senaat hebben, waarbij we toetsen op rechtsstatelijkheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, bepaalt ons functioneren. Maar het misstaat een chambre de réflexion niet om bij de controle van de executieve, met de instrumenten die we hebben, meer en beter de vinger aan de pols te houden om de burgers waarvoor wij staan beter te bedienen.

Voorzitter. Wat te doen met de aanbevelingen? Er moet, en dat kan ook na vanavond, een gemeenschappelijke noemer gevonden worden. Ik denk dat je met een motie of met moties, zoals dat ook gebeurd is met het rapport over discriminatie, tekst en invulling kunt geven aan de suggesties die wij op dit moment gedaan hebben. Er zijn suggesties gedaan die in de allereerste plaats gaan over ons eigen functioneren, maar je zult ook het gesprek met de Tweede Kamer moeten gaan voeren, ook over de wetgeving. Je zult ook het gesprek moeten gaan voeren met de Raad van State omdat je dat advies nog een keer nodig hebt. Je zult ook het gesprek moeten aangaan met de uitvoeringsorganisaties. Je zult het gesprek moeten aangaan met de regering. Ik denk dat we op al die punten neer moeten leggen wat we precies vinden en hoe we dat zouden kunnen aanpakken, omdat we van daaruit kunnen inspelen op de nieuwe behoefte die er is om het toch nog beter te doen dan wij het normaal al deden.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Oomen. Dan is het woord aan de heer Raven namens de OSF.