Plenair Recourt bij behandeling Verlengen werkingsduur Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding



Verslag van de vergadering van 22 februari 2022 (2021/2022 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.16 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Recourt i (PvdA):

Dank voor het woord, voorzitter, namens de Partij van de Arbeid. Vandaag is aan de orde de verlenging van een tijdelijke wet die nauwelijks is toegepast, een slechte evaluatie heeft gekregen en een kritisch rapport van de Raad van State. Aan de orde is een verlenging, terwijl het dreigingsbeeld is verbeterd en alternatieve strafrechtelijke maatregelen verder zijn ontwikkeld. Toch wordt die verlenging doorgezet onder het mom dat je niet kunt wachten met het versterken van de dijken tot er een zware storm komt. De regering geeft ook eerlijk toe dat zij de wet het liefst permanent had gemaakt, maar onder druk van de Tweede Kamer voor een tijdelijke verlenging heeft gekozen. Beter verlegen mee dan verlegen om, is het motto, en precies hier wringt de schoen.

Het beschermen van de nationale veiligheid, het doel van deze wet, is natuurlijk een groot goed, maar dat moet wel worden afgewogen tegen de vrijheidsbeperking die er tegenover staat, zelfs als de wet nooit wordt toegepast. Mijn fractie wenst geen overheid met zeer verstrekkende bevoegdheden voor "je weet maar nooit". Bevoegdheden moeten proportioneel zijn in relatie tot de dreiging. En is de dreiging weg of sterk verminderd? Dan ook: weg met de bevoegdheid. Is er een beter alternatief? Weg met de bevoegdheid. Is de maatregel niet effectief? Weg met de bevoegdheid. Alle drie deze elementen zijn hier aan de orde. Onderzoek heeft aangetoond dat verregaande bevoegdheden die als tijdelijke maatregelen zijn ingevoerd na 11 september 2001 nooit meer zijn teruggedraaid, ook als de dreiging die de invoer rechtvaardigde wel is verdwenen. Je weet maar nooit.

Voorzitter. Macht, en in het bijzonder overheidsmacht, moet altijd kritisch worden benaderd. Dus geen verregaande bevoegdheden waar die niet meer nodig zijn. We hebben inmiddels bewezen dat als de noodzaak zich onverhoopt weer aandient, we wel snel nieuwe wetgeving kunnen invoeren, maar dan dus wél met parlementaire controle op de proportionaliteit.

Het nieuwe angstvisioen voor iedereen die zijn vrijheid liefheeft, heet tegenwoordig surveillancestaat; vroeger noemden we dat Big Brother. Met het toenemen van technologische mogelijkheden is de angst voor steeds verder uitdijende macht van de overheid ten koste van haar burgers ook steeds reëler. Het stellen van de proportionaliteitseis — en de subsidiariteitseis, dat ben ik met mevrouw De Boer eens — vormt een belangrijke bescherming.

Dan nog een paar opmerkingen over de bijzonderheid van deze wet, die het mogelijk maakt dat het bestuur vrijheidsbeperkende maatregelen oplegt die klassiek aan de rechter zijn. Niemand wordt gestraft voor wat hij denkt, al is die gedachte nóg zo vreselijk. Maar in stilte, zeg ik daarbij, want het wordt al anders bij het uitspreken van gedachten. Sommige uitgesproken gedachten, namelijk concrete voornemens, kunnen al vallen onder strafbare voorbereidingshandelingen voor terrorisme. Dat is problematisch, want veruit de meeste voornemens blijven gewoon gedachten en worden nooit realiteit.

Deze wet gaat nog een stapje verder, want het is niet de strafrechter die de vrijheid inperkt, maar het bestuur. Kan de minister hier nog eens kort toelichten wat het bewijsminimum is voor het bestuur? Wat moet concreet worden aangetoond om zo'n bestuurlijke maatregel op te leggen? Krijgt betrokkene inzicht in ál het materiaal dat tegen hem is gebruikt? Kan de rechter toetsen op basis van vólle informatie en welke toets kan de rechter aanleggen? Een volle toets, of moet zij rekening houden met de discretionaire ruimte van het bestuur? Op welke manier past de recente uitspraak van de Raad van State, gedaan in grote kamer van 2 februari jongstleden waarin het begrip "glijdende schaal" wordt geïntroduceerd, bij toetsing van het evenredigheidsbeginsel door de bestuursrechter?

Dan nog de onzuivere achterdeur van het strafrecht, waar collega Dittrich in zijn schriftelijke vragen naar verwees. Daar waar de strafrechter een verzoek afwijst, kan het bestuur dit alsnog opleggen. Denk aan het toezicht na afloop van detentie, toezicht op schorsing voorlopige hechtenis zonder voorwaarden, enzovoorts. Dit is een ontwikkeling die niet past in ons rechtsbestel. Niet de rechter heeft dan het laatste woord over de executie of voorlopige hechtenis in een individuele zaak, maar het bestuur. Dit lijkt mij een principieel onjuiste ontwikkeling. Kan de minister hierop reflecteren?

Voorzitter. Mijn collega Kathmann heeft in de Tweede Kamer gevraagd waarom het noodzakelijk is om ook gegevens over ras en etniciteit te registreren. De minister antwoordde dat dergelijke gegevens geen rol spelen bij het opleggen van maatregelen maar dat de AVG opneming vereist. Kan de minister nog een keer uitleggen waarom en hoe de AVG vereist dat zinloze maar wel voor betrokkene, de hele samenleving eigenlijk, kwetsbare gegevens — denk aan de kindertoeslagaffaire — worden geregistreerd?

Voorzitter. Mijn fractie is verheugd met het initiatief voor een betere integrale samenwerking ter bestrijding van terrorisme. Daar horen we dit voorjaar meer over, zo konden we lezen. Neem de voedingsbodem weg, win het vertrouwen van de omgeving, laat ruimte voor een gezaghebbend alternatief geluid, organiseer kennis en kunde bij de overheid van taal en materie. Bij deze werkwijze ligt de nadruk op lokaal beleid. Dat de overheid hier verder in investeert, is een oude wens van mijn fractie en dus zeer welkom. Laten we ons geld en onze energie hierop inzetten en voor nu stoppen met deze wet met bijbehorende negatieve effecten.

De heer Arbouw i (VVD):

Ik wou nog even terugkomen op het beeld dat de heer Recourt schetst dat er eigenlijk geen enkele noodzaak meer is, want dat dreigingsniveau is flink naar beneden. Mijn eerste vraag zou dus eigenlijk zijn: bent u het met mij eens dat er eigenlijk geen directe relatie is tussen enerzijds het dreigingsniveau en anderzijds de noodzaak en de urgentie om maatregelen te nemen om terrorisme terug te dringen?

De heer Recourt (PvdA):

In z'n algemeenheid ben ik het niet met u eens. Ik neem aan dat u bedoelt dat er altijd, ook bij een laag dreigingsniveau, terroristen kunnen zijn of mensen die zich slechte dingen voornemen. Maar hoe concreter die dreiging, hoe hoger de urgentie en hoe belangrijker het is dat je je maatregelen op orde hebt. In z'n algemeenheid ben ik het dus niet met u eens, maar als u bedoelt dat er altijd zulke individuen kunnen zijn, dan ben ik dat met u eens.

De heer Arbouw (VVD):

Dat is mijn vervolgpunt. Het dreigingsbeeld wordt regelmatig ververst en we krijgen daar informatie over. Als je dat leest, dan zie je dat ondanks het feit dat het dreigingsniveau naar beneden gaat, er wel degelijk zo veel signalen kunnen zijn dat het echt noodzakelijk is dat je dit in je instrumentenmix hebt zitten. Dan kom ik op mijn volgende vraag, over hoe snel wij wetgeving kunnen maken. U zegt: dit is niet nodig, want dat kunnen wij heel snel. Maar bent u het dan niet met mij eens dat we de vorige keer te laat waren, vijf jaar geleden, toen we wetgeving maakten over het onderwerp dat we gisteren hebben besproken? Doordat we daar te laat mee waren, zijn mensen die daar in 2015 en 2016 eigenlijk onder zouden moeten vallen, op dat moment door de rechter vrijgesproken.

De heer Recourt (PvdA):

Uiteraard kan de rechter pas een wet toepassen als die in werking is getreden. Maar nee, ik geloof niet dat ik het met u eens ben. De implicatie van uw opmerking is: we stoppen hem in de gereedschapskist en als hij nodig is, kunnen we hem snel eruit halen. Ik heb nu juist betoogd dat je dat om meerdere redenen, niet alleen dat dreigingsniveau, niet moet willen bij vrijheidsbeperkende maatregelen als daar niet een echt actuele, urgente oorzaak voor is en als de maatregel niet effectief en proportioneel is. Al die drie elementen zijn er niet.

De voorzitter:

Voor de laatste keer, de heer Arbouw.

De heer Arbouw (VVD):

Ik concludeer dat we het dan over die inschatting niet eens zijn, maar ik ben in ieder geval tevreden met het antwoord van de heer Recourt.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Dittrich van de fractie van D66.